Op 8 juli heeft de Vlaamse regering het leersteundecreet goedgekeurd, de opvolger van het M-decreet. Dit leersteundecreet zou in voege treden vanaf september 2023. “Het lijkt erop dat alles vrijwel bij het oude blijft, al baart de retoriek van Minister Ben Weyts zorgen”, schrijft Jeroen Permentier in een artikel op “De Wereld Morgen“, dat we hier overnemen.
De aanleiding voor het M-decreet, dat het recht op inclusief onderwijs wilde garanderen, was de ondertekening door Vlaanderen van het VN-verdrag over de rechten van personen met een handicap. Vlaanderen blijkt ongeveer 10% van zijn leerlingen naar het buitengewoon onderwijs te sturen. Veel meer dan vergelijkbare landen en regio’s. In Italië kunnen meer dan 99% van de kinderen in een gewone school terecht.
10% in het buitengewoon onderwijs, dat gaat over duidelijke gevallen zoals kinderen met een zware mentale handicap of meervoudige zintuiglijke beperkingen, maar ook over kinderen in een rolstoel, met een blindenstok of met leer- en ontwikkelstoornissen.
Kinderen die voordeel hebben bij inclusie en recht hebben op redelijke aanpassingen, indien nodig een aangepast leerprogramma. 10% in het buitengewoon onderwijs, dat is ook een oververtegenwoordiging van de lagere sociale klassen. Zij die niet de ingangen en capaciteiten hebben om met hun school in dialoog te gaan, die niet de middelen vinden om dure privé-bijlessen en logopedie te betalen.
Weerstand
Het M-decreet probeerde inclusie te bereiken door scholen te verplichten iedereen in te schrijven die met redelijke aanpassingen het gewone onderwijs kon volgen. Denk aan het toegankelijk maken van de lokalen en het voorzien van hulpsoftware, of een buddy-systeem waarbij leerlingen elkaar helpen.
De scholen zouden ondersteund worden door expertisenetwerken, die in eerste instantie met middelen en personeelsleden werkten die door de voorspelde krimp van het buitengewoon onderwijs vrij kwamen. Een aangepast leerprogramma werd geen recht, maar bleef een gunst.
De weerstand was enorm. Scholen en leerkrachten klaagden vooraf al over ondraaglijke last bij het ondersteunen van leerlingen met een zorgvraag. De ondersteuningsnetwerken waren te klein en bovendien opgedeeld per onderwijsnet. Er ontstond een cultuur van het opstellen van lange dossiers om toch maar kinderen te kunnen weigeren.
Ondertussen klaagde het buitengewoon onderwijs over de te verwachten krimp en de daarmee gepaard gaande inperking van de eigen middelen. Daarbij schuwde het buitengewoon onderwijs de stemmingmakerij bij de ouders van hun eigen leerlingen niet. En de leerlingen met beperkingen, die voelden zich een speelbal, met het recht op inschrijven maar zonder recht op een aangepast leerprogramma.
Met meer budget had wellicht een betere oplossing kunnen gezocht worden, waarbij een grote hoeveelheid middelen en expertise aan het gewoon onderwijs zou toegevoegd worden zonder dat het buitengewoon onderwijs daar erg onder zou lijden.
Kleine verbeteringen
Het was dan ook te verwachten dat na talrijke aanpassingen onder onderwijsminister Crevits haar opvolger Ben Weyts het hele M-decreet op de schop zou nemen. Ten minste, voor een nieuw decreet met een andere naam zou zorgen. Want het dilemma, hoe inclusief onderwijs garanderen zonder de budgetten flink te verhogen, blijft intact.
Het ziet ernaar uit dat er enkele kleine verbeteringen aankomen. Weyts voorziet ongeveer 35 miljoen extra voor ondersteuners in de klas, experts uit het buitengewoon onderwijs die in de scholen van het gewoon onderwijs ingezet worden. Bovendien komen er leersteuncentra die netoverschrijdend zullen zijn, wat efficiënter is dan de huidige ondersteuningsnetwerken.
Ben Weyts belooft dat de klassenraad een belangrijkere rol zal krijgen in de beslissing of een leerling op zijn plaats zit in het gewoon onderwijs. In het decreet zelf staan daar eigenlijk geen concrete maatregelen voor. Er zijn enkele maatregelen waardoor de overgang van buitengewoon naar gewoon onderwijs gemakkelijker zal worden. Maar het buitengewoon onderwijs wordt wel uitgebreid.
Iedereen op zijn plaats
Het meest verontrustend is de communicatie van minister Weyts. “We willen zo veel mogelijk kinderen in het regulier onderwijs”, zegt zijn woordvoerder. “Maar we moeten erkennen dat er altijd kinderen zullen zijn die in het regulier onderwijs onvoldoende ondersteuning zouden krijgen of ervoor zorgen dat een leerkracht onvoldoende tijd en aandacht in de andere leerlingen kan steken. Voor hen is het buitengewoon onderwijs de beste keuze.”
Inclusie ja, maar niet als de ‘gewone’ kinderen er last van hebben. Een valse tegenstelling, want veel maatregelen die een school voor een ‘bijzonder’ kind neemt komen ook de andere klasgenootjes ten goede.
Vroeger was het beter, en de klagers in de leraarskamer hebben altijd gelijk. Zo zit Weyts opnieuw op de nostalgische lijn die ook al in het rapport van de Commissie Beter Onderwijs onder voorzitterschap van Philip Brinckman te vinden was.
Dat rapport presteerde het zowaar om zittenblijven als pedagogisch verantwoord voor te stellen en vond dat de opvoeding van de kinderen niet op school maar thuis moest gebeuren. Nu wordt iedereen met een speciale onderwijsbehoefte ‘op zijn plaats gezet’ in het buitengewoon onderwijs.
Recht op inclusief onderwijs
Scholen zullen het niet graag horen, maar het is niet aan hen om te bepalen wie recht heeft op inclusief onderwijs. Dat recht is behoorlijk algemeen, en een verder onopvallend onderwijsland als Italië bewijst dat wij veel ambitieuzer moeten zijn bij het organiseren ervan.
Een oplossing waarbij het buitengewoon onderwijs niet kleiner wordt is geen oplossing. Het nieuwe leersteundecreet dat het huidige M-decreet gaat vervangen zal zichzelf moeten bewijzen, maar de eerste signalen zijn weinig hoopvol.
Een oplossing waarbij het buitengewoon onderwijs niet kleiner wordt is geen oplossing.
Beter zou het zijn om de sterktes van het buitengewoon onderwijs toe te voegen aan het gewoon onderwijs. Je kan dan denken aan campussen waarop zowel een buitengewone als een gewone school zijn lessen organiseert, en waar de leerlingen elkaar op de speelplaats en in projecten leren kennen en waarderen.
Expertise wordt dan eenvoudig uitgewisseld, op een manier die de administratieve rompslomp vermindert in plaats van vergroot. Zo’n idee werd jaren geleden al door Lieven Boeve, topman van het katholieke onderwijs, geopperd.
Het vraagt wel een schaalvergroting, schoolbesturen die beide onderwijsvormen organiseren, een flinke portie veranderingsmanagement en investeringen in infrastructuur.
Jeroen Permentier