Een linkse kritiek op het dalende niveau in ons onderwijs is dringend nodig

Facebooktwittermail

Rechtse krachten stellen het dalende niveau van ons onderwijs voor als het gevolg van migratie en een doorgeslagen gelijkheidsstreven. Daartegenover mag links zich niet beperken tot een verdediging van het bestaande, maar moet het een eigen kritiek formuleren op de dalende kwaliteit van ons onderwijs.

De resultaten van de laatste PISA-studie zijn duidelijk. De kwaliteit van ons onderwijs gaat jaar na jaar verder achteruit op vlak van wiskunde, talen en wetenschappen. Dat mag geen verrassing zijn. Uit een recente enquête van ‘Oproep voor een democratische school’ gaven 75% van de leerkrachten reeds aan dat ze het gevoel hadden dat de kwaliteit van het onderwijs daalt.

De PISA-studie focust op taalvaardigheid, rekenvaardigheid en wetenschappelijke vaardigheden. Misschien zijn er ook wel andere belangrijke zaken in het leven. Hoewel er minder wetenschappelijke studies zijn naar het inzicht van onze leerlingen wat betreft de grote uitdagingen van deze tijd, is er ook op dat vlak geen reden om overdreven optimistisch te zijn.

Zo blijkt uit een onderzoek van ‘Oproep voor een democratische school’ dat in 2019 slechts 13% van de leerlingen uit de derde graad in het secundair onderwijs wist wat het broeikasgaseffect was. In 2015 was dat nog 19%. In het beroepsonderwijs kon in 2019 zelfs slechts 4,6% correct antwoorden op de vraag, een halvering ten opzichte van vier jaar eerder.

Hoewel N-VA al 20 jaar deel uitmaakt van de Vlaamse regering en op dit moment zelfs de minister van onderwijs levert, heeft het meteen een verklaring voor deze trend klaar: het is de schuld van links. Meer specifiek ziet men twee schuldigen: ten eerste de migranten en tweede de progressieve pedagogen die een te grote nadruk op gelijkheid hebben gelegd.

Anderstaligen als zondebok

De eerste zondebok ligt natuurlijk voor de hand. Noem een maatschappelijk probleem en de N-VA weet het in verband te brengen met migratie. De kwaliteit van ons onderwijs daalt, zo redeneert minister van onderwijs Ben Weyts (N-VA), omdat er steeds meer leerlingen op onze schoolbanken zitten met een andere thuistaal dan het Nederlands.

Dat het taalniveau van leerlingen achteruit gaat, is een groot probleem. Dat kinderen van anderstalige ouders het op dat vlak nog slechter doen dan kinderen die thuis Nederlands spreken is dat ook. Maar het is iets totaal verschillend om te zeggen dat het taalniveau van kinderen achteruit gaat omdat meer ouders thuis geen Nederlands spreken.

Niet alleen verklaart dat niet de achteruitgang die er ook is bij kinderen die thuis wél Nederlands spreken. Het verklaart ook niet waarom kinderen die thuis geen Nederlands spreken het ook slechter doen op heel wat minder talige vakken zoals wiskunde. Wetenschappelijke studies wijzen wat dat betreft net in de richting van het ervaren van discriminatie, iets dat door het stigmatiserende beleid van de N-VA enkel zal toenemen.

Te snel tot conclusies springen wat betreft de oorzaken van problemen heeft ook nefaste gevolgen wat betreft de voorgestelde oplossingen. Zo wil de N-VA ouders verplichten om thuis Nederlands te spreken. Uit onderzoek blijkt echter dat dit nefaste gevolgen heeft voor deze leerlingen. Een aanpak die een andere thuistaal inzet in de klas als een kracht daarentegen kan erg positieve gevolgen hebben, ook op het vlak van het verwerven van de Nederlandse taal.

De mythe van de nivellering

Als de thuistaal van de ouders het dalende niveau in het onderwijs – ook bij jongeren die thuis wél Nederlands spreken – niet afdoende kan verklaren, dan heeft de N-VA een tweede zondebok: de strijd tegen ongelijkheid. Om ervoor te zorgen dat iedereen mee kan, heeft men het niveau op dat van de zwakste leerlingen gezet en daardoor is het algemene niveau gedaald, zo luidt de redenering. Het antwoord is dan: meer differentiatie.

Ook die redenering gaat echter nogal creatief om met de feiten. Het is net de ongelijkheid in ons onderwijs en niet de strijd ertegen die is doorgeschoten. Uit de PISA-studie blijkt net dat Vlaanderen één van de meer ongelijke onderwijssystemen in de OESO heeft. De sociaaleconomische achtergrond van de ouders is nog steeds een van de sterkste voorspellers voor de resultaten van de leerlingen in ons onderwijs, wat betekent dat we nog steeds een enorme hoeveelheid aan talent verspillen omwille van die ongelijkheid.

Het probleem is dat de progressieve visie op onderwijs hier meestal stopt. Men weerlegt de karikaturale kritieken van de rechterzijde en daarmee is de kous af. Gezien het zeer reële probleem van de dalende kwaliteit van ons onderwijs kan dat echter niet volstaan. Als het niet de thuistalen van de ouders en niet de strijd tegen ongelijkheid zijn, dan moet er een andere verklaring zijn voor de dalende kwaliteit van ons onderwijs.

Dat de visie die de N-VA door wil duwen ons onderwijs nog verder de dieperik in zullen sturen, is duidelijk. Dat mag echter geen reden zijn voor progressieve stemmen om zich te beperken tot een verdediging van het bestaande.

21st century skills

Toen ik vorig jaar aan de verkorte educatieve master begon, ging ik ervan uit dat men mij zou leren hoe ik les moest geven. Niets bleek echter minder waar. In plaats van leerkrachten die lesgeven aan leerlingen spreekt men in de lerarenopleiding vandaag over coaches die een krachtige leeromgeving creëren waarin autonome lerenden een individueel leertraject kunnen uitstippelen dat hen in staat stelt om bepaalde vaardigheden te ontwikkelen die als essentieel worden beschouwd om te functioneren in de 21ste eeuw.

Dat is een hele woordenbrij, maar er is geen enkel van die woorden door mij verzonnen. Wat betekent dat nu concreet? Ik maak het duidelijk aan de hand van een voorbeeld uit mijn onderwijspraktijk.

Tijdens mijn stage gaf ik Project Algemene Vakken (PAV) in de arbeidsmarktfinaliteit. Vakken zoals wiskunde, Nederlands, geschiedenis, aardrijkskunde en wetenschappen worden in PAV gebundeld tot één vak. Tijdens mijn opleiding ontving ik de cursus ‘Vakdidactiek PAV, leren in samenhang’, uitgegeven op initiatief van de Vereniging van Lerarenopleiders in Vlaanderen.

Centraal in PAV en ook in het dominante discours over onderwijs staan de zogenaamde 21st century skills. Dat zijn een aantal eerder vaag gedefinieerde vaardigheden zoals kritisch en probleemoplossend denken. Die zouden essentieel zijn om te verwerven zodat leerlingen in staat zijn om te functioneren in de 21ste eeuw. “Het is evident”, zo stond er in mijn cursus Vakdidactiek PAV, “dat de competenties die leerlingen binnen PAV moeten verwerven functionele competenties zijn.”

De vraag luidt dan natuurlijk: functioneel voor wat of wie? “De leerinhoud moet herkenbaar en toepasbaar zijn”, zo klonk het verder in de cursus. Maar wat herkenbaar en toepasbaar is voor leerlingen, daarover heeft men namelijk nogal wat aannames. “Dikwijls is het zo dat bso-leerlingen vooral geïnteresseerd zijn in wat onmiddellijk bruikbaar is voor hen”, lezen we in het handboek PAV. “Zo is hun leefwereld vaak gericht op wat voor hen nuttig is.”

Functionele vaardigheden in de praktijk

Het pleidooi voor functionele vaardigheden lijkt aan te sluiten bij de meer dan terechte bekommernis van veel leerkrachten die omgeving, passies en projecten van leerlingen een plaats willen geven in de klas. In de praktijk, waartoe deze visie al te gemakkelijk toe leidt, betekent het echter vooral een beknotting van de ontwikkeling van veel leerlingen.

Tijdens mijn stage PAV moest ik mijn leerlingen in plaats van ze les te geven over de geschiedenis van België, hen een uitstap naar een plaats in België laten organiseren. Tijdens die uitstap zouden ze dan door middel van plaatselijke volksverhalen een stukje historisch bewustzijn mee krijgen, door de weg uit te stippelen krijgen ze een stukje ruimtelijk bewustzijn mee, door het budget voor de uitstap op te maken ontwikkelen ze hun rekenvaardigheid en ga zo maar door.

Wat als essentieel gezien wordt is namelijk niet langer dat de leerling een bepaald niveau van kennis bereikt wat betreft geschiedenis, ecologie, literatuur of evolutietheorie. Wat als essentieel wordt gezien is dat de leerling leert zelfstandig informatie verwerken, probleemoplossend denken en zich aan te passen aan een snel veranderende omgeving.

Mag het wanneer men vanuit deze visie les geeft aan leerlingen in het beroepsonderwijs verbazen dat steeds minder onder hen kunnen uitleggen wat het broeikasgaseffect is? Die kennis is niet onmiddellijk bruikbaar, maar wel essentieel om hen op te leiden tot kritische burgers.

Mag het verbazen dat het taalniveau achteruit gaat wanneer aangeraden wordt om enkel teksten te gebruiken die functioneel zijn in het dagelijkse leven? Ik heb nog niet vaak door middel van poëzie en literatuur een concreet probleem opgelost, maar het lijkt me zowat onmogelijk om de passie voor de Nederlandse taal die nodig is om tot leren te komen door te geven zonder leerlingen in aanraking te laten komen met deze vormen van taal.

“Als basisprincipe”, zo stond het in mijn cursus, “geldt dat wiskunde altijd functioneel aangebracht moet worden.” En verder: “formules worden best zo veel als mogelijk achterwege gelaten.” Dat je op die manier geen hoog niveau van abstractie bereikt mag duidelijk zijn.

Hoezo pretpedagogie?

Functionele vaardigheden betekent in de praktijk vooral vaardigheden die functioneel zijn op de arbeidsmarkt. Daar zit men niet meteen te wachten op personeel met een verregaande kennis van geschiedenis, literatuur of het kunnen bewijzen van de stelling van Pythagoras. Daar verwacht men personeel dat in staat is om zich snel aan te passen, dat indien nodig ook een uitstap kan organiseren en het budget daarvoor inderdaad in een Excel-tabel kan gieten. Zo komen die lessen PAV toch nog goed van pas.

“Competenties staan in het middelpunt van de belangstelling omdat werkgevers daar belangrijke factoren voor dynamiek en flexibiliteit in gezien hebben”

“Het tempo van verandering in de moderne samenleving vraagt om minder feiten en meer competenties, om kennis toe te passen in nieuwe situaties: van ‘onthouden’ moet men overschakelen naar ‘doen’”, zo verwoordde Andreas Schleicher, speciaal adviseur onderwijsbeleid van de secretaris-generaal bij de OESO het.

En verder over de 21st century skills: “Waarom staan deze competenties nu in het middelpunt van de belangstelling? Dat komt omdat werkgevers daar belangrijke factoren voor dynamiek en flexibiliteit in gezien hebben. Een personeelsbestand met deze competenties kan zich voortdurend aanpassen aan de vraag en de steeds veranderende productiemiddelen.”

Door middel van het woord ‘pretpedagogie’ tracht de N-VA de schuld voor alle problemen in de schoenen van links te duwen. Achter progressief klinkende woorden over autonomie en motivatie in het heersende discours over onderwijs, ligt echter een neoliberale visie die ons onderwijs steeds meer afstemt op de noden van de markt. Er is geen enkele reden waarom progressieven dit zouden moeten verdedigen.

“Het dominante onderwijskundige discours is”, zoals Rudi Laeremans eerder reeds terecht opmerkte, “door en door neoliberaal.” Er is helemaal niets progressief aan een visie die de opdracht van het onderwijs herleidt tot het aanbrengen van functionele vaardigheden. Die trend is helemaal niet in ons onderwijs geslopen omdat bepaalde pedagogen te veel zijn gaan focussen op het welbevinden van leerlingen. Die trend is in ons onderwijs geslopen vanwege de druk om het meer af te stemmen op de noden van de arbeidsmarkt.

Een progressieve visie

De N-VA probeert nu de ergernis die onder veel leerkrachten bestaat over de gevolgen van de neoliberale onderwijsvisie die in ons onderwijs werd doorgeduwd te capteren en te gebruiken om haar elitaire visie op onderwijs door te duwen.

Als de N-VA pleit voor het belang van kennisoverdracht, dan betekent niet dat ze een bondgenoot is in het herwaarderen van kritische kennisverwerving in ons onderwijs. Integendeel, bij de N-VA staat kennisoverdracht gelijk aan het canoniseren van de geschiedenis en het misbruiken van het onderwijs voor haar nationalistische agenda.

Als de N-VA spreekt over het gevaar van nivellering naar beneden dan betekent dat niet dat ze inzit met de kansen van leerlingen uit sociaaleconomisch lagere klassen, integendeel. De N-VA misbruikt de discussie over de niveaudaling in ons onderwijs om ons onderwijs te sturen in de richting van nog meer ongelijkheid met elitescholen aan de ene kant en concentratiescholen aan de andere kant.

Progressieven mogen zich niet laten meeslepen in de valse tweestrijd tussen de neoliberale onderwijsvisie aan de ene kant en de elitaire, nationalistische onderwijsvisie aan de andere kant. In plaats daarvan moeten ze vertrekkend van een linkse kritiek op het dalende niveau van het onderwijs een eigen progressieve onderwijsvisie ontwikkelen.

In tegenstelling tot de neoliberale visie mag zo’n progressieve visie niet vertrekken van de vraag hoe we jongeren moeten voorbereiden op de toekomst. Indien een aantal nefaste tendensen zich verderzetten zou in die manier van denken egoïsme namelijk best weleens een 21st century skill kunnen zijn, een vaardigheid die je helpt om succes te boeken op een steeds meer door concurrentie gedreven arbeidsmarkt.

In plaats van zich af te vragen hoe we onze jongeren kunnen vormen naar een toekomst waarvan verondersteld wordt dat die reeds vastligt, moet een progressieve onderwijsvisie vertrekken van de vraag hoe we onze jongeren in staat kunnen stellen om die toekomst mee vorm te geven. Een uitwerking daarvan zal voor een volgend artikel zijn, maar zeker is dat je om die ambitie waar te maken heel wat meer nodig hebt dan enkel functionele vaardigheden.

Seppe De Meulder

Dit opiniestuk verscheen eerder op De Wereld Morgen (6 december 2023)