Wat als nostalgie ons kan helpen om het onderwijs van morgen te bouwen?

Facebooktwittermail

Ik blijf het wel en wee van het leerplichtonderwijs met grote belangstelling, maar ook met bezorgdheid volgen. Er is niet alleen de Franse minister van Onderwijs die haar kinderen naar een privéschool stuurt om hen de “pijnlijke ervaring van democratische promiscuïteit” te besparen, die naar verluidt de bron is van de daling van het niveau van het openbaar onderwijs.

Het onderwijs dat de basis vormt van het democratische systeem is gehavend door opeenvolgende en soms tegenstrijdige hervormingen. Wat de hervormingen gemeen hebben zijn besparingen, toenemende werkdruk voor leraren, een grotere afstemming van onderwijs op het concurrentievermogen van ondernemingen, de invoering van een management dat de intermediaire machtsstructuren vermenigvuldigt. .

Als de situatie niet zo tragisch was – en verrassend genoeg gelijktijdig in heel Europa – zou je er misschien om moeten lachen.

Kunnen sympathie, genegenheid en bewondering die een leraar kan (of zou moeten?) opwekken, gemeten worden in termen van resultaten? Hoe kunnen we de methoden van McKinsey gebruiken om te beoordelen wat een “goede” leraar is en hoeveel plezier hij of zij de leerlingen geeft bij het aanpakken van het onderwerp?

Na 48 jaar lesgeven, waarvan 20 jaar in arme concentratiescholen van het secundair onderwijs en 10 jaar in het opleiden van toekomstige geschiedenisleraren, droom ik er vaak van om de klok terug te kunnen draaien en jonge leraren te laten begrijpen waarom ik elke ochtend de lerarenkamer verliet en zong (zoals de dwergen in Sneeuwwitje!) “Laten we fluiten terwijl we werken”.

De werkomstandigheden waren duidelijk veel beter dan nu. Een regent (bachelor) had een voltijdse opdracht met 18 uren lesgeven, 1 uur als klastitularis, 1 uur voor klassenraad en 1 uur voor teamwerk. Een licentiaat (master) kon in sommige gevallen voltijds aan de slag met 16 uren lesgeven. Voor moedertaal en wiskunde werden de klassen gedeeltelijk gesplitst om de leraar in staat te stellen lesonderdelen die voor sommige leerlingen onduidelijk bleven, meer individueel uit te leggen. We werden betaald volgens ons diploma. Hoewel ik een licentiaatsdiploma en later een doctoraat in geschiedenis had, gaf ik een tijdlang les in het lager secundair onderwijs. In die tijd werd het niet als een “probleem” gezien dat ik overgekwalificeerd was.

Ik vond het erg leuk om mijn werk als assistent aan de ULB te combineren met de pedagogische vernieuwingen die ik elke dag probeerde om mijn 12-jarige leerlingen – waaronder “onthaalklassen’” voor leerlingen die hun lager onderwijs niet hadden voltooid – te interesseren.

Naast gunstige werkomstandigheden had ik ook het geluk om enkele inspirerende directeurs te ontmoeten. Ze waren niet allemaal van dit kaliber, maar mijn eerste prefect, die gewonnen was voor het vernieuwd secundair onderwijs (vso), spoorde haar oudere leraren aan om zich te vernieuwen en tegen ons, jongeren, zei ze: “Haal de leerlingen van school, het echte leven is buiten”. We werkten met verschillende vestigingen samen rond een zelfde thema . De inhoud en de methoden werden grondig besproken met de betrokken collega’s. Later kwam ik terecht op het atheneum Gatti de Gamond. De prefect was actief geweest in het Verzet tijdens de tweede wereldoorlog. Haar jonge man was door de nazi’s onthoofd, zij had de leiding van de verzetsgroep overgenomen. Zij hield zich op school bezig met wat essentieel is en de rest (bv vestimentaire codes) was bijkomstig. Toen ik haar vertelde dat ik ook assistent was aan de ULB, moedigde ze me aan. “Ambitie is een goede zaak. We zullen hier kunnen profiteren van je werk en onderzoek aan de universiteit”. Ze gaf me twee halve dagen vrij om naar de universiteit te gaan.

De geschiedenisinspecteur was ook geëngageerd. Hij stimuleerde de solidariteit en de vernieuwing onder de leerkrachten: lessen uitwisselen, nieuwe bronnen die in de klas gebruikt konden worden ontdekken, de kennis van de leerkrachten bijspijkeren, enz. Tientallen jaren voor er sprake was van “dekolonisatie” van de geschiedenis, zorgde hij ervoor dat het oude China, de Afrikaanse prehistorie, de precolumbiaanse beschavingen in de lessen aan bod kwamen.

Hij stimuleerde teamwerk tussen leerlingen, bronnenkritiek, systematisch onderzoek naar waar en wanneer documenten werden geproduceerd. Elk jaar werden geschiedenisleraren samengebracht in residentiële seminaries waar ze van eminente specialisten de informatie kregen die ze nodig hadden om hun kennis te actualiseren.

Maar deze cursussen moesten leiden tot het aanleren van specifieke kennis. Aan het einde van elke les moest de chronologische, geografische en woordenschatkennis worden vastgesteld. Nieuwe woorden verschenen in het woordenboek en werden regelmatig gecontroleerd. Ja, de leerlingen moesten “uit het hoofd” weten wat het paleolithicum was, wat megalieten waren, wat de farao was, enzovoort.

Een “elektro”-spel, gemaakt door elke leerling in de technologieklas, stelde iedereen in staat om thuis te oefenen en hun kennis van de definities, die systematisch in de klas werden herhaald, te verbeteren.

Ik hield van het lesgeven op alle niveaus. Op 70-jarige leeftijd gaf ik nog les en nam ik mondelinge examens af bij 200 studenten die ondanks mijn hoge eisen voor mijn vak hadden gekozen.

Zijn de leerkrachten vandaag op alle niveaus veeleisend en ambitieus genoeg voor hun leerlingen en studenten? Is het vandaag onmogelijk om te eisen wat gisteren mogelijk was? Het is ongetwijfeld niet gemakkelijk om “inspirerende” directeurs en inspecteurs te vinden, zoals ik er gekend heb. En vroeger was het onderwijs ook geen paradijs op aarde. Maar kennis van de werkomstandigheden in het verleden kan een inspiratiebron zijn voor het onderwijs van morgen: openbaar, democratisch, veeleisend.

Anne Morelli

Anne Morelli is historica en professor-emeritus aan de ULB. Zij schreef tientallen boeken, zoals “Geschiedenis van het eigen volk. De vreemdeling in België van de prhistorie tot nu”, “Belgische emigranten”, “Elementaire principes van oorlogspropaganda”, “Rebellen. Van de Galliërs tot de Indignados”.

Dit artikel verscheen eerder in “De democratische school”, nr. 99, september 2024. Als onderdeel van een dossier “Daling van het niveau. Geen fataliteit” in De democratische school 99 september 2024Je kan een abonnement nemen op ons driemaandelijks tijdschrift “De democratische school” via deze link.