Vanaf volgend academiejaar moeten studenten die zich inschrijven in de bachelor industriële wetenschappen, bio-industriële wetenschappen, biowetenschappen en engineering technology verplicht een ijkingsproef afleggen.[1] Minister van Onderwijs Ben Weyts (N-VA) wil in de toekomst ook graag een stap verder gaan en “bindende gevolgen” vastknopen aan de ijkingstoetsen. Deze beslissing ligt in de lijn van het Vlaams regeerakkoord (2019-2024) dat voorziet in de veralgemening van verplichte (maar niet noodzakelijk bindende) ijkingsproeven (instapproeven) en een evolutie naar bindende toelatingsproeven voor het hoger onderwijs. [2]
Volgens voorstanders kunnen ijkingsproeven/toelatingsproeven de slaagkansen in het hoger onderwijs vrij betrouwbaar voorspellen en daardoor studenten behoeden voor nutteloze studiejaren of in een vroeg stadium aanzetten om hun zwakke punten te remediëren. Er kunnen echter vraagtekens gezet worden bij de voorspellende waarde en de ijkingsproeven zijn minder objectief dan ze op het eerste zicht lijken.
Dit debat kwam duidelijk naar boven tijdens een hoorzitting, op 17 september 2020, in de onderwijscommissie van het Vlaams Parlement. [3] Naast vertegenwoordigers van de VLIR (Vlaamse Interuniversitaire Raad), VLORHA (Vlaamse Hogescholenraas) en VVS (Vereniging Vlaamse Studenten) kwamen de professoren Wouter Duyck (UGent) en Luc De Schepper (UHasselt) aan het woord.
Duyck: studierendement hoger onderwijs optrekken door ingangsproeven
Wouter Duyck, professor cognitieve psychologie aan de UGent, is voorstander van de ontwikkeling van een arsenaal oriëntatie-, ijkings- en toelatingsproeven [4] om de toegang tot het hoger onderwijs, de universiteit in het bijzonder, selectiever te maken. Het studierendement is volgens hem een groot probleem. “Jaarlijks schrijven zich ruim 21.000 studenten in aan de universiteiten. Een vijfde van die studenten verdwijnt na een jaar uit het hoger onderwijs en een vijfde heroriënteert naar de hogeschool. Aan 12.000 euro per jaar per student, betekenen de studenten die verkeerd gekozen hebben een kost van tientallen miljoenen euro per jaar. Grosso modo slagen studenten voor tweederde van de opgenomen vakken. Slechts 30 procent van de studenten slaagt voor alle vakken na twee zittijden en deliberaties”. Volgens Duyck is het mogelijk proeven te ontwikkelen die met een grote betrouwbaarheid kunnen voorspellen welke studenten niet zullen slagen, zoals bv de SIMON-oriëntatieproef van de UGent. Om het studierendement aan de universiteiten te verhogen moet volgens hem wel eerst de flexibilisering (het overgaan naar een volgend jaar met buizen) teruggeschroefd worden.
De Schepper: punten secundair onderwijs voorspellen beter studiesucces in hoger onderwijs dan ijkingsproeven
Luc De Schepper, fysicus en (toenmalig) rector van de UHasselt, bracht een uiteenzetting over testtheorie: het verband tussen de score op de ijkingstoets en de behaalde studieresultaten in het eerste jaar. Aan de universiteit van Hasselt werkt hij daarvoor samen met Erna Nauwelaerts, wiskundige, en Geert Molenbergs, biostatisticus. Een student in spe legt een ijkingstoets af, wat een testscore oplevert. Vervolgens begint hij aan het eerste jaar met een bepaald studiesucces, het percentage behaalde studiepunten na twee zittijden. Dat is de criteriumscore. De correlatie is de samenhang tussen de testscores en criteriumscores. Met de testscores op de x-as en de criteriumscores op de y-as zou een perfecte correlatie, dus een exact verband tussen testscore en criteriumscore, een rechte opleveren op de grafiek. Maar de punten zullen in de praktijk in een ellips rond de rechte liggen. Hoe beter het verband tussen de testresultaten en de criteriumscore, hoe smaller de ellips. De correlatie wordt uitgedrukt in een getal van 0 tot 1, met 1 als perfecte correlatie en 0 als geen correlatie.
In de internationale literatuur wordt volgens professor De Schepper nergens melding gemaakt van een ijkingstoets met een correlatie hoger dan 0,55. In het Vlaams onderwijs komt enkel de ijkingstoets voor ingenieurswetenschappen aan een correlatie rond 0,5. Voor alle andere toetsen liggen de correlaties tussen 0,2 (voor handelsingenieur) en 0,35 met een gemiddelde van 0,29.
De Schepper wijst ter vergelijking op enkele andere correlaties. De correlatie van het gemeten IQ met de behaalde punten in het eerste jaar bedraagt 0,23. Een attitude als doorzetten en inspannen heeft een correlatie van ongeveer 0,3, aspiratie 0,44 en de Luci-test 0,37. Het studiekeuzeadvies van de klassenraad heeft een correlatie 0,47. Het puntengemiddelde in het laatste jaar van het secundair onderwijs heeft eveneens een correlatie van 0,47. De correlaties verhogen, is een doel van de testontwikkelaars, maar dat zal volgens de onderzoekers van de UHasselt nooit hoger worden dan 0,55.
De ijkingsproeven blijken dus in het beste geval niet beter maar meestal veel slechter de studieresultaten in het hoger onderwijs te voorspellen dan de punten op het einde van het secundair, aangevuld met de commentaar van de klassenraad.
Veel verkeerde adviezen
Luc De Schepper sneed ook het heikele punt aan van de vals negatieve (de student scoort slecht voor de ijkingstoets maar behaalt later toch goede studieresultaten) en de vals positieve (de student scoort goed voor de ijkingstoets maar behaalt later toch slechte studieresultaten) adviezen. Volgens de testtheorie zijn fouten onvermijdelijk en deze theorie wordt empirisch bevestigd door de reële cijfers (vergelijking van de resultaten van de ijkingstoetsen en van de studieresultaten in het hoger onderwijs) in het Vlaams hoger onderwijs.
Als voorbeeld geeft hij de resultaten van de ijkingstoets wiskunde-fysica-informatica van 2013 tot 2017, met in totaal 237 studenten. De correlatie bedroeg 0,29. De criteriumgrens van de toetsers was geslaagd zijn in het eerste jaar na twee zittijden. De selectiegrens was 5/20. 29 procent van de studenten die een negatief advies kregen, was toch geslaagd. Volgens de testtheorie zou het gaan om 34 procent. Bijna de helft van de studenten (46 procent) met een positief advies was toch niet geslaagd in het eerste jaar. Dat is een identiek cijfer als de theorie oplevert. Volgens De Schepper is deze analyse voor veel ijkingstoetsen gebeurd, met steeds gelijkaardige resultaten. Wie verwacht dat op basis van dit soort testen de slaagpercentages merkelijk zullen verhogen, heeft het verkeerd voor, stelt Luc De Schepper.
Meisjes en studenten van lagere sociale afkomst scoren slechter in ijkingstoetsen
Een bijkomend probleem is dat alle toetsen van dit type onvermijdelijk bias voor geslacht en sociaaleconomische achtergrond vertonen, benadrukt Luc De Schepper. Uit de VLIR-studie van 2019 over de ijkingstoetsen blijkt dat nog geen 40 procent van de meisjes slaagt voor de toets, terwijl bijna 60 procent van de jongens slaagt. Dat is heel vreemd, want het puntengemiddelde in de humaniora is net omgekeerd. Het is eigen aan toetsen dat meisjes dat minder goed doen dan jongens. De ernst van de afwijking verschilt per toets, maar het verschijnsel is er altijd. Een gelijkaardig effect is er voor de sociaaleconomische achtergrond van de studenten.
De olifant in de kamer
Er is volgens Luc De Schepper absoluut nood aan een validatiekader voor ijkingstoetsen. Er moet gestopt worden met het zomaar testen en toetsen. In dit kader moet duidelijk gezegd worden wat de criteriumgrens, dus het doel is. Is het de bedoeling om alleen sterke studenten toe te laten of alleen zwakke te weren? Ook wat het minimumaantal studenten is dat moet slagen op een toets moet duidelijk worden, want dat is een belangrijke keuze. Gemiddeld slaagt 40 tot 50 procent van de studenten in het eerste jaar na twee zittijden. Dan is toch ook de verwachting dat op de ijkingstoets 40 tot 50 procent slaagt, want anders zit daar al een fout.
Er moet ook een ondergrens zijn voor de minimumcorrelatie. Zal worden gewerkt met toetsen die maar een correlatie van 0,3 halen? Luc De Schepper zou dat nooit doen, want de toekomst van jongeren staat op het spel.
Er moet ook een bovengrens zijn voor de aanvaardbare foute adviezen. Tenslotte moet de vraag gesteld worden of de biaseffecten aanvaard worden en hoe daarvoor gecorrigeerd wordt.
Luc De Schepper pleit voor een validatiekader, maar vreest dat er met een wetenschappelijk verantwoord validatiekader niet veel ijkingstoetsen zullen overblijven. Hij noemt de ijkingstoetsen een doodlopend spoor. De enige die min of meer behoorlijk werken, maar toch nog met veel fouten, zijn de ingenieurstoetsen. Bij elke poging om de toets voor een andere opleiding op te stellen, zelfs voor een vergelijkbare opleiding als fysica, zakken de correlaties sterk. Dat is een groot probleem en de olifant in de kamer, besluit Luc De Schepper.
Tino Delabie
Voor meer uitleg verwijzen we naar de powerpointpresentatie en de tekst van Luc De Schepper en van de andere sprekers op de hoorzitting in de commissie “onderwijs” van het Vlaams Parlement (17 september 2020) op www.vlaamsparlement.be
Lees ook: voor- en nadelen van de instapproef voor de lerarenopleiding
Voetnoten
- 8 februari 2021, vrtnws, Verplichte ijkingsproeven voor vier extra opleidingen vanaf volgend academiejaar ↑
- Citaat uit het Vlaams regeerakkoord (2019-2024): “Om ontgoochelingen te vermijden en slaagkansen van studenten te verhogen, willen we de studie-efficiëntie in het Hoger Onderwijs versterken door een goede oriëntering en een snelle heroriëntering. Daarvoor werken we met een viertrapsraket: De resultaten van het secundair onderwijs en het advies van de klassenraad; De oriënteringsproef voor leerlingen in het Secundair Onderwijs (Columbusproef); Het oriënteringstraject wordt afgerond met verplichte maar niet-bindende toelatingsproeven. De volgende jaren veralgemenen we die aanpak voor het hele hoger onderwijs. In overleg met de hoger onderwijsinstellingen en het afnemende veld bekijken we ook voor welke opleidingen het aangewezen is om die toelatingsproeven bindend te maken; Een snel heroriënteringstraject wanneer de student niet slaagt na een eerste evaluatieperiode”. ↑
- Hoorzitting toelatingsproeven hoger onderwijs, 17 september 2020 https://www.vlaamsparlement.be/commissies/commissievergaderingen/1419070 ↑
- Toelatingsproeven zijn verplicht en bindend (bv. voor geneeskunde, tandarts en sommige studierichtingen in het hoger kunstonderwijs). Ijkingstoetsen (of instapproeven) kunnen verplicht zijn (bv voor burgerlijk ingenieur, diergeneeskunde, lerarenopleidingen kleuter-, lager en secundair onderwijs) of (nog) niet verplicht (bv voor wetenschappen, handelsingenieur), maar ze zijn niet bindend (als de student in spe niet slaagt, mag hij/zij toch het eerste jaar bachelor beginnen). Oriëntatieproeven (bv de Columbus-proef, Simon-test, Luci-test) dienen om leerlingen van het secundair onderwijs te laten ontdekken voor welke vervolgopleidingen ze geschikt zijn. Ze zijn niet bindend (in tegenstelling tot bv het baccalaureaat in Frankrijk) en niet verplicht. ↑