In “Klasse” (september 2013) verscheen een reportage van een studiebezoek van vier Vlaamse leerkrachten aan onderwijsinstellingen in Finland. Onder de nogal provocerende titel: “Finland: punten geven bij wet verboden” geven de betrokken Vlaamse leerkrachten een globaal positief beeld van het Fins onderwijs. Het artikel lokte heel wat reacties uit. Hieronder volgen enkele persoonlijke notities van Ludo Merckx, een onderwijzer met een lange staat van dienst, o.a. in “De Buurt”, een Gentse basisschool van FOPEM (Federatie open en pluralistische emancipatorische methodescholen) met als kenmerk “projectonderwijs”. Hij maakt enkele vergelijkingen met zijn eigen klaspraktijk.
De vergelijking en de verwijzing naar Finland zal altijd met voorbehoud moeten benaderd worden. De omstandigheden zijn anders. De bezoekende leerkrachten verwijzen er op het einde ook naar: “Het Fins systeem is niet altijd vergelijkbaar met het onze. Ze hebben een andere populatie, andere problemen, minder armoede.” Dat denk ik ook.
Toch tip ik een aantal zaken aan die ik las :
– Alle leraren in Finland hebben minstens een masteropleiding gevolgd. Juf Armi is master in de Engelse taalkunde en de pedagogie. Sluit aan bij mijn pleidooi voor een versterkte lerarenopleiding.
– Niet-cognitieve vakken worden even hoog ingeschat als vakken als wiskunde en taal. Daarom is ook de uitrusting ervoor erg kwaliteitsvol. De leerlingen krijgen techniekles in een echt lab, leren naaien in een volledig ingerichte naaiklas en leren muziek met echte gitaren, drums en trompetten….
– Over het wat en hoe kunnen we bedenkingen hebben. Wel spreekt me het grote aanbod aan, de brede kennis en de keuze voor arbeid. Wij kozen altijd om met de kinderen projecten uit te werken waarin het proces leidde tot een product en we dus alle kennis nodig hadden om dat te bereiken: intellectuele, spirituele, manuele, organiserende, sociale..kennis. Dat is één manier. Er kunnen en mogen er andere zijn. In ieder geval vertrekken ze van een breed aanbod en een collectief bijdragen. Iedereen kan vanuit zijn kracht en beperking in min of meerdere mate bijdragen. De leerkracht kan bijsturen en kinderen laten bijstaan, hulp bieden, verplichten om tandje bij te zetten, … Ik geloof daarin.
– Wie niet voldoende kan eten, kan zich minder goed concentreren. Dit is een verwijzing naar de familiale achtergrond. Ook als er daar minder armoede is, dan is het pleidooi voor gratis onderwijs en het verstrekken van zelfs gratis middagmaal wel zeer merkwaardig. Het zijn keuzes!
– Ik zie dat er ook gekozen wordt voor de ‘onderwijzer’. Die gaat daar drie jaar mee met de kinderen. Voordeel dat genoemd wordt: je kent het kind door en door. Goed onthouden als element tegen de vakleerkracht (die minister Smet met het masterplan voor de hervorming van het secundair onderwijs wil invoeren voor vijf vakken in het lager onderwijs).
– ‘Zwakke’ vakken. In het artikel wordt onderkend dat leerkrachten niet in alle vakken een crack zijn. Maar de problemen worden daar ook intern opgevangen door de onderwijzers. De lessen zijn al om 14u voorbij en dan blijven de leerkrachten nog op school voor overleg en samen bereiden ze lessen voor. Dat steekt schril af met de individuele aanpak hier: elk zijn klas en zijn werkwijze. Dat is ook beleidsmatig anders aanpakken !!! Samen kan je elkaar ondersteunen, informeren, materiaal en kennis doorgeven, inspringen voor elkaar op zwakke punten : “We geven les in elkaars klassen. Ik spreek goed Engels, maar ben een kluns in techniek. Dus neemt Jarkko mijn techniekles over terwijl ik les geef in zijn klas”. Het is weerom één mogelijkheid om met zwaktes om te gaan.
– Ik lees verder dat er veel ravotruimte is en ze spelen als ‘leren’ zien. Lestijden wisselen snel af met speeltijden. Spelen geeft energie om zich daarna te kunnen concentreren.
– Punten geven ze niet: altijd zeggen wat niet goed gaat, wat allemaal probleem geeft is een totale verkeerde focus. We moeten inderdaad vanuit sterktes werken. Er wordt geen enkel kind beter door te zeggen wat hij allemaal fout doet…. Hieruit leer ik vooral dat we moeten positief aansluiten bij het kunnen en kennen en daarop focussen om steeds een trapje hoger te gaan. Daar ligt de taak van de tussenkomst (mediatie) van de onderwijzer: zoeken wat de volgende uitdaging kan zijn, waarvoor de kinderen weer open staan en op de tenen moeten staan…
– De juf of meester behoudt de klas drie jaren: hij verhuist mee. Dat is één mogelijkheid om continuïteit te verzekeren en je kent daardoor elk kind qua zwaktes en sterktes.
Wij kozen er voor om met twee leerkrachten een groep van drie leeftijden te volgen. Zo bleven ze ook drie jaren samen, hadden de kans steun te zoeken en te vinden bij één van ons beiden, wij konden overleggen, uitwisselen en zo ook de leerlingen goed opvolgen. In ieder geval wordt het begrip ‘klas’ dan ook anders ingevuld. Ik geloof ook in coöperatieve vormen en verkies heterogeen samengestelde groepen, waarbij kinderen in sociale omgang moeten veranderen: ze zijn eens jongste, ze worden oudsten. Ze wisselen hoe dan ook in hun verhouding tot de anderen en dat geeft ook voordelen naar ontplooiing en ontwikkeling. Ben je wel wat zwakker, dan kan je toch iets betekenen omdat je al langer in de groep zit en dus zeker en vast daarin sterkte vindt.Je kent immers de gewoontes, de regels, de verwachtingen,… en kan in die zin ook stimulerend zijn naar de jongsten… Heterogeniteit helpt !
Ludo Merckx
Lees het artikel in “Klasse” (september 2012)
[
“Finland: punten geven is bij wet verboden”. ->1639]
Lees ook:
“Het Fins onderwijssysteem: uitmuntendheid en gelijkheid gaan samen” van Paul Roberts