Dankzij Het Nieuwsblad kan je nu opzoeken hoe succesvol de middelbare school van je kinderen is. De app bevestigt dat onderwijs, alle inspanningen van leerkrachten en directies ten spijt, sociale ongelijkheid reproduceert. Een onderwijssysteem dat leerlingen langer bij elkaar houdt leidt tot meer sociale rechtvaardigheid.
De onderwijsmarkt
De gebruikers van de app van Het Nieuwsblad kunnen dus leren dat in het Monfortcollege in Rotselaar 93% van de kinderen een A-attest haalt, dat 99% van hen doorstroomt naar het hoger onderwijs, dat 50% van die doorstromers na 3 jaar het bachelordiploma beet heeft, dat 6,2% van de leerlingen een anderstalige moeder heeft.
Vergelijken we met een school als Technicum Noord in Antwerpen, daar behaalt 20% van de leerlingen een C-attest, heeft slechts 18,4% nog nooit een jaar overgezeten, en begint slechts een kleine 30% aan het hoger onderwijs. 55,3% van die leerlingen spreekt thuis geen Nederlands, bijna 70% heeft een laagopgeleide moeder, en 81% krijgt een schooltoeslag.
De witte gezinnen uit de hogere middenklasse weten dus wat hen te doen staat. Scholen zijn in concurrentie met elkaar. De ene school belooft goede kansen in het hoger onderwijs, een andere school pakt uit met de professionele begeleiding van kinderen met een leer- of ontwikkelstoornis, of een aangenaam schoolklimaat. Wellicht zijn er scholen waar directies en ouders opgelucht zijn dat er weinig arme leerlingen of leerlingen met roots in de migratie les volgen. En dan zijn er ook nog scholen en studierichtingen waarvan leerlingen weten dat je er minder hard hoeft te werken om geslaagd te zijn. Het lijkt wel een markt, of meer bepaald een quasi-markt, want er wordt niet echt iets verkocht. Het is op deze quasi-markt dat het Nieuwsblad impact heeft met de Onderwijzer.
Ranking van scholen
Alle gebruikte cijfers zijn vrij beschikbaar via de onderwijsagentschappen AGODI en AHOVOKS. Het was dus enkel wachten tot een krant of ander medium ze samen bracht in een overzichtelijk geheel. Het Nieuwsblad argumenteert dat tot nu toe vooral ouders uit de hogere inkomensgroepen zich informeerden over de onderwijskwaliteit. Klopt, maar dat zal met deze publicatie hooguit een beetje veranderen. Bovendien is het gebrek aan informatie slechts een klein deel van de reden waarom de lagere sociale klassen slechter scoren in het secundair onderwijs. De omstandigheden waarin kinderen studeren, en de mate waarin ouders bij het schoolwerk kunnen helpen, zijn ook belangrijk.
Een volgende versie van deze Onderwijzer zal nog accurater zijn. Momenteel worden immers de Vlaamse Toetsen uitgerold. Alle leerlingen zullen op gezette tijden getoetst worden, zodat scholen nog beter zullen kunnen opvolgen of ze erin slagen met hun leerlingen de eindtermen te bereiken. Op zichzelf geen slechte zaak, maar onderwijsexperts en ook ikzelf waarschuwden vorig jaar al dat dit onvermijdelijk leidt tot rankings van scholen. Toen was het antwoord van de minister nog dat zoiets zeker niet de bedoeling was. Vandaag juicht hij de ranking die Het Nieuwsblad opstelt toe.
Het Nieuwsblad geeft vrij weinig duiding bij de gegevens die ze beschikbaar stelt. De krant wijst er wel op dat het succes in het hoger onderwijs eigenlijk enkel relevant is voor leerlingen die naar het hoger onderwijs willen, de leerlingen uit het aso en tso dus. Daarnaast zie je ook hoe de school van je keuze scoort ten opzichte van ‘vergelijkbare’ scholen, dat wil zeggen scholen met vergelijkbare studierichtingen, maar ook met vergelijkbare aandelen indicatorleerlingen. Belangrijk, omdat je van een school met veel anderstalige of arme leerlingen moeilijk kan verwachten dat de resultaten even goed zullen zijn als van een school met een uitgesproken welgestelde leerlingenbevolking.
Onderwijs discrimineert arme kinderen
Onderzoek van Oproep voor een Democratische School op basis van de Belgische PISA-resultaten wijst erop dat de leerlingen uit het laagste sociaaleconomische kwartiel 114 PISA-punten lager scoren dan leerlingen in het rijkste kwartiel. Dat is meer dan een volledige standaardafwijking van 100 punten. Het is ook meer dan vijf keer het verlies van ongeveer 20 punten dat het hele Vlaams onderwijs in het laatste PISA-onderzoek boekte.
In de armere sociale klassen vind je ook meer culturele diversiteit. Als witte ouders uit de hogere middenklasse voor een minder sociaal gemengde school kiezen, dan koppelen ze hun hoop op goede schoolresultaten aan hun angst voor culturele diversiteit.
In het secundair onderwijs vind je de armere leerlingen vooral in het beroeps- en technisch onderwijs. Kijk je naar de armste 10% van de Vlaamse gezinnen, dan zit ongeveer de helft van de kinderen op 15 jaar in het bso. 10% heeft een plek in een aso-richting, en bijna 20% zit ofwel nog altijd in de eerste graad (heeft dus minstens één jaar achterstand) of is afgeleid naar het buitengewoon onderwijs.
De rijkste 10%, dat is een heel ander verhaal. Bijna 90% van hen zit in het aso. Dat betekent dat je aan de economische omstandigheden waarin een kind opgroeit kan zien in welke studierichting het zal terechtkomen. Als we ervan uitgaan dat de kinderen in de lagere klassen geen aangeboren lagere intelligentie hebben, kunnen we dus concluderen dat ons onderwijs arme kinderen discrimineert, ongelijkheid reproduceert, al de goede bedoelingen van scholen en leerkrachten ten spijt.
Opdeling aso-tso-bso anders aanpakken
In scholen waar leerlingen in armoede met rijkere leerlingen in contact komen zien we dat de leerresultaten van die arme leerlingen beter zijn dan in een school met énkel leerlingen uit de laagste sociale klasse. Dat komt omdat leerlingen niet alles van de leraar leren, maar ook heel veel van elkaar opsteken. Peer-learning noemen we dat. De leerlingen met rijkere ouders ondervinden weinig nadeel van een sociaal gemixte school. In Vlaanderen vind je zo’n sociaal gemixte scholen vooral in het lager onderwijs, waar de leerlingen nog niet in studierichtingen opgedeeld zijn.
Een onderwijshervorming die de kloof tussen rijke en arme kinderen wil verkleinen, zou die leerlingen dus in de eerste plaats dichter bij elkaar moeten brengen. Dat kan door ze pas op latere leeftijd te laten kiezen voor doorstroom naar het hoger onderwijs of de arbeidsmarkt. Vandaag kies je in praktijk vanaf het tweede jaar middelbaar, op 13 jaar. Het is dan reeds dat de leerlingen kiezen voor basisopties als Latijn, Wetenschappen, Techniek of Voeding. Wie geen getuigschrift basisonderwijs heeft komt vanaf het eerste jaar middelbaar in een B-stroom terecht, die in praktijk enkel naar het bso leidt.
Dat is niet het enige denkbare systeem. Landen als Finland, maar ook bijvoorbeeld Estland en Polen, delen leerlingen op latere leeftijd, typisch op 16 jaar, in studierichtingen in. Tot die leeftijd volgen alle leerlingen een gelijkwaardig programma. Het verschil in prestaties tussen de armste en rijkste leerlingen is er kleiner dan bij ons. De algemene PISA-resultaten zijn er gelijk aan of beter dan die van Vlaanderen.
We kunnen de witte gezinnen uit de hogere middenklasse moeilijk verwijten dat ze de app van Het Nieuwsblad zullen gebruiken om hun kinderen weg te houden uit de scholen met armere populaties en lagere gemiddelde resultaten. Dat zou even dwaas zijn als de moeders met een migratieachtergrond te verbieden hun moederliefde in de moedertaal over te brengen op hun kroost. Wat we wel kunnen doen is strijden voor een onderwijs waarin de thuissituatie minder de schoolresultaten bepaalt. Dat kan door leerlingen langer samen te houden, en de opdeling tussen algemeen vormend en beroepsvoorbereidend onderwijs pas op 16 jaar te maken. Zo kan de school een plaats van sociale mobiliteit zijn, en geen plaats van reproductie van ongelijkheid.
Jeroen Permentier
Dit artikel verscheen eerder in “De Wereld Morgen” (17 maart 2023)