Sinds meerdere jaren maakt het competentiegericht onderwijs opgang in vele landen. Waarom steekt deze aanpak, gericht op het verwerven van vaardigheden en competenties, nu de kop op? Wat heeft de staat van onze economie hiermee te maken? En vooral, is er een verband met de dalende kwaliteit van ons onderwijs?
Om deze vragen te beantwoorden, maak ik gebruik van de conferentie rond “competentiegericht onderwijs” door Nico Hirtt (Ovds) op de “zes uren voor de democratische school”. (Nico gebruikte bij zijn uiteenzetting een presentatie die je hier Competentiegericht onderwijs Nico Hirtt 6uren 18 november 2023 kan bekijken. De citaten in dit artikel komen uit deze presentatie)
De nieuwe onderwijsmethode – of is het eerder een nieuwe onderwijsfilosofie? – in kwestie heeft de naam ‘competentiegericht onderwijs’ meegekregen. Maar waar gaat het juist over? De professoren Parmentier en Paquay van de Université catholique de Louvain (UCL), benadrukken dat kennis in deze onderwijsaanpak tot een instrument wordt herleid. “De inhoud zelf wordt niet langer gezien als een doel op zich, maar als een hulpmiddel dat de cursist moet gebruiken om vaardigheden te ontwikkelen.”
Het is dan ook niet verbazingwekkend dat in landen waar competentiegericht onderwijs al langer in voege is, de kennis van de leerlingen daalt. Dit is onder andere het geval in ons Franstalig onderwijs waar de “approche par compétences” vanaf 1997 decretaal werd opgelegd door minister Onkelinx. In het Vlaams onderwijs is de competentiegerichte aanpak later, minder doorgedreven en zonder veel tegensprekelijk debat binnengeslopen. De kenniserosie waarvan we vandaag getuige zijn is ook in Vlaanderen gedeeltelijk toe te schrijven aan het ophemelen van zogenaamde generieke of transversale maar inhoudsloze “competenties”.
Kennis is meer dan een hoop feiten
Verder definiëren de professoren Parmentier en Paquay (UCL) competentiegericht onderwijs als volgt: “Het is niet langer de taak van de leraar om de lesinhoud als zodanig door te geven, maar om leersequenties te ontwerpen en te beheren waarin leerlingen worden geconfronteerd met nieuwe en motiverende situaties die hen ertoe brengen om te communiceren, om de informatie te zoeken en te verwerken die ze nodig hebben, om er adequaat mee om te gaan, en haar betekenis te geven.”
Concreet bestaat het gevaar dat leerkrachten de facto geen les meer gaan geven, maar enkel leerlingen gaan ondersteunen om praktische problemen op te lossen. De kennis wordt gereduceerd tot informatie die ze online of in boeken kunnen vinden. In de les geschiedenis van de richting toerisme wordt geen geschiedenis meer gegeven. In de plaats maken leerlingen een brochure over reizen naar Turkije of Griekenland. Dit alles is zeer tijdsintensief en niet totaal nutteloos want men leert informatie van internet kopiëren en een beetje structureren, maar hoeveel geschiedenislessen er blijven hangen is zeer de vraag.
Een cruciaal punt is dat je kennis onmogelijk kan reduceren tot informatie en feiten. Kennis is zoveel meer. Zelfs wanneer je voor een praktisch probleem een oplossing zoekt, dien je te observeren, vragen te stellen, te abstraheren, conceptualiseren, tegenstellingen dringen zich op, theorieën dienen getest, ontwikkeld en versterkt te worden, enzoverder enzovoort.
Ook kan niet bij alles vanuit de praktijk vertrokken worden. Om de relativiteitstheorie te snappen, ga je kennis van ergens moeten construeren. Louter vanuit een probleemstelling kom je nooit tot de wetten van de fysica, de evolutietheorie of de relevantie van de Franse Revolutie vandaag de dag.
Pretpedagogie?
“Het is allemaal verschoven naar de pretpedagogie: vaardigheden, het moet leuk zijn, het moet plezant zijn.” N-VA-voorzitter, Bart De Wever, windt er geen doekjes om, competentiegericht onderwijs is volgens hem totaal doorgeschoten. Volgens De Wever dient de kennisoverdracht opnieuw centraal te staan, willen we de ‘nivellering naar beneden’ stoppen.
In het traditionele onderwijs dat De Wever voorstaat, staat kennisverwerving inderdaad centraler. Kort door de bocht genomen legt de leerkracht de theorie uit, waarna er wordt gekeken hoe deze in de praktijk kan toegepast worden. Competentieonderwijs start van de praktijk en laat het verwerven van de theorie aan de leerlingen over om tot een oplossing voor problemen te komen. In beide benaderingen worden theorie en praktijk gescheiden terwijl in een emanciperende visie op onderwijs praktijk en theorie voortdurend met elkaar in wisselwerking staan.
Nee, voor iedereen die een kwaliteitsvol onderwijs lief heeft, de N-VA is niet uw vriend. Hoewel de N-VA de minister van Onderwijs levert, kan je niet zeggen dat de dalende trend van het Nederlandstalig onderwijs is gestuit. Vooreerst is er de harde neoliberale logica van de N-VA, gericht op individualisme, competitie en concurrentie. De sluipende privatisering van het onderwijs vloeit hieruit voort. Een dergelijke visie op onderwijs bevoordeelt de kinderen van de elite. Daarnaast zijn leerlingen die het Nederlands nog niet goed machtig zijn, kop van jut. Zij fungeren als zondebok voor de teloorgang van ons onderwijs. Tot slot, bestaat het gevaar dat de kennisoverdracht waar de N-VA op wil inzetten, meer en meer wordt ingezet om aan Vlaamse natievorming te bouwen. Je moet maar durven om in één van de meest ongelijke onderwijssystemen van de OESO de schuld van de daling van het onderwijsniveau in de voeten van zij die pleiten voor een democratisch onderwijs te duwen, terwijl je zelf de verantwoordelijke minister levert.
Aanpassing aan de polarisatie op de arbeidsmarkt
Op macro-economisch niveau zijn er nogal wat fenomenen die hun invloed uitoefenen op ons onderwijs. Laten we beginnen met de vaststelling dat het er economisch niet geweldig rooskleurig uitzien. Voor onderwijs wordt er relatief gezien steeds minder geld uitgetrokken. Het percentage van het bbp (bruto binnenlands product) dat naar onderwijs gaat daalt al decennialang, hoewel het aantal studenten in het hoger onderwijs enorm is toegenomen. Wanneer we het budget per student berekenen valt deze dalende trend des te sterker op.
Onder het kapitalisme investeren bedrijven in wat er geld op brengt. In een slabakkende economie heeft het weinig zin om fabrieken op volle toeren te laten draaien. Wanneer je producten niet verkocht geraken, dan produceer je ze beter niet. De productiecapaciteit wordt zo al jaren onderbenut. Kapitalisten zoeken bijgevolg interessante investeringsmogelijkheden.
Onderwijs is zo een markt waar geld mee valt te verdienen. Er gaat meer geld in om dan in de auto-industrie om maar iets te noemen. De vermarkting van het onderwijs is niet enkel een reëel gevaar in de nabije toekomst. Vermarkting, management- en rendementsenken vanuit de privé worden gepromoot onder impuls van Mc Kinsey en andere private concerns die op ministeriële kabinetten het mooie weer maken. Wereldwijd is er een opgang van multinationals die in onderwijs (bv digitaal onderwijs op afstand, virtuele universiteiten, bijlesindustrie …) een booming business zien.
Het doel van de Europese Commissie is expliciet om van Europa ‘de meest competitieve kenniseconomie’ te maken. Maar hoe doe je dat met beperkte budgetten? Daar heeft de OESO, Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling, zo zijn idee over: “Om competitief te zijn op de wereldmarkt, heb je onderwijs- en opleidingssystemen nodig die voldoen aan de eisen van de arbeidsmarkt en de leerlingen.”
Wanneer we vervolgens kijken naar de verwachte ontwikkeling van de werkgelegenheid in Europa of in de VS dan valt het op dat er zich een tweedeling manifesteert. Enerzijds neemt de vraag naar een aantal hoogopgeleide beroepen zoals dokters, ingenieurs; ICT-specialisten en technici enorm toe, maar anderzijds groeit ook de vraag naar kortgeschoolden die elementaire taken kunnen uitvoeren. Het is vooral de tussengroep van bedienden en gekwalificeerde arbeiders waarvan de arbeid stap voor stap wordt vervangen door automatisering, digitalisering en AI, die moeten inleveren qua werkgelegenheid. Naast een tweespalt in verloning zorgt dit ook voor nieuwe uitdagingen waar vanuit zakelijke hoek wordt verwacht dat het onderwijsveld zich aanpast aan de economische realiteit. De polarisatie op de arbeidsmarkt gaat – vanuit kapitalistisch perspectief – gepaard met het “inzicht” dat een beperkte algemene opleiding onder de vorm van een set basiscompetenties volstaat voor een groot deel van de jongeren. De OESO is daar zeer expliciet over: “Niet iedereen zal carrière maken in de dynamische sector van de ‘nieuwe economie’. De meesten zullen dat niet doen, zodat schoolprogramma’s niet kunnen worden ontworpen alsof iedereen ver moet gaan.” Reeds vandaag is het zo dat in het Verenigd Koninkrijk een derde van de mensen met een hoger diploma een job uitoefenen waar dat diploma helemaal niet voor nodig is.
Competenties en de economie van morgen
“Schoolsystemen zijn nog steeds het product van het industriële tijdperk, dat zich richtte op standaardisatie. Het tempo van verandering in de moderne samenleving vraagt echter om minder feiten en meer competenties te bezitten, om kennis toe te passen in nieuwe situaties: van ‘onthouden’ moet men overschakelen naar ‘doen’.” Aan het woord is Andreas Schleicher, speciaal adviseur onderwijsbeleid van de secretaris-generaal bij de OESO en verantwoordelijke van het PISA-onderzoek.
Het bedrijfsleven vraagt om competenties, maar waarom juist? Ook op deze vraag weet de OESO het antwoord: “Waarom staan deze competenties nu in het middelpunt van de belangstelling? Dat komt omdat werkgevers daar belangrijke factoren voor dynamiek en flexibiliteit in erkend hebben. Een personeelsbestand met deze competenties kan zich voortdurend aanpassen aan de vraag en de steeds veranderende productiemiddelen.”
Bedrijven stellen vast dat de jobinhoud snel verandert. In een wereld waarin de hoeveelheid kennis enorm toeneemt, is het interessanter voor het bedrijfsleven als er wordt aangeleerd hoe leerlingen zelf hun kennis kunnen ontwikkelen. Dat is de nieuwe opdracht van de scholen, het aanleren van competenties.
Daarnaast wordt iedereen aangemoedigd om ‘levenslang te leren’. Dit klinkt mooi. Maar wat wordt hier juist mee bedoeld? De inhoud die de Europese Raad (Europese Unie) voor ogen heeft laat weinig tot de verbeelding over: “Burgers moeten worden voorbereid om gemotiveerde, zelfvoorzienende lerenden te worden (…), in staat om de eisen van een precaire arbeidsmarkt te interpreteren, waar banen niet langer een leven lang duren. (…) Ze moeten hun vaardigheden up-to-date houden om hun waarde op de arbeidsmarkt te behouden.”
Wanneer we ons onderwijs overlaten aan de Captains of Industry kunnen we er vanop aan dat de kwaliteit van ons onderwijs verder zal dalen. Hoog tijd dat alle democratische krachten zich inspannen om een emanciperende visie op onderwijs uit te werken en te verdedigen.
Sander Barrez