Bij de resultaten van de screening van de studierichtingen in het secundair onderwijs

Facebooktwittermail

Minister van onderwijs Hilde Crevits gaf de resultaten en conclusies vrij van een grootschalige kwantitatieve screening (1) van het Vlaams secundair onderwijs. Deze screening zal besproken worden in de debatten over de hervorming of modernisering van het secundair onderwijs.
We nemen je mee door de conclusies, en koppelen die aan onze eigen visie op de hervorming van het secundair onderwijs in Vlaanderen.

1. Een grootschalige screening van ons secundair onderwijs

De screening is ingedeeld volgens de 29 studiegebieden. Daarbinnen wordt gekeken naar de studierichtingen.

Wat werd onderzocht?

De onderzoekers duiden opvallende verschillen tussen studiegebieden, en vergelijken de resultaten van studierichtingen met het geheel van het studiegebied, en met de gemiddelde resultaten in de onderwijsvorm (aso, tso/kso en bso). Het dbso en het buitengewoon secundair onderwijs werden niet gescreend.

Per studiegebied worden de leerlingenaantallen getoond en de evolutie daarin over een periode van 5 schooljaren. We zien de geografische spreiding van het aanbod. De herkomst van de leerlingen wordt getoond, dat wil zeggen: in welke mate bestaat de instroom in een studierichting of studiegebied uit leerlingen die in een vorig studiejaar een aanverwante studierichting volgden? Op die manier komt het veelbesproken watervalsysteem, zij het niet nadrukkelijk, in beeld.

We krijgen ook een beeld van de attestering binnen een studierichting Ten slotte wordt gekeken naar de output van de studiegebieden in de derde graad: enerzijds de doorstroom en het studierendement in het hoger onderwijs, anderzijds het succes op de arbeidsmarkt.

Meer inzicht in de voorbereiding op het hoger onderwijs kregen we via ander recent onderzoek, dat de CLB’s aanbieden op hun website Onderwijskiezer[[www.onderwijskiezer.be/v2/secundair/sec_studierendement.phpraadpleging op 14.06.2015

]].

Hier vind je voor elke doorstroomgerichte studierichting het studierendement per opleiding in het hoger onderwijs.

Conclusies en aanbevelingen van de onderzoekers

De minister van onderwijs concludeert dat het secundair onderwijs zeker ruimte vertoont voor verbetering van het aanbod. Ze ziet de mogelijkheid tot rationalisatie. Sommige studierichtingen zullen geschrapt moeten worden omdat ze geen goede aansluiting (meer) voorzien, noch op de arbeidsmarkt, noch op het hoger onderwijs. Andere studierichtingen zullen samengevoegd worden, of inhoudelijk herbekeken.

De meest opvallende conclusie is dat de zogenaamde dubbele finaliteit inde praktijk nauwelijks bestaat: er zijn maar weinig studierichtingen die zowel goed voorbereiden op het hoger onderwijs als op de arbeidsmarkt.

Deze conclusie maakt dat een deel van het masterplan voor de hervorming van het secundair onderwijs wellicht herbekeken zal worden. Aanvankelijk koos men voor een matrixstructuur waarbij per studiegebied zowel doorstroomgerichte als arbeidsmarktgerichte opleidingen zouden ingericht worden, alsook richtingen met de dubbele finaliteit.

In de onderzoeksresultaten zien we, binnen de doorstroomgerichte opleidingen, enkele aso-richtingen die op omzeggens alle studierichtingen in het hoger onderwijs een goede voorbereiding geven. Daarnaast zien we in het aso richtingen die goed voorbereiden op een professionele bacheloropleiding, maar onvoldoende op een academische. In het kso en tso bereiden een deel van de opleidingen goed voor op die opleidingen in het hoger onderwijs die inhoudelijk aansluiten bij het studiegebied of de studierichting.

Wat de arbeidsmarktgerichte opleidingen betreft, bevelen de onderzoekers aan de inhoud te coördineren met de beroepskwalificaties die, in het kader van de Vlaamse Kwalificatiestuctuur, voor steeds meer beroepen ontwikkeld worden.

2. Wat leren wij uit de screening?

Het masterplan (4 juni 2013) voor de hervorming van het secundair onderwijs is een bijzonder vaag document, waarmee je zowel een ambitieus project voor emancipatorisch onderwijs kan opzetten, als een onderwijssysteem dat in de praktijk nog meer segregatie in het onderwijs zal veroorzaken. We formuleerden ons standpunt hierover in oktober 2013[[http://www.skolo.org/spip.php?article1626

]].

De screening die nu voorligt levert ons een aantal gegevens op die je objectief kan noemen. Ze toont de situatie zoals die nu is. De vraag is dan in welke richting het onderwijs bijgestuurd of hervormd zal worden.

Voorbereiding op de arbeidsmarkt

Het verminderen van het aantal studierichtingen vinden we in principe geen slechte zaak. Er zijn er momenteel 256. Een arbeidsmarkt in evolutie vraagt vanzelfsprekend dat de arbeidsmarktgerichte opleidingen regelmatig herbekeken worden. Als het tot een vermindering van het aantal studierichtingen komt pleiten we in de eerste plaats voor een brede oriëntatie. Een studierichting moet op meerdere aan elkaar verwante beroepen voorbereiden, om de kansen op de arbeidsmarkt te vergroten.

Praktijkvakken mogen niet enkel gericht zijn op het aanleren van handelingen. Ze moeten een breder inzicht bijbrengen in de basisprincipes van techniek, informatica, veiligheid, de dynamiek van de arbeidsmarkt, …

De specialisatie, oriëntatie naar een specifiek beroep kan deels op school gebeuren, maar ook de bedrijven hebben hier een rol in te spelen.

Zo leid je mensen op die niet per se direct inzetbaar zijn op een werkvloer, maar die zich sneller zullen kunnen aanpassen aan nieuwe werkinstrumenten of andere veranderende omstandigheden.

Doorstroom naar hoger onderwijs: een gebrek aan benchmarks

De resultaten van de screening, zeker in combinatie met het onderzoek op de CLB-Onderwijskiezer, werpen vragen op in verband met de basisvorming. Het curriculum van een studierichting bestaat uit een algemeen en een specifiek gedeelte. Het algemeen gedeelte bestaat uit eindtermen die per onderwijsvorm (aso, tso/kso en bso) vastgelegd zijn. Voor het specifieke gedeelte zijn er enkel eindtermen in het aso (en voor topsportrichtingen).

Het algemeen gedeelte in het aso zou de leerlingen moeten voorbereiden op doorstroom naar het hoger onderwijs in de breedte. We leren uit de screening dat er zich in de praktijk een tweedeling voordoet in het aso: de studierichtingen met een component klassieke talen, exacte wetenschappen of wiskunde bereiden goed voor op academisch hoger onderwijs, de andere richtingen, met name Economie-Moderne talen en Humane Wetenschappen, bereiden veel minder goed voor op academisch hoger onderwijs, maar wel goed op professionele bacheloropleidingen.

Een voorbeeld. Handelswetenschappen is een ambitieuze studiekeuze in het hoger onderwijs. Het blijkt dat er vanuit Economie-Moderne talen nauwelijks doorstroom is naar Handelswetenschappen, hoewel er een duidelijk inhoudelijk verband is. Vanuit Latijn-Wetenschappen is die doorstroom er wel, met hoog studierendement. Nochtans krijgen leerlingen in die laatste studierichting geen specifieke vakken over economie. Het verschil ligt dus niet in de leerstof van het specifiek gedeelte, wel in de aanpak die de school voorziet in het hele studieprogramma.

Hetzelfde zien we in tso/kso, en de 7e jaren bso die op doorstroom voorbereiden. Met hetzelfde algemeen gedeelte bereidt de ene richting goed voor op verwante professionele bacheloropleidingen, in het kso vaak ook op academische bacheloropleidingen. Andere studierichtingen doen dat slecht, of niet.

Dat kan gedeeltelijk verklaard worden door leerlingenkenmerken. Een richting is, door de oriëntatie van het specifiek gedeelte, aantrekkelijk voor leerlingen met hoge capaciteiten, of juist voor leerlingen die moeten aanklampen om bij te blijven. Daarnaast is in sommige sectoren de directe instroom op de arbeidsmarkt een interessante positieve keuze.

Toch moet er meer aan de hand zijn. Het algemeen gedeelte van het curriculum, de basisvorming, kan blijkbaar zodanig vormgegeven worden door de scholen dat zeer verschillende resultaten worden bereikt met leerlingen die dezelfde eindtermen dienen te bereiken. Dat komt omdat de eindtermen te weinig concrete doelen naar voor schuiven. Het ontbreekt m.a.w. aan benchmarks.

Bildung of redzaamheid?

In ons onderwijs zien we dus verschillende aanpakken van de algemene of basisvorming. Het blijkt dat de verschillen niet enkel te maken hebben met de driedeling aso-tso-bso, maar ook met hoe het algemeen gedeelte van het curriculum anders wordt vormgegeven per studierichting. Zoals ook in de eerste graad, waar het onderscheid aso-tso-bso niet bestaat, dezelfde eindtermen in de verschillende basisopties tot totaal andere output leiden.

Een eerste soort basisvorming voorziet een brede vorming, gericht op doorstroom naar het hoger onderwijs. We kunnen er van uitgaan dat in deze basisvorming ook ingezet wordt op inzicht in de maatschappelijke structuren en op kunst- en cultuurbeleving van een zeker niveau. Bildung, als het ware. We zien deze soort basisvorming zowel in het aso als, met wat beperktere ambities, in delen van tso en kso.

Een ander soort basisvorming richt zich louter op redzaamheid, weinig meer dan de competenties die men in zijn werk nodig heeft.

Onze visie: de gemeenschappelijke basisvorming tot 16 jaar

Het onderwijs dat wij willen moet ambitieuzer zijn dan het onderwijs dat we vandaag kennen, en dat uit de screening impliciet naar voor komt.

We vinden in de resultaten van de screening opnieuw argumenten om te pleiten voor een gemeenschappelijke basisvorming tot 16jaar, en voor een meer centraal bepaald curriculum, met duidelijke omschrijving van de te behalen resultaten.

De basisvorming is het gedeelte van het curriculum waar inzicht in de maatschappij, de economie en de politiek wordt bijgebracht, waar de basisprincipes van techniek hun plaats hebben naast culturele beleving en expressie. Wat moet iedere leerling kennen om de wereld te begrijpen, om de wereld mee vorm te kunnen geven en te veranderen?

Deze basisvorming is gemeenschappelijk voor elke leerling, omdat iedereen er recht op heeft en nood aan heeft.

Na de leeftijd van 16 jaar kunnen we een opsplitsing maken. Bij leerlingen die zich voorbereiden op hogere studies scherpen we de nodige academische vaardigheden aan, de andere leerlingen bieden we een gedegen brede vorming die voorbereidt op meerdere beroepen.

Om iedere leerling tot 16 jaar (en verder) aan boord te houden moeten we ons meer dan vandaag het geval is richten op remediëren, en wat minder op selecteren. We zullen onze kennis over interne diversifiëring moeten vergroten. Daar zullen ook de lerarenopleidingen aan moeten werken. Ten slotte moeten we ook het debat openen over de middelen die nodig zijn om ons onderwijs succesvol te hervormen. Op onderwijs kan vandaag niet bespaard worden. Een herfinanciering, dát is nodig.

(1) Conclusies screening van de 29 studiegebieden van het voltijds secundair onderwijs, 23 april 2015

Een samenvatting van de resultaten van het onderzoek vind je op de website van het Agentschap voor Kwaliteitszorg in Onderwijs en Vorming (AKOV) www.akov.be

Op zaterdag 14 november 2015 zit Dirk De Zutter in het panel van de workshop “De hervorming van het secundair onderwijs” tijdens de “8 uren voor de democratische school”.