Een kwarteeuw geleden vestigde ik me als jonge leerkracht in Brussel. Ik kwam terecht in een Atheneum dat net een fusie had overleefd, met dramatische gevolgen voor het lerarenbestand. Het waren de jaren waarin de besparingswoede van minister Daniel Coens zaliger de teugels vierde met drastische minimumnormen en een doodbloedend VSO als gevolg.
Elk jaar opnieuw was het lot van de Nederlandstalige Brusselse scholen nauw verbonden met een wekenlange, intense rekruteringscampagne in de wijken rondom en in de Brusselse rand. Het probleem beperkte zich niet tot het toenmalige Rijksonderwijs. Verschillende katholieke scholen dreigden in de jaren ’80 hun deuren te moeten sluiten indien de allochtone bevolking niet druppelsgewijs zijn weg had gevonden naar het Nederlandstalig katholiek onderwijs. En in het nu zo gegeerde Sint-Jan-Berchmanscollege is pas in de jaren ’80, tegen de zin van de toenmalige inrichtende macht, een kleuterschooltje gestart… bevolkt door allochtone buurtkinderen! (1)
Bepaalde politici die nu pleiten voor een uitgesproken voorrangsbeleid voor Nederlandstalige kinderen, zijn klaarblijkelijk vergeten dat het Brussels Nederlandstalig onderwijs een langzame dood gespaard bleef doordat meer en meer Franstalige kinderen hun weg vonden naar het Nederlandstalig onderwijs. De goede reputatie ervan en het Frans als verplicht vak tweede taal hadden reeds in de jaren ’80 gezorgd voor een heuse instroom van Franstalige, taalgemengde of zelfs allochtone kinderen. Een taalbad Nederlands zou meer afdoend zijn dan de enkele uurtjes Nederlands vreemde taal op een Franstalige school, zo redeneerden ouders “pour le bien de l’enfant”.
In de jaren ’90 werd de trend doorgetrokken naar het secundair onderwijs. De keuze tussen Franstalig of Nederlandstalig onderwijs werd een vaste factor in het opbod op de Brusselse onderwijsmarkt. Met gemiddeld 20 % meer omkadering en met meer degelijke schoolgebouwen zijn zowel inhoud als verpakking merkelijk aantrekkelijker aan Nederlandstalige kant. Verschillende Nederlandstalige instellingen zagen hun leerlingenaantal met de jaren stijgen, tot het drievoudige en meer. In de plaats van agressieve rekruteringscampagnes kwamen voor de schoolpoort kamperende ouders en een onverbiddelijke leerlingenstop. De elektronische aanmeldingsprocedure voor het Brussels Nederlandstalig onderwijs leidde einde januari tot niet weinig onvrede toen bleek dat zowat 500 peutertjes nog geen school hadden gevonden en 110 jongeren voor het secundair niet de school van hun keuze kregen toegewezen. Op 17 mei werd het dan toch weer kamperen voor de schoolpoorten waar nog enkele plaatsen vrij waren. De berichten over een nijpend tekort aan scholen hadden hun effect niet gemist.
In dit dossier willen we verschillende aspecten nader belichten. Hoe erg is het dan wel gesteld met dat Brussels onderwijs? Hoe is het zover gekomen? Welke alternatieven zijn er voor de institutionele organisatie van het Brussels onderwijs? Wat met het tekort aan scholen? Hoe pakken we best de inschrijvingen aan? En waarom niet de piste bewandelen van meertalig onderwijs?
I. Het “Brussels onderwijs” bestaat niet
Het onderwijs in België is sinds de staatshervorming van 1989 niet langer een federale materie. Elke Gemeenschap beslist zelfstandig hoe ze haar onderwijs organiseert. Slechts enkele bevoegdheden in verband met onderwijs blijven over voor de federale regering: de pensioenen van het onderwijspersoneel, het begin en het einde van de leerplicht, de minimumvoorwaarden voor het behalen van een diploma. En ook de organisatie van tweetalig onderwijs (naar analogie van de federale bevoegdheid over de biculturele instellingen), een bevoegdheid die weliswaar nu niet wordt uitgeoefend.
Van de ongeveer 230.000 Brusselse leerlingen in het leerplichtonderwijs zitten bijna 80% in het Franstalig onderwijs en ca. 17% in het Nederlandstalig onderwijs, terwijl de overige 3 % verdeeld zijn over de Europese en internationale scholen. Een structurele link, een overkoepelende overlegstructuur of zelfs een beperkte vorm van systematische samenwerking tussen al deze actoren ontbreekt.
Op het grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest oefenen respectievelijk de Vlaamse Gemeenschap en de Franse Gemeenschap hun bevoegdheden uit voor wat men noemt “communautaire aangelegenheden”, waaronder naast cultuur, bijstand aan personen en gezondheidszorg dus ook onderwijs.
Om elke Gemeenschap in staat te stellen een eigen beleid te voeren, specifiek voor het Brussel Gewest, werden de Franse Gemeenschapscommissie (“Commission communautaire française” afgekort COCOF) en de Vlaamse Gemeenschapscommissie (VGC) in het leven geroepen. Er bestaat ook een Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie (GGC) maar die heeft, raar maar waar, niets van doen met onderwijs.
De communautarisering heeft dus in de hoofdstad twee totaal van elkaar onafhankelijke onderwijsstructuren gegenereerd. De versnippering is dermate hallucinant dat zelfs op het vlak van data-inwinning – onontbeerlijk voor het voeren van wetenschappelijk onderzoek en in een latere stap voor het uitstippelen van een gemeenschappelijk beleid – elke vorm van samenwerking ontbreekt. Tot voor kort wist bv. niemand in Brussel hoeveel duizenden jongeren gewoon geen school lopen omdat het Nederlandstalig en Franstalig onderwijs zelfs geen gegevens uitwisselden. De Europese en internationale scholen functioneren totaal onafhankelijk van beide gesubsidieerde systemen.
De communautarisering heeft ook gezorgd voor een ongelijke financiering van het Vlaams en het Franstalig onderwijs (zie “De democratische school”, nr. 41, maart 2010). In Brussel is dit contrast het meest zichtbaar en voelbaar. De Vlaamse gemeenschap investeert relatief veel in de vernieuwing van de gebouwen, aan Franstalige zijde laat de staat van de gebouwen in het algemeen sterk te wensen over. Voor een leerling in het basisonderwijs trekt de Vlaamse Gemeenschap 22,7% meer uit dan de Franstalige Gemeenschap, voor een leerling in het secundair onderwijs 18,1%. De lonen in het Franstalig onderwijs liggen ongeveer 5% lager dan in het Vlaams onderwijs. De betere materiële situatie en het pedagogisch comfort behoren tot de troeven die het Nederlandstalig onderwijs attractief maken voor heel wat Franstaligen.
II. De dualisering op zijn scherpst
In 2008 leidde een platform van vakbonden, werkgevers, culturele actoren , leefmilieu-organisaties en enkele Brusselse burgerinitiatieven tot de oprichting van “de Staten-Generaal van Brussel”, een zes maanden lang proces van publiek debat, voor en door Brusselaars. Een honderdtal onderzoekers maakten rond 16 thema’s een stand van zaken op. Dr. Rudi Janssens (V.U.B. – socioloog), Prof. Piet Van de Craen (V.U.B.-meertaligheid en meertalig onderwijs – stichtend lid van de European Language Council) en Donat Carlier (coördinerend secretaris bij de CCFEE, de Franstalige Overlegcommissie voor Opleiding, Onderwijs en Werkgelegenheid in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest) leverden een bijdrage waarin zij het leerplichtonderwijs in de hoofdstad centraal hebben gezet.(2) Hun bevindingen schetsten een weinig rooskleurig beeld.
De dualisering die het hele Belgisch onderwijs teistert, neemt in Brussel nog meer dramatische vormen aan dan in de rest van het land. In de hoofdstad zijn de tegenstellingen tussen de verschillende wijken immers scherper, er zijn méér armen, méér immigranten en de stad teert op een grote tertiaire sector. We weerhouden volgende vaststellingen en cijfers die tekenend zijn voor de sociale achterstand (3):
– Brussel is getekend door een markante residentiële segregatie. De westzijde van de vijfhoek op het grondgebied van de Stad Brussel en van de gemeenten Sint-Joost, Schaarbeek, Molenbeek, Sint-Gillis en Anderlecht wordt de “arme halve maan” genoemd. 28 % van de Brusselaars leeft onder de armoedegrens (in Wallonië is dat 8 %, in Vlaanderen 6 %)! Meer dan 1 op 4 van de jonge Brusselaars leeft in een gezin dat door werkloosheid is getroffen (in Wallonië minder dan 1 op 5, in Vlaanderen minder dan 1 op 10).
– Het scholenaanbod ligt relatief hoger in de hoofdstad waardoor de vermarkting nog geaccentueerd wordt. Er is een onaanvaardbare kloof tussen “witte” scholen en “zwarte scholen”.
– Het gemiddeld socio-cultureel niveau is lager en is ongelijk verspreid: de achterstand concentreert zich vooral in de “arme halve maan”. De segregatie op school loopt gelijk met de sociale en etnische dualiteit.
– De studierichtingen zijn voornamelijk afgestemd op de tertiaire sector met een overwicht voor de opties economie en persoonsverzorging (goed voor 66 % in het Franstalig onderwijs). Het beroepsonderwijs wordt meer dan elders stiefmoederlijk behandeld. De druk op het ASO is enorm: ouders verkiezen dat hun kinderen, zelfs meer dan eens, overzitten. Brussel kent dan ook een hoger aantal zittenblijvers.
– Het GOK-beleid (D+, discrimination positive aan Franstalige zijde) schiet nog tekort en er zijn te weinig middelen om een afdoend antwoord te bieden op leerstoornissen (dyslexie, dyscalculie, dysorthografie, ADHD…) en taalachterstand. Deze toestand is het meest schrijnend aan Franstalige zijde. Daar werd een “enseignement type 8” in het leven geroepen in het buitengewoon basisonderwijs voor kinderen met leerstoornissen. Het aantal Brusselse leerlingen in “type 8” ligt merkelijk hoger dan in Wallonië.
– Er is een groter tekort aan leerkrachten. 40 % van de leerkrachten in het Franstalig onderwijs heeft niet het voldoende geacht diploma. Aan Nederlandstalige kant ligt het tekort 10 % hoger dan in Vlaanderen: per 20 leerkrachten die aan het werk zijn, is er één vacature. In het Nederlandstalig kleuter- en basisonderwijs zullen volgend schooljaar zowat 800 banen onbezet blijven.
Bijna 6 leraren op 10 stappen uit het onderwijs binnen de vijf jaar (58,5% van de leerkrachten in het lager onderwijs en 56 % in het secundair onderwijs). In het Nederlandstalig lager onderwijs kiest 50 % van de onderwijzers voor TBS op 58 jaar (56 jaar voor kleuterleidsters), in het secundair onderwijs is dat 1 op 4. (4)
– Eén op vier verlaat het secundair onderwijs zonder diploma of getuigschrift, veel meer dan in Vlaanderen of Wallonië. Met catastrofale gevolgen voor de kansen op de arbeidsmarkt, die meer dan elders getekend is door een oververtegenwoordiging van banen waarvoor een hoge opleiding is vereist en door discriminatie. De werkloosheidscijfers voor Brussel liggen in alle leeftijdscategorieën hoger dan in Vlaanderen en Wallonië. Voor de schoolverlaters ligt dit cijfer op niet minder dan 35 %!
III. Een nijpend gebrek aan scholen en aan sociale mix
Een capaciteitsprobleem
De cijfers rond het te verwachten capaciteitsprobleem vliegen de pan uit. Waar in een studie van prof. Rudi Janssens (VUB) nog geschermd werd met 15000 kinderen binnen de vijf jaar, zullen volgens de studie van het Brussels Instituut voor Statistiek en Analyse in opdracht van minister-president Charles Picqué, in 2015 zo’n 23000 kinderen méér aankloppen aan een Brusselse schoolpoort.(5) In totaal zou dat de bouw van 79 nieuwe scholen betekenen: 34 scholen in het kleuteronderwijs voor 7.000 nieuwe kleuters, 39 scholen in het lager onderwijs voor bijna 11.000 nieuwe leerlingen. In het secundair onderwijs neemt het aantal leerlingen aanvankelijk minder sterk toe maar volgens de studie moeten er toch zes middelbare scholen bijgebouwd worden tegen 2015. Het tekort situeert zich voornamelijk in de “arme halve maan” in de gemeenten Schaarbeek, Sint-Jans-Molenbeek, Sint-Joost-Ten-Noode en Anderlecht.
De “politieke traditie” wil dat Vlaanderen zo’n 20% van de organisatie in Brussel voor zijn rekening neemt. Brussels minister Jean-Luc Vanraes (Open VLD), binnen de Vlaamse Gemeenschapscommissie bevoegd voor het Nederlandstalig onderwijs, stelt dat de Vlaamse Gemeenschap haar verantwoordelijkheid moet nemen.(6) Onderwijsminister Pascal Smet schopte keet in de politieke arena toen hij verklaarde met deze traditie te willen breken. Vlaanderen moet niet betalen voor scholen die grotendeels door Franstalige kinderen worden bevolkt, redeneert hij. “De cijfers spreken voor zich: Brussel is een Franstalige stad. 95 procent van de bevolking spreekt goed tot zeer goed Frans. Voor Nederlands is dat 28 tot 32 procent. (…) Heel veel allochtone kinderen hebben Nederlands niet als tweede taal en vaak zelfs niet als derde of vierde taal. Het kan niet de bedoeling zijn dat wij onderwijs voor Franstalige kinderen financieren.” (7)
En een spreidingsprobleem
Zijn partijgenoot Jef Van Damme, Schepen te Molenbeek en Brussels parlementslid, verdedigde tijdens een Brussels Onderwijsdebat op 12 maart 2010 in Foyer (8) dat er een verschil is tussen het probleem van de inschrijvingen en dat van de capaciteit. Indien men een maatregel handhaaft van 45 % voorrang voor Nederlandstalige kinderen, moet er in principe voldoende plaats zijn voor Nederlandstaligen in het Nederlandstalig onderwijs. Het probleem is volgens hem een spreidingsprobleem: een 10 à 15-tal scholen staan nl. aangeschreven als “kwaliteitsscholen” en zijn in een mum van tijd volzet. De hele mediatieke discussie over het Brusselse inschrijvingsbeleid is ontstaan n.a.v. het feit dat sommige Nederlandstalige ouders zich tekort gedaan voelden omdat ze hun kind niet konden inschrijven in deze “kwaliteitsschool” van hun keuze. Aan dit “label”-probleem zal niet verholpen worden door scholen bij te bouwen, merkt Jef Van Damme op.
Hij pleit dan ook voor een betere sociale mix en een uitbreiding van de buurtscholen, maar vindt een echt gestuurd en gecentraliseerd inschrijvingsbeleid (zoals o.a. voorgesteld door Ovds) een brug te ver. Hij hoopt heil te vinden in een meer actieve rekrutering via samenwerking met doelgroepverenigingen en collectief inschrijven naar het Antwerps model “School in Zicht”.
Een grotere sociale mix via een meer gestuurd inschrijvingssysteem
Zowel aan Nederlandstalige als aan Franstalige kant liepen de afgelopen jaren experimenten voor de inschrijvingen. Aan Nederlandstalige kant werd voor de inschrijvingen voor volgend schooljaar geëxperimenteerd met een centraal meldingspunt. Naast prioriteit voor de zusjes en broertjes, krijgen de kinderen die thuis Nederlands spreken voor 45 % voorrang bij de beschikbare plaatsen en GOK-leerlingen voor 30 %. Aan Franstalige kant beperkten de aanmeldingsprocedures zich tot het secundair onderwijs, waarbij uit het oog wordt verloren dat wanneer leerlingen in het secundair aankomen, hun toekomst reeds grotendeels bepaald is door de kleuterschool en de lagere school.
De verschillende initiatieven zijn ontegensprekelijk een kleine stap in de goede richting. Zij raken echter niet de grond van het probleem: de vermarkting van ons onderwijssysteem. Om hieraan te verhelpen zou de overheid volgens Ovds (Oproep voor een democratische school) aan elke leerling een school moeten voorstellen op basis van geografische parameters (een school dicht bij huis) en op grond van socio-economische gegevens om de sociale mix te bewerkstelligen door aan elke instelling jongeren van verschillende sociale milieus toe te kennen. Op die manier vermijden we dat ouders en leerlingen “de markt moeten afschuimen”. De scholen zouden meer heterogeen worden door een zichtbare sociale mix en het recht om een goede school te vinden vlakbij huis zou voor iedereen gegarandeerd worden… een recht dat nu ernstig met de voeten wordt getreden! Als de ouders niet akkoord gaan met het voorstel van toewijzing, zouden ze nadien nog kunnen gebruik maken van hun keuzevrijheid.
IV. Nederlandstalig onderwijs voor de Nederlandstaligen?
Héél Brussel in aanmerking genomen, Franstalig en Nederlandstalig onderwijs samen, erkent Jef Van Damme (onderwijsschepen in Molenbeek en Bruusels parlementslid) dat er inderdaad een tekort aan plaatsen zal zijn in de zeer nabije toekomst. Hij treedt minister Smet bij door te stellen dat er beslist 30% Nederlandstalige kinderen nodig zijn (10% uit eentalige gezinnen, 20% met één ouder die Nederlandstalig is) om “degelijk, kwaliteitsvol” Nederlandstalig onderwijs te bieden. Vermits de demografische groei zich uitgesproken in de allochtone middens situeert, zullen de extra plaatsen dus gaan naar anderstaligen en zal het percentage “echte” Nederlandstaligen nog dalen. Vandaar zijn pleidooi voor een kordate aanpak van de financiering van het Franstalig onderwijs om kwaliteitsvol Franstalig onderwijs te realiseren (met o.m. een verhoogde aandacht voor het Nederlands) en voor een nog betere coördinatie en overleg tussen de twee Gemeenschappen (zoals die nu een zweem van succes kende bij het aanpakken van de spijbelproblematiek) om zo de druk op het Nederlandstalig onderwijs te verminderen.
Of Brussels Onderwijs voor alle Brusselaartjes?
Dergelijke uitgesproken stellingname doet uiteraard vragen rijzen over de visie op de opdracht van het Brussels Nederlandstalig onderwijs. Moet dit zich in de eerste plaats richten tot de Vlaamse Brusselaars? Moet er zoals vroeger evenveel energie gestoken worden in de rekrutering uit de Vlaamse rand om het Nederlands “op peil te houden”? Of is het bestemd voor alle Brusselaartjes? Verwordt onderwijs in het eerste geval niet tot een “stamdienst” en dreigen we niet te vervallen in een “eigen-stam-eerst”-ideologie? Wat indien de Franstalige “stam” ook dit principe handhaaft? Waar moeten dan alle anderstaligen (Noord-Afrikanen, Oost-Europeanen, Aziaten…) terecht?
Prof. Philippe Van Parijs (UCL), filosoof en econoom, geboren Brusselaar, acht een beetje geschiedkundige achtergrond niet onbelangrijk. Er heeft de laatste twee decennia in Brussel een zichtbare demografische verandering plaatsgevonden. De stad kent een opmerkelijke bloei door een groeiend aantal inwijkelingen. Nog 46% van de Brusselaars zijn “autochtone” Belgen. Dit heeft een rechtstreekse invloed op de talenkennis en het taalgebruik. Van de oudere generatie is bijna 75% Franstalig, iets meer dan 25% Nederlandstalig. Bij de jongere generatie heeft nog slechts 50 à 60 % het Frans als moedertaal. De tweede moedertaal in Brussel is het Arabisch, gevolgd door het Nederlands en het Turks op een gedeelde derde plaats. Binnen 5 à 15 jaar zal 30 tot 50 % van de kinderen opgroeien in gezinnen waar noch Nederlands noch Frans wordt gesproken. Betekent dit dat het Nederlands “in gevaar is”? Helemaal niet! Het Engels is weliswaar de meest aangeleerde tweede taal, vooral in de generatie van 25-40 jarigen, en dit vooral onder invloed van de talrijke eurocraten en “expats” die in Brussel komen werken. Maar er zijn vandaag in Brussel méér mensen die Nederlands leren dan mensen die Frans leren. Het Frans is immers de thuistaal of één van de thuistalen geworden bij de jongere generaties. Nederlandstalig onderwijs uit de behoefte van een “reconquista” om “verfranste” Vlamingen terug naar de stal te krijgen of Franstaligen voor het Nederlands te winnen, is dan ook achterhaald. Nergens anders dan in Brussel wordt er zoveel Nederlands geleerd.(9)
V. Een staatshervorming voor een samenhangend onderwijsbeleid in Brussel
Het Brussels onderwijs faalt. Het slaagt er niet in om taal-vaardige burgers af te leveren die in staat zijn elkaars taal te begrijpen. Het slaagt er al helemaal niet in aan alle jongeren op zijn grondgebied een volwaardige opleiding te bieden, paspoort voor hun maatschappelijke integratie en emancipatie. Het Nederlandstalig en het Franstalig onderwijs zijn nu twee gescheiden structuren waar van samenwerking nauwelijks sprake is. Niets aan te doen? Toch wel… Vanuit verschillende hoeken worden oproepen gelanceerd om het Brussels onderwijs aan te pakken om de vicieuze cirkel te doorbreken.
Meer bevoegdheden voor het Brussels gewest
In het licht van de nieuwe demografische realiteit kan het Brussels onderwijs niet anders dan zich te richten tot al haar jonge inwoners. De beweging “Brussels Manifest” en de oproep vanwege Bruxsel.org “Wij bestaan! Nous existons! We exist!” (10) wijzen op de noodzaak van een institutionele hervorming die aan Brussel de bevoegdheden en de middelen geeft om een krachtdadig, coherent en aangepast antwoord te bieden aan de acute crisis inzake onderwijs en werkgelegenheid. De overheid staat voor de enorme uitdaging om ernaar te streven drietalige burgers af te leveren die zich kunnen uitdrukken in het Nederlands, het Frans en het Engels (de lingua franca van de Europese Gemeenschap), naast de eventuele vreemde moedertaal. Zo niet zullen de Brusselse jongeren de jobs voor hun neus zien blijven voorbijgaan. Philippe Van Parijs herhaalde tijdens het debat in Foyer zijn pleidooi voor méér scholen en méér leerkrachten. De positieve ervaringen van het Nederlandstalig onderwijs moeten daarbij gevaloriseerd worden en er dient gewerkt aan een veel nauwere samenwerking met het Franstalig onderwijs. Ook moet geleerd worden van de ervaringen in Luxemburg (drietalig: Frans, Duits en Lëtzebuergesch) en Barcelona (tweetalig: Catalaans en Spaans). In feite moet het Brussels onderwijs meertalig worden zoals nu de Europese scholen dat zijn voor de beperkte elite van eurocraten. Op niveau van kleuterschool en lagere school moeten er wijkscholen komen voor alle kinderen van een wijk, die nu naar het Nederlandstalig of Franstalig onderwijs gaan of naar de Europese scholen. De troeven van het onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap moeten verder aangewend worden en de enorme ongelijkheden in het Franstalig onderwijs aangepakt.
In “Een staatshervorming voor onze kleine wereldstad”(11) herhaalt Van Parijs samen met Eric Corijn (V.U.B.), Inge Declercq (Voorzitster Brussels Manifest) en Alain Deneef (Aula Magna) de oproep om meer bevoegdheden toe te kennen aan het Brussels gewest ten einde tot een synergie te komen om een oplossing te kunnen bieden aan de problemen die de hoofdstad teisteren. Het kan niet dat het Brussels Gewest verantwoordelijk wordt gesteld voor de te hoge werkloosheid en criminaliteit terwijl de organisatie van zijn onderwijs in handen is van de Vlaamse en Waalse regeringen. Het Brussels Gewest moet de nodige bevoegdheden krijgen om regulerend op te treden in het onderwijs willen we vermijden dat de hoofdstad van Europa de hoofdstad van de Apartheid wordt.
Federale overheid kan tweetalige scholen oprichten
Politicoloog Dave Sinardet (U.A.) richtte zich in zijn tweewekelijkse column in de Standaard tot koninklijk opdrachthouder Jean-Luc Dehaene (19 april 2010). In een opmerkelijke Open Brief deed hij een oproep voor tweetalig onderwijs in Brussel én in België als antwoord op heel wat noden en mistoestanden zoals daar zijn het tekort aan scholen in Brussel, het gebrek aan taalkennis dat, vooral in de hoofdstad, leidt naar sociale achteruitstelling en sociale segregatie, het communautair onbegrip.
Om in heel België een tweetalig onderwijs te organiseren, dient enige politieke moed aan de dag te worden gelegd en Grondwetsartikel 127 op de lijst te worden gezet van te wijzigen artikelen. Moeilijk… maar niet onmogelijk. Wat de organisatie in Brussel betreft wijst Sinardet op de “residuaire bevoegdheid” van de federale overheid: net zoals de federale overheid bevoegd is voor de tweetalige culturele instellingen in Brussel en die bevoegdheid aanwendt voor bv. de Koninklijke Muntschouwburg, het Nationaal Orkest, het Paleis voor Schone Kunsten, het Kunstenfestivaldesarts, de Koninklijke Bibliotheek, heeft zij ook een bi-educatieve bevoegdheid waarmee ze echter niets aanvangt. Een greep uit zijn pleidooi:
[…] Soms vraag ik mij af of u het niet anders wil. Of u niet graag eens een plan uitdoktert dat niet enkel zo ambigu, gecompliceerd en geniaal is dat het weer voor even alle partij- en andere belangen verzoent, maar dat het land ook structureel vooruit helpt? Een willekeurig voorbeeld: u weet dat het opzetten van tweetalig onderwijs in het Brussels gewest een niet-uitgeoefende bevoegdheid is van de federale overheid. Wel, waarom ze die niet laten uitoefenen (dat kan meteen). Of ze samen met middelen overdragen aan het Brussels gewest (dat duurt wat langer). Zo komt u tegemoet aan de Franstalige vraag voor herfinanciering van Brussel, niet door de zoveelste overheveling van geld naar gemeentelijke PS-bastions, maar door een zinvolle investering. Zo verhelpt u het nijpende scholentekort in Brussel en helpt u tegelijk de Franse én Vlaamse Gemeenschap, die daarin kennelijk niet kunnen of willen investeren, zoals onderwijsminister Smet onlangs ook bevestigde.
Zo vermijdt u op langere termijn dat de taalwetten in Brussel nóg verder versoepeld worden, zoals u nu gaat doen, omdat men geen Nederlandskundig personeel vindt. Zo zet u zelfs een historische fout recht van de Vlaamse beweging, die met haar gemeenschapslogica het aanleren van het Nederlands in onze ‘Vlaamse hoofdstad’ grotendeels overliet aan een Franstalig onderwijs. Een onderwijs dat daarin over de hele lijn faalde, met een verdere verfransing van de stad tot gevolg. Maar zo investeert u vooral in het wegwerken van een structureel probleem in Brussel: het schrijnend gebrek aan taalkennis dat mee aan de basis ligt van de dramatische werkloosheidscijfers, die op hun beurt niet geheel vreemd zijn aan samenlevings- en onveiligheidsproblemen, waarvan ik durf vermoeden dat men er in de Brusselse regio meer van wakker ligt dan van de elfendertigste BHV-onderhandeling. Kortom: een schoon compromis.
Raakt u op dreef na deze bescheiden hervorming, kan u meteen ook in artikel 127 van de grondwet inschrijven dat de federale overheid algemene minimumeisen kan bepalen voor het onderwijs van de andere landstaal in het héle land. Dát is de enige effectieve manier om komaf te maken met Franstaligen, in de Rand of elders, die geen Nederlands kennen. Veel Franstalige jongeren beseffen vandaag dat taalkennis essentieel is, alleen zit de huidige generatie Franstalige politici nog steeds vast in haar eentalige logica, daarin niet bepaald gehinderd door de Vlaamse collega’s. Door te investeren in tweetaligheid kunnen Franstaligen bovendien bewijzen dat hun geloofsbelijdenissen in de federale staat geen praat voor de vaak zijn. En Vlamingen dat de van hen gemaakte separatistische karikatuur die ze zo beu zijn, ongegrond is. Om uit te bollen, kan u er nog een federale kieskring bovenop gooien, zodat het verlammende communautaire opbod wordt afgeremd en we u over tien jaar niet opnieuw moeten terugroepen. Dat is me pas een vette vis van een staatshervorming, vindt u ook niet? (12)
VI. De troeven van meertalig onderwijs
Op het vlak van meertalig onderwijs geldt Prof. Piet Van de Craen (VUB) reeds meer dan 15 jaar als een autoriteit. Hij definieert meertalig onderwijs als “een generische term die aangeeft dat leerstof en taal tegelijk worden aangeboden door leerkrachten die bij voorkeur – maar niet noodzakelijk – native speakers zijn. De Engelse term voor de door hem voorgestelde methode is content and language integrated learning (CLIL), in het Frans enseignement de matières par intégration d’une langue étrangère”.(13)
Doelstellingen van CLIL
De doelstellingen van CLIL zijn zowel didactisch als maatschappelijk van aard:
1. de kwaliteit en snelheid van het taalleerproces opdrijven door er een doe-activiteit van de maken;
2. didactisch gebruik maken van het aanwezige potentieel van de leerlingen – de aanwezigheid van talen is een vast gegeven in België;
3. leerprocessen prikkelen – kinderen hebben ta(a)lent en zoeken uitdagingen;
4. het onderwijs aanpassen aan de eisen van de 21ste eeuw – meertalig Europa.
Sinds 1998 heeft deze vorm van immersie-onderwijs in Wallonië vaste voet aan wal gekregen. De Franse Gemeenschap omzeilde de Belgische taalwetten van 1963, die onderricht in de andere landstaal verbiedt, door gebruik te maken van een opening in de Grondwet. Art. 129, §1 stelt dat de gemeenschappen – bij decreet – ieder voor zich het gebruik van talen kunnen regelen binnen het onderwijs in de door de overheid opgerichte, gesubsidieerde of erkende instellingen. Op basis daarvan ontstond een decretale tekst (“het decreet Onkelinkx”) met algemene bepalingen betreffende het onderricht in een taal via onderdompeling. In het schooljaar 2009-2010 zijn er in Wallonië 223 scholen die EMILE toepassen (dit betekent weliswaar nog altijd maar 2 % van het totaal aantal scholen).
In Vlaanderen komt CLIL heel wat moeilijker van de grond. In 2007 startte (eindelijk, na afwijzing in 2005) een driejarig proeftuinproject in 9 scholen (aso en tso) waar 10 à 15 % wordt onderricht gegeven in het Frans of in het Engels.
Stimulerend meertalig onderwijs Brussel (STIMOB)
Sinds 2001 zit Piet Van de Craen mee achter het STIMOB-project (Stimulerend meertalig onderwijs Brussel) dat opgestart werd in drie Brusselse, Nederlandstalige scholen en waarbij bepaalde vakken zoals lichamelijke opvoeding, plastische opvoeding, milieu en rekenen in het Frans en in het Nederlands worden gegeven. Idealiter zouden de verhoudingen tussen beide talen 50 – 50 zijn. In Brussel is dat 20 % geworden omdat er geen wettelijk kader bestond om het meertalig onderwijs te kunnen organiseren. Wel is er plaats voorzien voor 2 u herhalingsoefeningen waarvan de taal niet door de wet is vastgelegd. Met deze 2 u per week kan je bij de kinderen na vier jaar praktijk resultaten zien op het vlak van meertaligheid (in Wallonië , waar de verhouding 75 – 25 wordt gehanteerd, zijn er reeds resultaten na twee jaar praktijk in CLIL).
Voor het schooljaar 2010-2011 zullen in Brussel acht scholen deel uitmaken van het STIMOB project. Thans wordt ook gedacht aan de oprichting van een basisschool op de campus van de V.U.B die zal deel uitmaken van de Scholengroep Brussel van het GO. Niet alleen wordt er zo tegemoet gekomen aan het nijpend tekort aan scholen, maar tevens zou van de gelegenheid gebruik worden gemaakt om het wetenschappelijk onderzoek inzake meertalig onderwijs op de campus zelf uit te voeren door te gaan voor een onderwijs met 50 % van de vakken in een andere taal. Het is nog wachten op het fiat van minister Smet, die meertalig onderwijs gunstiger gezind is dan zijn voorganger Vandenbroucke. De angst dat het Nederlands door het Frans zal verdrongen worden blijft immers diep verankerd in politiek Vlaanderen.(14)
De didactische troeven van CLIL
Op onderwijskundig vlak betekent CLIL/EMILE een herdenken van de (taal)didactiek. Het gaat dus om een belangrijke vernieuwing via een nieuw soort onderwijsproces waarbij taal en leerstof tegelijkertijd verworven worden en impliciete leerprocessen centraal staan. Jarenlange observatie heeft volgende troeven bewezen:
• leerlingen spreken de doeltaal beter door CLIL dan via de traditionele taalleermethodes;
• de moedertaal ontwikkelt zich even goed en in de meeste gevallen beter ; In Wallonië bevestigen de waarnemingen dat hun meertalig onderrichtsysteem een antwoord is op de “échec scolaire”. De achterstand bij meertalige kinderen is minder vergeleken bij eentalige kinderen;
• de leerstofkennis is even goed of beter bij leerlingen in CLIL dan bij vergelijkbare leerlingen uit het eentalig onderwijs (weliswaar met minder uitgesproken resultaten voor het secundair onderwijs);
• de attitude en motivatie tegenover talen in het algemeen en het Nederlands in het bijzonder is uitgesproken positief;
• de cognitieve ontwikkeling van de leerlingen in CLIL verloopt beter: rekenkundige-mathematische kennis van concepten en bewerkingen wordt beter geassimileerd.
Het principe van de versterkte cognitie en het betere brein
Kortom, meertalig onderwijs is een win-win oplossing voor iedereen omdat het gebaseerd is op volgende principes:
• het optelprincipe: Iemand die eerst piano leerde spelen, en daarna gitaar leert, zal niet minder goed piano spelen, vaak integendeel. Hij ontwikkelt zijn muzische vaardigheden méér door het leren van gitaar. Zo ook leidt CLIL tot “additionele meertaligheid”. Vandaar de merkwaardige rekensom 100 – 20 = 120. Indien we geen 100 % les geven in het Nederlands maar slechts 80 %, zal de leerling niet 20 % minder Nederlands kennen. Neen, hij zal 100 % Nederlands kennen én 20 % Frans (of andere doeltaal) erbij.
• het herhalingsprincipe: Leerstof wordt in den beginne in de twee talen herhaald. De kinderen worden niet ondergedompeld in een vreemde taal (submersieonderwijs) maar krijgen in een andere taal uitgelegd wat zij al kennen. De leerstof wordt m.a.w. herhaald in de doeltaal. En zoals een oud Latijns spreekwoord zegt: Repetitio est mater studiorum, herhaling is de moeder van alle studie.
• het transferprincipe: Onderzoek heeft de voordelen van CLIL aan het licht gebracht op het vlak van lezen. De vraag werd nl. gesteld of men kinderen moet leren lezen in de doeltaal dan wel in hun moedertaal. Nederlands (en Spaans bv.) zijn makkelijke talen (bv. grafeem o = klank [o]); Engels, Portugees en Frans daarentegen zijn moeilijke talen om te leren lezen omdat de correspondentie tussen grafeem (bv. eau) en klank [o] complex is. Het is aangewezen om de kinderen te leren lezen in de gemakkelijke taal omdat zij de klanken decoderen en die fonemen vervolgens transfereren naar bv. het Frans, waardoor er betere resultaten worden geboekt.
• het principe van de versterkte cognitie: Aandacht, onderscheidingsvermogen, mathematische tests, metatalige activiteiten worden versterkt door het meertalig leerproces.
• het principe van het betere brein: Het aanleren van een vreemde taal wordt vergeleken met het beoefenen van een sport: bij een atleet worden de spieren sterker door training, bij het volgen van leerstof in een andere taal zijn de hersenen meer geprikkeld en worden ze meer uitgedaagd want ze moeten actiever zijn bij het leerproces. En op jonge leeftijd worden meer neuronale verbindingen gemaakt. Recent onderzoek van wetenschappers van de VUB ging zelfs zo ver een duidelijk verschil te kunnen aantonen tussen de hersenscans van een- en tweetalige kinderen wanneer hen eenvoudige bewerkingen worden voorgelegd. Bij de eentaligen vertonen de hersenen een duidelijke inspanning tijdens de bewerking, de hersenen van tweetalige kinderen vertonen helemaal geen werkdruk. Tweetaligheid heeft zo dus klaarblijkelijk ook zijn voordeel bij niet-verbale taken.(15)
De politiek-maatschappelijke troeven
Op politiek-maatschappelijk vlak biedt meertalig onderwijs een antwoord op de snel evoluerende Brusselse maatschappij. Van tweetalige hoofdstad van België in het verleden is Brussel uitgegroeid tot een meertalige, multiculturele stad en hoofdstad van Europa. Jammer dat de aanwezige taalrijkdom onderbenut blijft. Het onderwijs wordt gegijzeld door de taalwetten en blijft vasthouden aan een tweeledige organisatie conform de Nederlandstalige en Franstalige bevolkingsgroep. Op cultureel vlak sluit het onderwijs evenmin aan bij de leefwereld van de jongeren uit de diverse culturen. Hieraan kan verholpen worden door de thuistaal en de culturele achtergrond van de jongeren te integreren in het onderwijs. Tenslotte is het schoollandschap met zijn “elite/witte scholen” en zijn “ghetto/zwarte scholen” een perfecte weergave van het Brusselse sociale landschap: zéér rijken want een groot aantal goed verdienende hoogopgeleiden enerzijds en schrijnende armoede met 28 % Brusselaars die onder de armoedegrens leven anderzijds.
Prof. Van de Craen stelt samen met Rudi Janssens en Donat Carlier in het kader van de Staten-Generaal van Brussel dit totaal gebrek aan sociale mix mee aan de kaak. Er moeten dan ook op financieel, pedagogisch en organisatorisch vlak dringend maatregelen genomen worden om aan alle Brusselaars goed onderwijs te verschaffen ten einde de sociale ongelijkheid aan te pakken en jongeren een kwalitatief hoogstaand onderwijs te bieden dat hen uitzicht geeft op een job. Meertalig onderwijs zou in de snel veranderende Brusselse realiteit aan deze dwingende eis kunnen tegemoet komen. Het zou ook aansluiten bij de Europese aanbevelingen inzake (taal)onderwijs en ze ook waar maken. En het kan gerealiseerd worden met een minimum aan middelen. De meerkost is volgens Prof. Van de Craen miniem.
Daarbij wordt vaak opgeworpen dat meertalig onderwijs een nieuwe factor wordt in het opbod op de onderwijsmarkt die de segregatie nog vergroot. Van de Craen weerlegt deze bewering. Meertalig onderwijs richt zich niet tot de sociaal betere klassen evenmin als tot de talenknobbels. Net zoals de van huize uit Nederlandstalige of Franstalige kinderen, kunnen de kinderen uit allochtone gezinnen er alleen maar voordeel bij hebben, en dit omwille van de hierboven beschreven aangepaste didactiek. Nederlandstalige kinderen leren op die manier Frans; Franstaligen horen de leerstof ook in hun moedertaal, die daardoor versterkt wordt; anderstaligen horen de materie én in het Nederlands én in het Frans, de taal waardoor zij meestal in hun leefomgeving omringd zijn.
Conclusie
Meertalig onderwijs leidt niet tot een mindere kennis van de moedertaal, noch tot verfransing noch tot een gebrekkige kennis van de leerstof. Zaak is zo vroeg mogelijk met meertalig onderwijs te starten, bij voorkeur reeds vanaf de kleuterschool. Dit zal drastische veranderingen vergen in heel het onderwijslandschap van onderwijsbeleid via lerarenopleiding en didactisch materiaal tot concrete schoolorganisatie en persoonlijke attitude van alle actoren. Veranderingen die echter de moeite waard zijn omdat ze op onderwijsvlak daadwerkelijk de (taal)didactiek vernieuwen en tegelijkertijd brede maatschappelijke veranderingen ondersteunen. Kortom, meertalig onderwijs is beter onderwijs.
Romy Aerts
Voetnoten
(1). Voor een historische schets inzake het Rijksonderwijs (thans Gemeenschapsonderwijs) zie Marc Maes “Het Brusselse (gemeenschaps)onderwijs in een meertalige gemeenschap” – speciaal Brusselnummer van De Nieuwe Gemeenschap (1e kwartaal 2005)(ledenblad van het August Vermeylenfonds Nationaal), te consulteren op www.boco.be.
Op de website van Foyer (www.foyer.be) wordt gereageerd op het voorrangsbeleid voor kleine Vlamingen in een standpunt van 20 februari 2010 “De waarheid over de geschiedenis van het Nederlandstalig onderwijs te Brussel”
(2) Rudi Janssens, Donat Carlier, Piet Van de Craen. “Staten-Generaal van Brussel. Het onderwijs in Brussel.” Brussels Studies. Synthesenota nr. 5, 19 januari 2009. www.brusselstudies.be
(3) Donat Carlier, La dualisation des résultats scolaires à Bruxelles, maart 2009 en CCFEE, Quels parcours scolaires en Région Bruxelloise? (basisgegevens verzameld door Alter in 2007) – zie www.ccfee.be (travaux, enseignement)
(4) De Standaard, 13 februari 2010 ; www.cdenv.be/actua/nieuws 24 december 2009
(5) De studie kan volledig on-line geraadpleegd worden op http://stream.brusselnieuws.be/streams/image/100323_schooltekort.pdf
(6) www.brusselnieuws.be – 23 maart 2010
(7) zie o.m. De Morgen van 24 maart 2010
(8) 12 maart 2010 – ’Het Nederlandstalig onderwijs in Brussel : een groeicrisis, visiecrisis of beleidscrisis?’ met Sven Gatz (VLD), Jef Van Damme (SPa), Jacky Goris (Gemeenschapsonderwijs), Petrus Van den Cruyce (Katholiek onderwijs) en politicoloog-filosoof Prof. Philippe Van Parijs (UCL) ; moderator: Prof. Johan Leman van R.I.C. Foyer.
(9) Debat Foyer 12 maart 2010. Zie ook: Philippe Van Parijs, Scenario’s voor Brussel. Over de politieke toekomst van een meertalige stad. Ons Erfdeel 3, 2008, p. 2. ; Brussel, hoofdstad van Europa: De nieuwe taalkundige uitdagingen. Brussels Studies, 3 mei 2007.
(10) zie www.manifestobru.be en www.bruxsel.info
(11) De Morgen, 27 mei 2010
(12) De Standaard van 19 april 2010
(13) V.U.B., MURE, Les aspects innovateurs de l’enseignement de type immersif. Un résumé de douze ans de recherche. Piet Van de Craen
(14) www.brusselnieuws.be 10 mei 2010
(15) Persbericht VUB van 17 augustus 2009 http://www.vub.ac.be/infovoor/journalisten/persberichten/2009/20090817.html
Aansluitende artikels:
Pleidooi voor een tweetalig onderwijs door Dave Sinardet
Brusselse politici en onderwijsdeskundigen debatteren over onderwijs in Brussel (17 oktober 2009)
Brusselsstudies (Rudi Janssens, Piet Van de Craen, Donat Carlier) over onderwijs in Brussel
Dit artikel verscheen in “De democratische school“, nr. 42, juni 2010