Woord en daad. Taal en macht

Facebooktwittermail

Op de studiedag “diversiteit” die ACOD Onderwijs organiseerde op 17 maart (naar aanleiding van de dag tegen racisme) werd o.a. de documentaire “Woord x Macht x Strijd” getoond waarin Jan Blommaert kort voor zijn dood – hij stierf in februari 2021 aan kanker – terugblikt op zijn leven als academicus (sociolinguïst en afrikanist) en activist. Daarin zegt Jan Blommaert: “Woorden geven de wereld vorm. We gebruiken vandaag woorden die op geen enkele manier onze woorden kunnen zijn. Een goed voorbeeld is loonlast. Voor wie is loon een last? Dat kan toch onmogelijk het woord zijn dat de belangen uitdrukt van degene die loon ontvangt? Een groot deel van de sociale strijd gaat over taal. Als jij praat zoals ik, dan ben je in mijn macht. Dat moeten we beseffen”.

Na de vertoning van de documentaire gaf Tony Van den Heurck, gewezen docent in de lerarenopleiding en erevoorzitter van ACOD Onderwijs, een conferentie over het belang van taal, in lijn met de boodschap van Jan Blommaert.

Hieronder volgt de volledige tekst van de uiteenzetting van Tony Van den Heurck.

Inleiding

Rondom ons zien we een steeds vaker gebruik van de begrippen communicatie, informatie, afzender, boodschap, ontvanger, ruis met daarrond een areaal van vaak Engelse termen: ICT, news, fake news, dark fake news, email, message, medium, enz.

Ik zal mij hier, zoals de titel laat vermoeden, met taal inlaten. Daarom wil ik taal eerst even situeren. Voor een omschrijving van het communicatiebegrip zal ik mij steunen op en beperken tot A Dictionary of Sociology. Daarin vinden we:[1] “Communicatieonderzoek werkt vaak vanuit het eenvoudige model dat vraagt: ‘wie zegt wat via welk kanaal tot wie met welk effect?’ “ en even verder “(…) de gebruikelijke componenten omvatten doorgaans zenders (producenten), boodschappen (codes) en ontvangers (publiek).”[2]

Taal kunnen we zien als het onderdeel van het communicatieproces dat zich situeert op het niveau van de boodschap, het bericht of de code. Hogervermeld woordenboek zegt over taal: “Elke verbale of niet-verbale communicatie aangegaan door mensen, dieren of zelfs machines.”[3] In wat volgt zal ik het enkel hebben over verbale communicatie bij mensen, d.w.z. zowel mondelinge als schriftelijke taal, maar met uitsluiting van mimiek, pantomimiek en gebarentaal. Wat hieronder moet worden verstaan wordt naar mijn mening perfect weergegeven in volgend citaat: ”Het vermogen van de menselijke soort om zinnen op te bouwen uit wezenlijk willekeurige woorden, die zelf zijn opgebouwd uit op zichzelf betekenisloze klanken (fonemen) wordt soms aangezien als het kenmerk dat ze het meest onderscheidt van andere soorten. Alle maatschappijen hebben talen die mensen toelaten ideeën van gelijke complexiteit te uiten: er is niet zoiets als een ‘primitieve taal’, hoewel maatschappijen nieuwe woorden moeten lenen of uitvinden om nieuwe concepten uit te drukken.” [4]

Om deze korte inleiding over communicatie en taal te beëindigen, wil ik al even vooruitlopen met een laatste – maar veelzeggend – citaat over de relatie tussen taal en politiek: ”De essentie van de politiek is de argumentatie tussen de principes en de theorieën van en over de maatschappij. Zo staat taal tot politiek zoals zuurstof tot lucht, ze is een vitaal en duidelijk onderscheiden ingrediënt. De perceptie van de realiteiten van de politiek wordt gevormd door de structuur en de emotionele kracht van de taal. Woorden beschrijven niet alleen maar de politiek, zij maken deel uit van de politiek die ze beschrijven. Het kan worden verdedigd dat bijna elke woordkeuze die we maken, in bijna elk discours waarin we ons engageren een politieke daad is.”[5] Het is geenszins mijn bedoeling een discussie op te starten over de exactheid van deze uitspraak, enkel om te illustreren dat zelfs een prestigieuze uitgeverij als deze, gekend om haar politieke terughoudendheid zich hier niet schuwt voor expliciete standpunten. Dit maar om te zeggen dat het belang van taal in het politieke bedrijf niet gemakkelijk kan worden overschat.

Korte historiek 

Gedurende grosso modo de laatste vijftig jaar, sinds het einde van ‘les Trente Glorieuses’, de Golden Sixties – een vrij lange periode van relatieve welvaart waarin het levenspeil van de bevolking (in de Westerse wereld) gestegen is op een tot dan toe ongekende wijze en omvang – is een langdurige recessie ingetreden.

De periode die gaat van de jaren tachtig tot aan het uitbreken van de pandemie (en misschien verder?) wordt gekenmerkt door vier belangrijke maatschappelijke veranderingen die relevant zijn voor ons onderwerp. Ik zal ze achtereenvolgens kort overlopen: een technisch-technologische, een sociaal-economische, een politiek-juridische en een cultureel-wetenschappelijke. Het gaat hier eigenlijk om vier aspecten van één groot veranderings­proces die mekaar wederzijds beïnvloeden en die enkel omwille van het gemak van de uiteenzetting uit mekaar zijn gehaald.

Het technisch-technologisch aspect

Vanaf het einde van de tweede wereldoorlog komen heel wat innovaties in een stroomversnelling terecht: elektronica, automatie, cybernetica, artificiële intelligentie, atoomenergie, astronautica, televisie en informatica. Vanaf deze eeuw zien we een massieve, invasieve en incisieve penetratie van het dagelijkse leven door de blauwschermen:

  • Massief, vanwege massaal, maar ook blijvend, niet lijk een sprinkhanenplaag, die ook massaal is maar na korte tijd verdwijnt, lijk ze verscheen.
  • Invasief, vanwege het hele grondgebied overspoelend, lijk de Germanen in de 4d­­e eeuw, wat vroeger in de geschiedenisboekjes ‘de Grote Volksverhuizingen’ heette.
  • Incisief, vanwege doordringend in de diepte van het persoonlijke en sociale leven. De transformaties zijn nu reeds duidelijk in het straatbeeld aanwezig. Bij een recente wandeling in een parkje in mijn buurt, telde ik meer dan één op twee van de aanwezigen aan een blauwscherm gekluisterd.

Voor ons onderwerp is belangrijk dat het absoluut ondenkbaar is dat de blauwschermen geen effect (zullen) hebben op onze manier van communiceren, van omgaan met taal, van lezen en van cultuur beleven.[6]

Het sociaal-economisch aspect

De snelheid waarmee ruimte en tijd met elkaar verbonden raken en waarmee goederen, personen en ideeën de wereld rondreizen, doen spreken over een ‘global village’. De ineenstorting van het sovjetimperium en de fulgurante opkomst van de BRIC-landen[7] en de GAFA-bedrijven[8] maken de traditionele indeling in drie werelden irrelevant.[9] Supranationale organisaties en -akkoorden (Wereldbank, WHO, OESO, EU,… Gatt-akkoorden, Verdrag van Maastricht,…) bepalen wereldwijd de spelregels. De oude natiestaten hebben er het kijken naar, hun rol wordt steeds meer herleid tot die van regionale c.q. lokale speler[10], ondergeschikt aan economische en financiële beslissingen van multinationals, die hun beleid niet langer willen of zelfs kunnen geremd zien, door wat voor hen plaatselijke regeltjes zijn. In deze context moet ook de opmars van de digitale televisienieuwszenders worden gezien, met als schoolvoorbeeld CNN dat tijdens de Golfoorlog 24u/24, rechtstreeks, wereldwijd verslag uitbracht en daarenboven vanuit een monopoliepositie met instemming van het Pentagon!

Voor ons onderwerp betekent dit dat talige boodschappen hic et nunc, onder miljoenen (miljarden?) kijkers/luisteraars/lezers kunnen worden verspreid, wars van elke tegensprekelijkheid.

Het politiek-juridisch aspect

Na het einde van de Trente Glorieuses zien we vanaf de jaren tachtig in de westerse wereld een ultraconservatief politiek beleid verschijnen dat wordt aangeduid met de term reaganisme of thatcherisme[11].

Dit beleid is gekenmerkt door een zeer strakke, monetaire politiek, gericht op het terugdringen van de overheidsschuld en het beheersen van de overheidsuitgaven: door het slopen of privatiseren van de overheidsdiensten; door de afbraak van het sociale zekerheidsstelsels; door een stringente loonpolitiek onderworpen aan het competitiviteitsvermogen van de ondernemingen.

Om dit beleid te kunnen doordrukken, moet de syndicale slagkracht worden gebroken: soms met brutaal geweld, soms door het aanwenden van juridische spitstechnologie. Vooral het stakingsrecht moet het ontgelden en in bepaalde sectoren  worden afgeschaft,  zoniet uitgehold.

Dit beleid betekent ook een overwinning voor het neoliberale gedachten­goed en een historische nederlaag voor de arbeidersbeweging en volgens een aantal vooral Angelsaksische auteurs een identitair terugplooien op themata als seks en gender (sexism), ras en etnie (racism), LGBTQIA+-gemeenschap, anders­validiteit (ableism), leeftijd (ageism).

Voor ons onderwerp heeft deze shift een dubbel gevolg:

  • Mensen die de strijd aanbinden tegen de vormen van discriminatie die met deze thema’s samenhangen, richten zich ook tegen het denigrerend taalgebruik dat daarmee vaak verbonden is.
  • In academische middens groeit de aandacht voor deze onderwerpen en leidt tot leerstoelen, afdelingen, secties,…voor vrouwenstudies, ‘culture studies’ e.d. Hier vindt dan ook vaak een zoektocht naar niet-discriminerend taalgebruik plaats, dat leidt tot de creatie en applicatie van een nieuw jargon. Het is inderdaad op de Amerikaanse campussen dat in de late jaren tachtig het ‘politically correct’ taalgebruik tot stand komt,[12] met zijn onbetwistbaar positieve kanten en soms irriterende overdrijvingen.[13]

Het cultureel wetenschappelijk aspect

In deze context neemt de belangstelling voor taal in al zijn vormen (verbaal – niet-verbaal, natuurlijk – kunstmatig, mondeling – schriftelijk, taal – metataal, verhullend – ontblotend, ééntalig – meertalig,…) steevast toe, maar ook voor de bestanddelen waaruit taal is opgebouwd (van foneem tot tekst en context), voor de functies die taal vervult en voor de uitermate gediversifieerde contexten waarin we taalgebruik terugvinden.

Dit alles leidt ertoe dat steeds minder mensen die in het maatschappelijk leven verantwoordelijkheid dragen, die zelf ook nog publiekelijk nemen. Niet alleen grote ondernemingen e.d., zelfs politie en parket richten zich tot de media en via hen tot de bevolking langs communicatieverantwoordelijken[14]. De vraag die daarbij automatisch naar boven komt, is: de boodschap die de institutie in kwestie overbrengt, komt die overeen met wat haar leidinggevende instanties werkelijk menen of met wat deze instanties menen dat de publieke opinie van hen wenst te horen?

Voor ons onderwerp betekent dit: taalhandelingen zijn zeer complexe gebeurtenissen die in uitermate gevarieerde contexten plaatsgrijpen, doorgaans meerlagig en doorheen de tijd en naargelang de plaats veranderlijk zijn. Wat twintig jaar geleden politiek correct was, is het vaak vandaag niet meer. Kijk naar de evolutie van de begrippen die men gebruikt (heeft) om te verwijzen naar personen die fysiek, motorisch, sensorieel, gedragsmatig of mentaal niet overeenstemmen met een (imaginaire?), gemiddelde normaliteit.[15] Als algemene tendens stellen we vast de terminologie evolueert van discriminerend –en soms ronduit scheldend- naar meer acceptabel, zonder dat altijd een gepaste benaming wordt gevonden.

Voorbeelden uit de actualiteit

  1. “Nieuwe leraren krijgen sneller hoger loon”

In dit artikeltje uit Metro van 11 maar 2022 wordt op geen enkel moment gewag gemaakt van het gemeenschappelijk vakbondsfront, enkel van de ‘onderwijspartners’, wat voor de ongeïnteresseerde leek waarschijnlijk evenveel betekent als koepels, pedagogische begeleidings­diensten of functioneringsgesprekken. Nochtans is de geldelijke anciënniteits­drempel voor de vakbonden al een oud zeer. In het Eisencahier voor een twaalfde Vlaamse onderwijs-cao (2020-2024) lezen we: “2.8  Afschaffen drempel geldelijke anciënniteit. De discriminatie in verloning door de instandhouding van een minimum­leeftijd voor de geldelijke anciënniteit moet opgeheven worden. De baremieke minimumleeftijd moet geschrapt worden met een gunstig effect voor alle personeelsleden die daar nadeel van onder­vinden.”

In dit voorbeeldje zien we twee technieken om de waarheid te verdraaien:

  • Door nergens naar de eisen van het gemeenschappelijk vakbondsfront te verwijzen wordt slechts de gedeeltelijke waarheid verteld.
  • Door over de onderwijspartners te spreken wordt een verhullend taalgebruik gehanteerd.

In de ZONDAG van 13 maart 2022 staat een lang interview met Bart De Wever waaruit ik twee citaten overneem.

  1. Vraag : ”U was minder genereus voor Syrische vluchtelingen. Hoe rechtvaardigt u deze selectieve solidariteit?”

Antwoord: “Wij zijn voor opvang in eigen regio. Daarom waren we niet enthousiast om Syrische vluchtelingen op te vangen. De rijke Arabische landen hadden dat moeten doen, maar zij wilden dat niet. Oekraïne is een Europees conflict, en dus is het onze verantwoordelijkheid. Dat is consequent zijn.”

In dit voorbeeldje zien we:

  • Het gebruik van eufemismen: ‘we waren niet enthousiast’.
  • Hoe de eigen houding als logisch wordt voorgesteld, ondanks een weerbarstige werkelijkheid: wij zijn voor opvang in eigen regio. (…) Dat is consequent zijn. Hier wordt even voorbijgegaan aan het feit dat het 77j. geleden was dat zich “in eigen regio” nog een oorlog – met daaraan verbonden vluchtelingenprobleem – voordeed.[16]
  • Ten slotte wordt de eigen logica boven de internationale geplogenheden en regelgeving terzake geplaatst.
  1. En om dit stukje af te sluiten, een zeer mooie De Weveriaanse uitspraak. Ik geef ze in de context met mijn cursivering:

“Welke kant kiezen wij? Die van de Noord-Europese landen die een rentestijging willen of die van de schuldverslaafde mediterrane landen.

In dit voorbeeld zien we het denigreren van de tegenpartij door ze:

  • als pathologisch – verslaving als ziekte – of
  • als crimineel – verslaving als misdaad – of
  • als beide voor te stellen.

Bovendien worden een aantal connotaties opgeroepen met begrippen als lui, werkschuw, afhankelijk, e.d.

Als uitsmijter: enkele begrippen 

Ik zal hier enkele begrippen – een vrij arbitraire keuze – behandelen uit een schier eindeloze panoplie. Daarbij moet steeds in het achterhoofd worden gehouden dat heel wat begrippen meerdere betekenissen hebben (homoniemen) en heel wat betekenissen met meerdere begrippen worden weergegeven (synoniemen). Misschien nog belangrijker is dat begrippen al naargelang de context totaal andere betekenissen kunnen aannemen en doorheen de tijd betekenisveranderingen ondergaan.

En nu enkele misleidende (of zo gebruikte) begrippen:

  • werkgevers – werknemers: op deze omkering van de werkelijkheid is reeds voldoende geattendeerd;
  • onderwijsverstrekkers: dat zijn de leerkrachten, niet de Boeves en de Pelleriaux, dat zijn de onderwijsvoogden;
  • sociale partners: over partner lees ik in het woordenboek ‘persoon waarmee men in handel, huwelijk, spel of dans geassocieerd is’; dit veronderstelt gelijke, geen conflicterende uitgangsposities. Laat ons maar een andere term zoeken voor de deelnemers aan cao-onderhandelingen.
  • middenklassen: de laatste tijd hoor ik steeds meer middenklasse gebruiken als het over gesalarieerden (arbeiders, bedienden, ambtenaren) gaat; die zijn dat niet. De middenklassen dat zijn de kleine ondernemers, de zelfstandigen, de vrije beroepen, de middenstanders…, de professionals.
  • kansengroepen: is de schandelijke, ja cynische term waarmee men mensen aanduidt die maatschappelijk uit de boot zijn gevallen en die geen of nauwelijks kansen hebben.  
  • human resources management: vroeger personeelsdienst, toen we nog mensen waren ; nu hulpbronnen of –middelen die naast andere als geld of olie zo goed mogelijk ten nutte moeten worden gemaakt. Misschien staat het er daarom steeds in het verhullende Engels.
  • professionals: andermaal gaat het niet over leerkrachten. In een veel gebruikt vakwoordenboek lees ik “Normaal hebben professionelen een hoog inkomen, een hoge sociale status en autonomie in hun werk.”[17] Concludeer nu zelf. Zijn leerkrachten professionals? Vroeger zegden ze bij ons thuis: ”Moet er nog zand zijn?”
  • De lezers kunnen het lijstje naar hartenlust vervolledigen.

Slotbedenking 

Ik ben de mening toegedaan dat met de ontwikkelingen die ik in het historische deeltje heb aangehaald, de betekenis van communicatie in het algemeen en van taal in het bijzonder fenomenaal is toegenomen. Dit kan een zegen zijn waar taal pacificerend werkt en een vloek waar ze discriminerend werkt. Op dit ogenblik zien we beide. Hier ligt een uitermate belangrijke taak voor het onderwijs weggelegd. Dit mag ons echter niet doen vergeten dat taal, hoewel ze van de realiteit deel uitmaakt er nooit mee samenvalt.

Taal is veruit het sterkste instrument waarover wij beschikken om de realiteit weer te geven en te begrijpen, maar ze kan er nooit mee samenvallen en er al helemaal nooit voor in de plaats treden. Het is niet door een slachtoffer van discriminatie een andere naam te geven dat de discriminatie ophoudt. Als we de kuis- of poetsvrouw die wordt uitgebuit interieurverzorgster noemen, blijft zij nog steeds uitgebuit.  Van zodra we menen dat we de realiteit veranderen door ze te herbenoemen, zijn we mythes aan ’t creëren en leven we in zelfbedrog.

[1] Alle citaten zijn eigen vertalingen tenzij anders vermeld.

[2] A dictionary of Sociology, Ed. Gordon Marshall, Oxford University Press, Oxford, 1998, p. 95.

[3] Ibid., p. 359.

[4] Ibid., p. 359.

[5] The Concise Oxford Dictionary of Politics, Ed. Iain McLean en Alistair McMillan, Oxford University Press, Oxford, 2003, p. 300.

[6] Ik denk niet zoals sommige pessimisten dat het lezen zal verdwijnen, wel dat het niet meer zal zijn zoals in de tijd van het boek. Zo meen ik ook dat de wijze van omgaan met taal en in de eerste plaats met de geschreven taal (of de geschreven taal zelf) ingrijpend zullen veranderen o.i.v. bv het tempo dat de blauwschermen opdringen.

[7] BRIC-landen: Brazilië, Rusland, India en China. Dit soort neologismen is met een korreltje zout te nemen want relatief, nl.  veranderlijk in tijd en beperkend in omvang. Zo paste Zuid-Korea waarschijnlijk niet in het letterwoord.

[8] GAFA’s staat voor Google, Apple, Facebook en Amazon. Ook hier is selectief gewerkt.

[9] De drie werelden: het ‘vrije westen’, het ‘oostblok’ en de derde wereld zijn vervangen door een geglobaliseerde en gemondialiseerde wereld.

[10] Het lijkt er wel op alsof het de regio’s (Catalonië, Noord-Italië, Vlaanderen,…) zijn die er hun voordeel bij doen. Het is niet alleen in Vlaanderen dat men politici hoort dromen van het Europa der regio’s.

[11] Reaganisme naar de republikein Ronald Reagan die van 1981 tot 1989 Amerikaans president is. Zo zie je maar dat Volodimir Zelenski niet de eerste acteur-president is. Thatcherisme naar de conservatieve Margaret Thatcher die van 1979 tot 1990 Brits premier is.

[12] Wie zich nader wil informeren over dit boeiende onderwerp verwijs ik graag naar het boek: The War of the Words – The Political Correctness Debate, Ed. Sarah Dunant, VIRAGO PRESS, Londen, 1994.

[13] Een aantal –vaak hilarische- voorbeelden vind je in: Henry Beard en Christopher Cerf, The Official Politically Correct Dictionary & Handbook, Grafton, Londen, 1992.

[14] Sommigen herinneren zich misschien nog wel de heer Muys, die van anchorman van het VRT-duidingsprogramma Panorama overstapte naar de functie van public relationsman van een chemiereus.

[15] Volgende begrippen zijn de laatste decennia gebruikt om te verwijzen naar personen met verminderde verstandelijke mogelijkheden: debiel, imbeciel, idioot, achterlijke, zwak begaafde, ontwikkelingsvertraagde, verstandelijk beperkte, mentaal gehandicapte, minder valide, anders valide …

[16] Hier wordt het conflict in voormalig Joegoslavië over het hoofd gezien. Ik denk dat er daarvoor twee belangrijke redenen zijn: het conflict wordt (verkeerdelijk) als binnenlandse aangelegenheid aangezien, een etnisch-religieuze burgeroorlog tussen verschillende Balkanregio’s en vooral binnen Bosnië-Herzegovina; zeer weinigen hadden het gevoel dat het conflict zich buiten de regio zou uitbreiden.

[17] The Penguin Dictionary of  Sociology, Penguin Books, Londen, 1994, p. 335.