Voorwaarden voor een ambitieuzer onderwijs

Facebooktwittermail

De kwestie van het “niveau” van het onderwijs is politiek niet neutraal. De visie van een De Wever of Bouchez in België of Attal in Frankrijk over de rol van het onderwijs is niet de onze. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de maatregelen die wij voorstaan om “het niveau te verhogen” zullen verschillen van hun voorstellen.

Welke school kan de transformatie bevorderen van de samenleving naar meer sociale rechtvaardigheid, naar echte democratie voor degenen die momenteel geen enkele macht hebben, naar een rationele en geplande organisatie van de economie in functie van de behoeften van de bevolking? Wat voor school kan bijdragen om komaf te maken met imperialistische overheersing en uitbuiting in de wereld? Hoe kan onderwijs de werkende bevolking beter wapenen tegen de leugens van de heersende ideologie? Wat voor onderwijs heeft het volk nodig om ooit werkelijk controle te krijgen over economische en politieke keuzes?

Wij denken dat dit soort vragen de uitgangspunten zouden moeten zijn voor progressieve onderwijsactoren en dat de uitdagingen rond “het niveau” zich in die termen stellen.

Toen de burgerij strijd voerde tegen het feodalisme, had ze nood aan de ontwikkeling van en de vrije toegang tot kennis, en de verspreiding ervan via onderwijs. Vandaag zou de werkende bevolking zich deze dorst naar wetenschap moeten eigen maken. Om zich te bevrijden, individueel en als uitgebuite klasse, hebben de werkende mensen kennis en vaardigheden nodig die ruimer zijn dan de huidige vervormde, onvolledige en soms nutteloze kennis, die is geïnspireerd door winstbejag, de verdediging van een onrechtvaardig systeem of individuele ambities. In haar strijd voor politieke en economische emancipatie moet de werkende bevolking de realiteit en de oorzaken van de uitbuiting kennen, waar en in welke vorm die ook wordt uitgeoefend. Ze moet haar geschiedenis en die van alle onderdrukte volkeren en hun strijd, (her)ontdekken. Toekomstige werkers moeten leren om “met hun eigen hoofd te denken”. Ze moeten een wetenschappelijke en kritische geest ontwikkelen, een visie op de wereld die bevrijd is van bijgeloof, afstomping door media en conditionering opgelegd door de heersende ideologie. Ze moeten leren oordelen vanuit objectieve feiten om de werkelijkheid in al haar veelzijdige, veranderende en tegenstrijdige aspecten te zien. Ze moeten de meest geavanceerde technologieën begrijpen om de wereld te verbeelden die ze zouden kunnen bouwen. Ze moeten milieuwetenschappen en artificiële intelligentie ontdekken om te begrijpen waar de natuurlijke grenzen liggen waarbinnen deze projecten vorm kunnen krijgen. Ze moeten de meest gevarieerde uitdrukkingsvormen en de meest geavanceerde communicatiemiddelen beheersen om hun ideeën te verspreiden, argumenten uit te wisselen en hun actie te organiseren.

Een algemene en polytechnische opleiding

Een democratisch en emanciperend onderwijs moet dan ook de ambitie hebben om aan alle jongeren effectief een breed scala van kennis en vaardigheden bij te brengen, zowel op technisch, wetenschappelijk, sociaal, literair als artistiek gebied; een vorming die theorie en praktijk nauw verbindt, zonder de lichamelijke opvoeding te vergeten.

Vandaag verlaten te veel jongeren de school zonder historische vorming. Ze weten vaak bitter weinig over de sociale en economische realiteit van de planeet, of zelfs van hun land of regio. Velen hebben geen enkele wetenschappelijke cultuur en nog minder inzicht in de belangrijkste technologieën. Soms beheersen ze hun moedertaal niet. Onder het motto van de noodzakelijke beroepsopleiding worden sommigen vroegtijdig gespecialiseerd in zeer specifieke kennis en vaardigheden. Anderen worden afgesloten van kennis waarmee ze de materiële basis van de productie van rijkdom zouden kunnen begrijpen. Om de wereld te begrijpen en te veranderen, hebben de burgers van morgen een vorming nodig die zowel algemeen als polytechnisch is, zo breed en divers mogelijk.

Waarom polytechnisch? Omdat de ontwikkeling van de technologie een grote invloed heeft op de manier waarop onze maatschappij zich ontwikkelt; ze is richtinggevend voor de organisatie en verdeling van arbeid, soms tegen de bestaande vormen in; ze bepaalt de grenzen waarbinnen elke actie voor sociale verandering moet gebeuren. Economische en sociale verhoudingen kunnen we niet begrijpen – laat staan veranderen – als we niet weten waar de rijkdom vandaan komt, of niet het minste benul hebben van wat een productielijn of een robot is, hoe een boerderij werkt, hoe transport wordt georganiseerd, hoe energie wordt geproduceerd en getransporteerd, hoe ziekenhuizen, crèches en openbare werken worden gerund, hoe huizen worden gebouwd, hoe automotoren en computers werken. Ook kunnen we productief werk niet begrijpen als we nooit in aanraking komen met de praktijk. Het onderwijs moet daarom activiteiten omvatten in werkplaatsen, in de tuin en ook stages in diverse werkomgevingen (bedrijven, overheidsdiensten, ambachten… ), niet met het oog op een vroegtijdige oriëntatie, maar om te ontdekken wat arbeid inhoudt.

Al deze theoretische en praktische doelstellingen moeten in leerplannen worden gegoten die ambitieus maar niet overladen zijn, helder en precies geformuleerd, met een verticale (van de lagere naar de hogere jaren) en horizontale (tussen vakgebieden) samenhang, met voldoende speelruimte voor de leerkracht en ondersteund door goed gedocumenteerde referenties.

Om dergelijk ambitieus “niveau” te bereiken zal het onderwijssysteem ook aan strenge structurele en pedagogische voorwaarden moeten voldoen.

Gemeenschappelijke stam

We moeten komaf maken met alles wat een hiërarchie in het onderwijs op basis van sociale klasse genereert. Daartoe is het noodzakelijk te streven naar de afschaffing van voortijdige specialisaties, waardoor de enen tot technische en beroepsopleidingen en anderen tot een bekrompen algemene vorming worden beperkt. Die “enen” zijn voornamelijk de kinderen van de lagere sociale klassen, de “anderen” die van de midden- en de hogere klasse. Op 15-jarige leeftijd volgt ongeveer 70% van de kinderen uit het laagste sociaaleconomische deciel al een kwalificatietraject, terwijl meer dan 80% van de kinderen uit het hoogste deciel algemeen onderwijs volgt.

Uiteraard betekent dit niet dat we een beroepsopleiding op zich verwerpen. Maar we weigeren dat jongeren worden opgesloten in een enge specialisatie en verstoken blijven van een volledige vorming.

De haalbaarheid van een lange gemeenschappelijke algemene en polytechnische vorming is echter afhankelijk van voorafgaandelijke structurele voorwaarden. Op het einde van het basisonderwijs is de sociale ongelijkheid bij de toegang tot kennis vandaag zo groot dat dit ambitieuze project van gemeenschappelijke onderwijs niet mogelijk is. Daarom moeten we stroomopwaarts te werk gaan, vanaf het kleuter- en lager onderwijs.

De segregatie doorbreken

De internationale statistieken tonen aan dat hoe groter de sociale segregatie van een onderwijssysteem, met “rijke” en “arme” scholen, hoe ongelijker de leerprestaties zijn tussen kinderen met verschillende achtergronden. Zulk een segregatie treedt spontaan op zodra de inschrijvingen op scholen voornamelijk bepaald worden door het principe van de vrije markt. Om dit te vermijden, en zonder formeel te raken aan het principe van de keuzevrijheid van de ouders, is de enige oplossing om leerlingen van meet af aan een plaats aan te bieden op een school waar de sociale mix is gegarandeerd. Wat de ouders van de middenklasse beangstigt en hun gehechtheid aan de vrije schoolkeuze verklaart, is immers de angst dat hun kind op een “gettoschool” terechtkomt, met een hoge concentratie van kinderen die afhaken of met ernstige moeilijkheden op school.

Kleine klassen

Een kleiner aantal leerlingen per klas was het eerste verbeterpunt dat leerkrachten naar voren brachten in de Ovds-enquête in 2023 over “het niveau van het onderwijs”. De zeer gedegen Amerikaanse STAR-studie heeft aangetoond dat we, door een aanzienlijke vermindering van het aantal leerlingen per klas in de allereerste schooljaren, de leerkloof tussen leerlingen uit bevoorrechte milieus en leerlingen uit volkse milieus drastisch kunnen verkleinen. Een vermindering van het aantal leerlingen per klas van 27 naar 15 in kleuterklassen en in het begin van het lager onderwijs kon deze kloof halveren … tegen het einde van het secundair onderwijs. Dit is niet verwonderlijk, want het is net in een vroeg stadium dat een positieve verhouding met onderwijs, met schoolse kennis, met werken voor school en discipline, … tot stand moet komen. Een klas die half zo groot is, betekent dat de leerkracht aan elk kind twee keer zoveel tijd kan besteden.

Tijd, tijd, tijd …

De trend om de schooltijd in te korten in naam van “het welzijn van kinderen” is nefast. Dit geldt vooral voor kinderen uit volkse milieus die niet het geluk hebben om thuis een geschikte omgeving te vinden, ouders met de nodige tijd en opleiding om de tekortkomingen van school op te vangen. Voor elk kind een positieve verhouding tot de school ontwikkelen, dat kost tijd. Als we de inhoud van het onderwijs willen verbreden om er een algemene en polytechnische vorming op hoog niveau van te maken, waarbij theorie en praktijk worden gecombineerd, zullen we meer schooltijd nodig hebben.

Ook om de studie te omkaderen is tijd nodig. Dat een deel van het leerproces aan de gezinnen wordt gedelegeerd (thuisstudie en huiswerk) wordt terecht gekritiseerd als sociaal onrechtvaardig. Maar de oplossing bestaat er niet in huiswerk of schoolwerk na de lestijd af te schaffen. Het is een naïeve veronderstelling dat we op deze manier grotere sociale gelijkheid zullen krijgen want de rijke gezinnen zullen de vrijgekomen tijd investeren in activiteiten die “rendabel” zijn voor het onderwijs. Alle leerlingen – en zeker die uit de volkse milieus – moeten daarentegen een omkadering krijgen die net zo goed is als die waar de kinderen uit de hogere sociale klassen van genieten.

Brede school

Een positieve relatie met school zal makkelijker tot stand komen als de school voor kinderen en jongeren geen trieste gevangenis lijkt waar ze enkele uren per dag vast zitten, maar een echte leefruimte is, ruim, gastvrij, proper, uitgerust met moderne sanitaire voorzieningen en ruimtes voor ontspanning en actieve vrijetijdsbesteding (workshops, film, keuken, sport…). Naarmate de leerlingen ouder worden, moeten ze nauwer worden betrokken bij de organisatie en het beheer van die ruimte. Ze moeten hun middageten in fijne omstandigheden kunnen nuttigen, een tussendoortje krijgen, in alle rust en met de nodige begeleiding kunnen studeren en hun huiswerk kunnen maken. De school moet open zijn voor leerlingen na schooltijd, in het weekend en tijdens verlofdagen. De school moet dan een breed scala aan activiteiten aanbieden (ter plaatse of met georganiseerd vervoer), in samenwerking met verenigingen.

Het spreekt voor zich dat al die extra tijd geen extra werkdruk voor de huidige leerkrachten mag betekenen. Hiervoor zal extra personeel moeten worden aangeworven.

Opgeleide leerkrachten

Geen onderwijs zonder leerkrachten. Er zijn niet zoveel manieren om het huidige lerarentekort op te lossen: de functie moet zonder meer aantrekkelijker gemaakt worden. Dit betekent een goed loon, goede werktijden, maar ook prettige werkomstandigheden (net als voor de leerlingen), respect voor hun persoon (zie hieronder, over de pedagogische voorwaarden) en hun pedagogische autonomie (idem).

Die leerkrachten moeten een opleiding krijgen van hoog niveau in hun vakgebied en op pedagogisch vlak. Ja, een onderwijzer moet foutloos schrijven en de geschiedenis, wiskunde en wetenschappen kennen die hij of zij moet onderwijzen. Ja, een leraar Nederlands moet onberispelijk Nederlands spreken. Ja, een wiskundeleraar in het secundair onderwijs moet zelf de wiskunde van het (hoger) secundair onderwijs goed beheersen. Een goede didactiek is niet mogelijk zonder een goede beheersing van de leerstof; een goede docent moet kunnen anticiperen en reageren op vragen van leerlingen.

Gediversifieerde en effectieve praktijken

Een strijd tussen voorstanders van frontaal onderwijs en degenen die enkel bij (sociaal-)constructivisme zweren, lijkt ons niet productief. De constructivist stelt terecht dat schoolkennis niet alleen moet overgedragen worden, maar, als het mogelijk is, moet (herop)gebouwd worden, met de leerlingen of voor de leerlingen. Een principe uit de wiskunde, een formule uit de fysica, een wet uit de scheikunde of biologie, een geografisch fenomeen, ja zelfs regels voor grammatica en spelling … kunnen meestal worden achterhaald door observatie, deductie, veralgemening … Maar leerlingen kunnen niet alles zelf “reconstrueren”. We pleiten dan ook voor een didactische aanpak bij de kennisopbouw, die diverse vormen kan aannemen: frontaal onderwijs, uitwisseling van vragen en antwoorden tussen leerkracht en leerlingen, individueel opzoekwerk, groepswerk … In elk geval is het de taak van de leerkracht om de kennis uit te leggen en te structureren, en om ervoor te zorgen en te controleren dat die solide, coherent en volledig is.

Anderzijds volstaat het niet de kennis op te bouwen. Er is ook kennis die echt in het geheugen gegrift en ingeoefend moet worden. Het is belangrijk om te begrijpen waar de regels voor het vermenigvuldigen bij hoofdrekenen vandaan komen. Maar net zo belangrijk is het oefenen in de snelle foutloze toepassing ervan, en dit vereist een goede memorisatie van de tafels van vermenigvuldiging. Men kan hetzelfde zeggen over de relatie tussen het inzicht in het ontstaan van de Franse Revolutie, het onthouden van de belangrijkste data en gebeurtenissen en het kunnen interpreteren, analyseren en bekritiseren van een tekst over deze periode.

Onze visie staat dus zowel tegenover (1) het misprijzen van geheugenwerk, als (2) tegen het idee dat alleen het vermogen om kennis te gebruiken (competentie) belangrijk is, als (3) tegen het aanleren van dode kennis, d.w.z. uit de lucht gegrepen en nutteloze kennis.

Veeleisende welwillendheid en welwillende veeleisendheid

Het hoge niveau van onderwijs dat we nastreven vereist een relatie tussen leraar en leerling die net zo goed haaks staat op de rechtse visie van een “kazerneschool”, waar discipline en respect voor de leraar uitsluitend met macht worden opgelegd, als op het pseudo-linkse laisser-faire. Rigoureus, hard werken, regelmaat, respect… zijn geen vieze woorden, maar pedagogische voorwaarden waar zowel het opvoedingswerk als het institutioneel kader zich op moeten richten.

Middelen voor onderwijs

Het is duidelijk dat de verhoging van het niveau dat we met ons onderwijsproject voor ogen hebben, onhaalbaar is onder de huidige financieringsvoorwaarden.

Dat het Belgische onderwijs vandaag reeds (iets) meer kost is dan het OESO-gemiddelde, is geen valabel tegenargument. Het hier beschreven project bestaat momenteel in geen enkel OESO-land. Het klopt dat uit de PISA-, TIMMS- en PIRLS-onderzoeken blijkt dat sommige onderwijssystemen iets “beter presteren” of “sociaal rechtvaardiger” zijn dan andere. Maar géén van hen voldoet thans aan de onderwijsvereisten van een democratische, verantwoordelijke en sociaal rechtvaardige samenleving.

Ja, onze visie op onderwijs impliceert dat de maatschappij ermee instemt om er meer aan uit te geven dan de 5 tot 6% van het BBP die vandaag de norm is in de OESO.

Nico Hirtt

 

De kracht van het voorbeeld van geëngageerde leraren

We hebben hoger aangegeven wat de missie van het onderwijs is in onze progressieve opvatting. Deze visie moet duidelijk worden uitgelegd aan ouders en leerlingen. Door onderwijs van meet af aan in de context van sociale verandering te plaatsen, kunnen we volkskinderen en hun ouders helpen om een positieve verhouding tot kennis en school te ontwikkelen.

Om het met de woorden van de Franse pedagoog Bernard Charlot (1987) te zeggen:

“Kinderen van het volk die afhaken op school opnieuw integreren in het domein van de kennis, kan door hen te laten begrijpen dat kennis een sociale kwestie is, die ook hun probleem is, juist omdat ze ervan uitgesloten zijn: het loont de moeite om kennis te verwerven, ik kan dat, ik moet dat, en niet enkel als individu dat zijn of haar intellectuele potentieel ontwikkelt, maar als lid van een sociale klasse die tegen onderdrukking vecht”.(Charlot, B. (1987). L’école en mutation : Crise de l’école et mutations sociales . Payot)

We moeten dus tegen onze leerlingen durven zeggen: “De school kan niet veel doen voor elk van jullie afzonderlijk. Ze zal jullie, als persoon, geen garantie bieden op het vlak van materieel of intellectueel welzijn. Maar ze kan jullie wel het stukje geluk brengen dat je verwerft met trots te zijn op jezelf. Morgen zijn jullie arbeiders of bedienden, ambtenaren of ambachtslui, of misschien werklozen. Om jullie banen, lonen, arbeidsvoorwaarden en rechten te verdedigen, zullen jullie informatie moeten opzoeken, je organiseren en vechten. Daarom moeten jullie statistiek leren, een historisch perspectief verwerven, ingewikkelde documenten kunnen ontcijferen, goed gestructureerde teksten in duidelijke taal schrijven, onderzoek doen, redeneren en op hoog niveau leren discussiëren. Morgen zullen jullie burgers zijn van een wereld die door de macht van het geld naar een sociale, militaire en ecologische ramp wordt gedreven. Wat gaan jullie doen om deze maatschappij te veranderen? En wat kunnen jullie aanvangen als jullie niets geleerd hebben?”

Deze woorden zullen pas geloofwaardig zijn als de leerling aanvoelt dat de leraar er zelf in gelooft. Daarom moet de leerkracht betrokken zijn bij sociale, politieke en ecologische strijdbewegingen. Hij moet ook laten blijken dat hij/zij zelf gelooft in de kracht van de kennis die hij/zij overdraagt. Enthousiaste, geëngageerde leraren dragen door de kracht van hun voorbeeld bij uitstek bij om leerlingen aan te moedigen een positieve relatie met school en kennis te ontwikkelen.

Nico Hirtt

Dit artikel verscheen eerder in “De democratische school”, nr. 99, september 2024. Je kan je abonneren op ons driemaandelijks tijdschrift via deze link. 

Het volledig dossier “Daling onderwijsniveau. Geen fataliteit” kun je hier lezen.