Lange tijd was de klaagzang over de daling van het onderwijsniveau het voorrecht van degenen die Grégory Chambat de “réacs-publicains” [1] (republikeinse reactionairen) noemt, van degenen met heimwee naar een – gefantaseerde – oude orde waar autoriteit en hoge normen zouden geheerst hebben. Vandaag zijn de klachten over het niveau gemeengoed geworden en worden ze zelfs overgenomen door Aped-Ovds. Teken des tijds en het doorbreken van een taboe: het zijn niet langer alleen rechts en uiterst rechts die geïnteresseerd zijn in het onderwerp. Ter linkerzijde en onder progressieven kun je erover praten zonder dat je meteen als ouderwets wordt afgedaan.
Traditionalisten van allerlei slag zullen proberen de overwinning op te eisen. Eindelijk hebben de “pedagogen” ingezien welk kwaad ze met hun barmhartig egalitarisme hebben aangericht. De zogenaamde democratisering is niet meer geweest dan het verzaken aan de noodzakelijke vorming van een elite. De aandacht voor sociale en culturele ongelijkheden werd als excuus gebruikt om hele delen van onze klassieke cultuur uit het curriculum te schrappen. De oproepen tot samenwerking hebben doen vergeten dat alleen competitie intellectuele inspanning rechtvaardigt en de energie van jonge mensen mobiliseert …
We kunnen ons dus de vraag stellen: als we het debat aangaan over het niveau, lopen we dan niet het gevaar bij te dragen aan de ideologische overwinning van de ergste reactionairen en ons te scharen achter de “zwarte pedagogie” die zij voorstaan?
Om verwarring te voorkomen, in een tijd waarin het antropologisch pessimisme van rechts en extreem rechts het onderwijsproject zelf dreigt weg te vagen ten gunste van systematische onderdrukking en uitsluiting, mogen we niet aarzelen om de voorwaarden te scheppen voor een echt, rigoureus debat over een kwestie die verre van vanzelfsprekend is.
Het niveau van wie ?
Om te beginnen moeten we er op wijzen dat elke verwijzing naar een gouden onderwijstijdperk pure mythologie is. Men mag het niveau dat leerlingen in een bepaalde klas bereiken (bijvoorbeeld aan het einde van het lager of van het middelbaar onderwijs) niet verwarren met het gemiddelde niveau van een populatie jongeren van een bepaalde leeftijd. Als je dat zou doen, zou je vergeten dat het succes van de kinderen van de elites in het burgerlijke Europa van de twintigste eeuw zonder het minste probleem samenging met een bijzonder laag vormingsniveau bij leerlingen uit de lagere sociale lagen. En hoewel de resultaten van de meest recente PISA-tests “een algemene daling van de prestaties (op 15-jarige leeftijd) laten zien in alle OESO-landen over de periode 2018-2022” (de periode gemarkeerd door COVID), benadrukken ze vooral, voor een land als Frankrijk, dat de prestaties op het gebied van wiskunde en begrijpend lezen sterk gecorreleerd zijn met de sociaaleconomische status van leerlingen … in die mate dat de kloof tussen het bovenste en onderste kwartiel veel groter is dan de algemene daling die is waargenomen. Ongelijkheid blijft dus het grootste probleem van onze onderwijssystemen. Ze vergroten de kloof in plaats van hem te dempen; ze “produceren” enerzijds goede leerlingen, waarvan de overgrote meerderheid uit bevoorrechte milieus komt, en anderzijds leerlingen in moeilijkheden, die bijna allemaal uit arbeidersmilieus komen.
Daarom is praten over “niveau” in algemene termen bijzonder misleidend. De echte vraag is hoe ongelijkheden in het onderwijs kunnen worden bestreden. Dit geldt zowel voor 1) economische en sociale kwesties (werkgelegenheid, loon, sociale voorzieningen, huisvesting, gezondheid, enz.), 2) opvoedingskwesties (steun voor ouders, zorg voor jonge kinderen, vrijetijdsactiviteiten die bijdragen tot ontwikkeling, regulering van de media, enz. ), 3) in termen van de organisatie van het onderwijssysteem (door complementariteit te bevorderen in plaats van concurrentie, door klasgroottes aan te passen om de beste leeromstandigheden te stimuleren, door een initiële opleiding en bijscholing van leerkrachten van hoog niveau te organiseren) en 4) in termen van de onderwijspraktijk (door het deficit-paradigma achter zich te laten, door expliciete instructie te combineren met het stimuleren van onderzoeksbenaderingen, door de nodige gepersonaliseerde ondersteuning te bieden)? Dit zijn en blijven fundamentele vragen die het debat over “niveau” niet mag overschaduwen.
Maar dit betekent niet dat we vrijgesteld zijn van een ernstige reflectie over de onderwijscurricula. Zijn het immers niet juist de mensen die een daling van het niveau inroepen om een autoritair beleid van “terugkeer van orde” te rechtvaardigen die zich met een simplistische visie willen focussen op de “basis”, gereduceerd tot gestandaardiseerde vaardigheden? Zodra het criterium voor het behalen van een diploma uitsluitend gebaseerd is op het slagen voor gedragsmatige beoordelingen, is het gevaar, dat al lang door onze collega’s in Noord-Amerika wordt onderkend, dat van “teaching by the tests” (lesgeven volgens de toetsen): we onderwijzen alleen wat geëvalueerd zal worden, enkel in de vorm zoals de evaluatie zal verlopen, ten koste van elke culturele ambitie en elke eis om reflexiviteit te ontwikkelen. Klagen over de daling van het niveau wordt zo het meest effectieve alibi om de meest achtergestelde leerlingen te ontzeggen wat echt zou kunnen bijdragen aan hun emancipatie. Franse beleidsmakers deinzen er niet voor terug om een “kennisshock” te bepleiten om “het niveau te verhogen” en tegelijkertijd drastisch te snoeien in de algemene vakken in het beroepsonderwijs… waar gestandaardiseerde vaardigheden volstaan voor inzetbaarheid op de arbeidsmarkt!
Het niveau van wat?
Daarom moeten we niet alleen eisen dat het debat zich richt op het niveau “van wie?” maar ook “van wat?”. Het lijdt geen twijfel dat niet alles wat op school geleerd wordt, emancipatorisch is. Je kunt uitstekend presteren, in staat zijn om taken netjes en efficiënt uit te voeren… en toch noch cognitieve autonomie, noch burgerzin hebben verworven. Een land kan hoog scoren in PISA en toch “geproletariseerde” leerkrachten hebben, die gedwongen worden om op een mechanische manier technieken te onderwijzen aan kinderen en tieners die verminkt zijn door een “cultuur van massaconsumptie”, die verwikkeld zijn in een competitie die solidariteit uitsluit en die niet in staat zijn om betekenis te geven aan hun schoolloopbaan en hun leven!
We moeten de kwestie van het niveau aan de orde stellen. Zonder scrupules. Vastberaden. Maar duidelijk: tot welk niveau van burgerzin willen we onze kinderen en tieners opvoeden… en welke middelen geven we ons om dit te bereiken?
Philippe Meirieu
Philippe Meirieu is een Frans pedagoog, professor (emeritus) aan de Universiteit Lumière in Lyon , auteur van talrijke boeken rond onderwijs
- Voir Grégory Chambat, L’École des réac-publicains, Libertalia, 2016 ↑
Dit artikel verscheen eerder in “De democratische school”, nr. 99, september 2024. Als onderdeel van een dossier “Daling van het niveau? Geen fataliteit” in De democratische school 99 september 2024. Je kan een abonnement nemen op ons driemaandelijks tijdschrift “De democratische school” via deze link.