Het onderwijs is potentieel de krachtigste hefboom voor sociale participatie van achtergestelde groepen. Tegelijk is het in zijn huidige organisatie de instelling bij uitstek die bijdraagt tot de reproductie van sociale ongelijkheid. Hoogtijd dus voor een nieuw onderwijspact betogen drie onderwijsdeskundigen.
Iedereen die de voorbije jaren de berichtgeving over het Vlaamse onderwijswereldje ietwat heeft gevolgd, weet het. Aan de ene kant haalt het Vlaamse onderwijs in internationale vergelijkingen resultaten bij de wereldtop: de beroepsbekwaamheid en de inzet van zijn lerarenkorps scoren hoog en bij de publieke opinie genieten zowel de leerkrachten als het Vlaamse onderwijsbestel groot vertrouwen. Aan de andere kant is de kloof tussen de sterkst en de zwakst presterende leerlingen nergens ter wereld zo groot als in Vlaanderen, en vallen heel veel leerlingen in de loop van het leerplichtonderwijs (bij ons tot 18 jaar) uit de boot. Die prestatiekloof blijkt sociaal bepaald: de afhakers komen het vaakst uit de armste en allochtone bevolkingsgroepen. Het onderwijs blijkt zo steeds meer zelf bij te dragen aan een maatschappelijke dualisering die, als ze zich doorzet, met recht een tijdbom onder de samenleving genoemd kan worden.
Het is de ambitie van elke rechtgeaarde leerkracht: steeds meer van het potentieel (lees: het talent) dat elke jongere in zich heeft samen met die jongere realiseren. Maar hoe geven wij die individuele ambitie van talentontwikkeling met individuele leerlingen een structureel elan? Dit wil zeggen, in elke klas, in elke school, in het hele onderwijslandschap, zodat meer en meer van de zwakste presteerders in een nivellering naar boven worden opgetild? Het gaat om de maatschappelijke ambitie zoveel mogelijk gelijke kwaliteitsuitkomsten te realiseren met alle leerlingen, ongeacht hun sociale en etnische afkomst. Die ambitie loont niet alleen, menselijk gesproken, de moeite voor de betrokken jongeren, maar komt ook de hele samenleving ten goede, zeker in een landje dat als natuurlijke rijkdom voor de toekomst alleen de grijze hersencellen van zijn diverse bevolkingsgroepen bezit.
En de uitdaging is niet gering. In De Standaard van 14 augustus 2007 wordt in het kader van de ongelijke toegang tot het hoger onderwijs de Leuvense socioloog Luc Huyse geciteerd: ‘Er gaat in Vlaanderen nog te veel talent verloren’ – ‘In de jaren vijftig en zestig vond democratisering van de arbeiderskinderen plaats. Nu is een nieuwe democratisering aan de orde, namelijk van de allochtonen, (…) al is de zoektocht naar talent ook bij de autochtonen nog niet voorbij. We moeten de recepten van de jaren vijftig niet gaan kopiëren, want de culturele en financiële drempels zijn nu veel groter dan toen.’
Het onderwijs is potentieel de krachtigste hefboom voor sociale participatie van achtergestelde groepen. Tegelijk is het in zijn huidige organisatie, volgens auteurs zoals Bourdieu, de instelling bij uitstek die bijdraagt tot de reproductie van sociale ongelijkheden van generatie op generatie. In ons boek ‘De school van de ongelijkheid’ gaan we op zoek naar de mechanismen die, in het Vlaanderen van vandaag, de reproductie van ongelijkheden naar sociale en etnische afkomst in stand houden. We kunnen niet anders dan besluiten dat die mechanismen het gevolg zijn van bewuste (?) maatschappijkeuzes. Luc Huyse stelde in 1976 in ‘In de buitenbaan. Arbeiderskinderen, universitair onderwijs en sociale ongelijkheid’ bijvoorbeeld al dat de structuur en de inhoud van het onderwijs voor de arbeidersgroep niet prioritair bepaald zijn geweest door het rechtvaardigheidsmotief en de zorg voor de kwaliteit. De vraag wie gerechtigd is de inhoud van het onderwijs te bepalen overschaduwde de vraag wat de taakstelling van het onderwijs is, schrijft Huyse. Zo leidden gaandeweg drie onderscheiden onderwijsvormen, waarnaar al op de leeftijd van 12 jaar werd georiënteerd, naast elkaar hun eigen leven. Het algemeen vormend onderwijs is tot op vandaag in het Vlaamse collectief bewustzijn de ideale norm, en de hiërarchie van de onderwijswaterval zit in geesten en harten vergroeid. Terwijl het tekort aan technisch geschoolde mensen erg groot is, krijgen we het TSO en BSO al minstens twee decennia lang niet geherwaardeerd.
Ons boek wil, met feitenmateriaal in de hand, dergelijke diepere wortels van de sociale ongelijkheid in het Vlaams onderwijs bloot leggen. We denken met name aan de extreme concurrentie op de scholenmarkt, het overbeklemtonen van instrumentele kennis tegenover kritische kennis, het misbruik van het buitengewoon onderwijs als sociale bezemwagen, de al vermelde té vroege studieoriëntering van leerlingen, het zwakke integratiebeleid ten aanzien van migranten… Inzicht in deze mechanismen is de eerste voorwaarde om het draagvlak voor verdere hervormingen te versterken. De verwezenlijking van die hervormingen is vermoedelijk een werk van langere adem. Maar een aantal concrete stappen in de gewenste richting zijn haalbaar op vrij korte termijn. Belangrijk is dat elke betrokkene bij het onderwijs – en elke burger, elke belastingbetaler – de handschoen opneemt voor een debat over maatschappelijke keuzes die meer gelijke onderwijskansen voor de komende generaties kunnen verzekeren.
Ides Nicaise is Hiva-onderzoeker en hoofddocent aan de KU Leuven. Nico Hirtt is leerkracht en oprichter van ‘Oproep voor een democratische school’. Dirk De Zutter is vrijgestelde bij de Christelijke Onderwijs Centrale en begeleider van lokale inspraakorganen en ex-leerkracht.
‘De school van de ongelijkheid’ verschijnt op 7 september 2007 bij uitgeverij Epo.
Dit artikel verscheen als Opinie in De Standaard, 1 september 2007
Ides Nicaise, Nico Hirtt en Dirk De Zutter nemen op zaterdag 20 oktober in Brussel deel aan de workshop over “Wat moet er in het (Vlaams) onderwijs veranderen om de sociale segregatie te verminderen?” tijdens de “zes uren voor de democratische school”