Ik ontmoet Ruth Lasters voor dit interview enkele uren voor de regering beslist om de scholen in lockdown te brengen. “Zullen we maar geen hand geven?” zegt ze. Ze is blij met de boekrecensie die ik over ‘VIN’ had geschreven en heeft die op haar website gezet, wat ik dan weer leuk vind. Ze zit gebogen over de vragen die ik haar vooraf had toegestuurd. “Je vragen lijken allemaal wat op elkaar.” Gelukkig geeft Ruth Lasters op alle mogelijke vragen antwoorden die recht uit haar hart komen en waarvan de verontwaardiging en het engagement afspatten. Bovendien met humor, volgens haar het belangrijkste didactische principe.
Ruth Lasters: “Daar los ik al mijn problemen mee op. Pubers zijn niet allergisch aan de boodschap, maar aan de manier waarop je ze brengt. Als je het op een leuke manier kunt zeggen, is het helemaal anders. In de context waarin wij les geven kun je ook niet anders. Dat is volgens mij het selectiecriterium. Nu vind ik lesgeven een toffe job. Maar ik heb het niet altijd een toffe job gevonden. Ik heb echt wel zwarte sneeuw gezien. Mijn eerste jaar was een nachtmerrie. Daar heb ik nu ‘VIN’ over geschreven.”
Zo eindigde ons gesprek over minderwaardigheidsgevoelens, succeslabels, handicaps, gouden munten en (zelf)mildheid. Het begon als volgt.
DS: “In je boek beschrijf je het minderwaardigheidsgevoel van leerlingen in het beroeps, ten opzichte van mensen met een diploma of jongeren in ‘hogere’ onderwijsvormen. Daar ga je diep op in in je boek.”
Ruth Lasters: “Dat is een beetje mijn stokpaardje. Als je lesgeeft merk je dat toch wel heel erg. Als een leerling tegen je zegt: ‘Wij zijn het restafval’, dat gaat toch door merg en been? Dat is klassiek denk ik. Ze zijn van de Olympus gevallen. Het ASO is het succeslabel, zo wordt dat jammer genoeg verkocht. Een leerling die in BSO terechtkomt voelt zich per definitie mislukt, terwijl dat helemaal niet waar is. Vakmannen hebben een belangrijke functie in onze maatschappij. Technisch geschoolde mensen zouden eigenlijk trots moeten zijn. Ik begrijp niet dat er zo weinig respect is voor deze werkelijkheid. Maar de overheid, de gezagsdragers, dat zijn cognitief gevormde mensen. De mensen die de wetten maken zijn mensen uit het ASO. Daarom is het ASO het label van het succes. Daar moeten we echt iets aan doen. BSO- en TSO-leerlingen zitten echt wel met een stigma.”
DS: “Een van de centrale punten van het OVDS-programma is de strijd tegen het watervalsysteem. BSO of TSO zijn in dit systeem nooit een positieve keuze.”
Ruth Lasters: “Inderdaad. Volgens mij is dit nooit een positieve keuze, terwijl dit eigenlijk wel zo zou moeten zijn. Maar het wordt echt gezien als een degradatie, een val van de bergtop. ASO wordt altijd voorgesteld als de norm. En dan heb je TSO, en dan BSO. Op elke site van de overheid staat ASO als eerste. En wat erna komt voelt niet als een vertakking maar als een val. En dat is natuurlijk schandalig. Maar dat zit in onze hele maatschappij, niet alleen in het onderwijs.”
De B van belediging
DS: “Kan de hervorming, of de modernisering van het secundair hierop een antwoord zijn?”
Ruth Lasters: “Je bedoelt de brede eerste graad. Ik denk dat de insteek heel positief is, zoals ik eens in een opiniestuk heb geschreven. Het is belangrijk dat er eindelijk eens een maatregel komt die probeert iets aan het watervalsysteem te doen. Ik weet niet of het een goede maatregel is, maar het is tenminste een erkenning dat het systeem nefast is voor duizenden jongeren. Veel kunnen we er niet over zeggen, aangezien het nog maar pas is doorgevoerd. Maar het is zeker niet dé oplossing volgens mij. Voor mij ligt de oplossing meer op maatschappelijk vlak. We moeten een campagne voeren om de vakmannen hun trots terug te geven. Waar zijn al de bekende Vlamingen die uit het beroeps komen? Die zouden eens van zich moeten laten horen en met trots praten over wat ze allemaal kunnen. Wat mij enorm stoort is dat de media het woord ‘intelligent’ altijd gebruiken in de zin van cognitief slim. Neem bijvoorbeeld ‘De slimste mens’. Al die feitjes! En dan de praktische intelligentie, daar heb je een programma voor zoals ‘Mijn man is een klusser’. Ik vind het belangrijk dat de media het woord ‘intelligent’ ook gaan gebruiken voor voor wie technisch slim is. Wat is nu het belangrijkste om te weten? Een vraag uit ‘De slimste mens’ was: ‘Waar ligt de Aconcagua?’ In Argentinië dacht ik. Wie is er slim? Iemand die dit weet of iemand die een stroombekabeling van een hele ruimte kan maken? De laatste natuurlijk. Maar dat wordt in onze maatschappij niet gewaardeerd. Dat is toch belachelijk! En dat zie je ook in het woordgebruik: ‘De slimste mens’ tegenover ‘Mijn man is een klusser’. Om maar te zeggen wat als slim wordt neergezet. Dat vind ik heel dom. Er is ook het economische aspect. Als je ziet wat een electricien kan verdienen, dat is toch niet slecht? We moeten de economische draagkracht van die mensen wat meer in de verf zetten. Als morgen alle advocaten en notarissen staken, is dat niet zo erg. Maar als alle vakmensen staken, dan is dat een drama. Zouden die mensen misschien eens moeten doen.”
DS: “Ik weet het. We zitten met een kapotte kraan en vinden moeilijk een loodgieter.”
Ruth Lasters: “Voilà. En toch zijn ouders beschaamd omdat hun kind beroeps volgt. Soms denk je dat die B in BSO voor belediging staat. Je moet je afvragen wat je goed kunt en daarin kunnen leren. En als dat iets technisch is, dan is dat toch fantastisch? Maar dit betekent niet dat beroepsleerlingen geen degelijke opleiding moeten krijgen. Ze moeten een goede én brede opleiding krijgen. En vooral het Nederlands moet beter, vind ik. Ik ben geen voorstander van PAV (Project Algemene Vakken, nvda). Dat is een vak van 4 uur per week, en daar zit alles in: rekenvaardigheid, zelfredzaamheid, geschiedenis, aardrijkskunde… En ook: Nederlands. Voor dat amalgaam hebben leerkrachten PAV 4 uur per week. Dat moeten toch supermensen zijn? In het leerplan staat dat het Nederlands beperkt is tot functionele taalvaardigheid. Maar onze maatschappij beperkt zich niet tot functionele taalvaardigheid. Die is heel verbaal. Neem het nieuws. Dat moet toch vol blinde vlekken zitten voor beroepsleerlingen? Je moet er eens op letten welk jargon daarin gebruikt wordt, ook op VTM. Dat is redelijk complex. Met enkel functionele taalvaardigheid sluit je mensen daar toch van af? Ons belastingssysteem! Hoe goed moet je daarvoor kunnen lezen? Vier jaar geleden ben ik gescheiden. Heb ik ook een stuk over geschreven. Dat was een staatsexamen Nederlands. De taalvaardigheid die je moet hebben om je leven om te regelen! Eerst ben ik gaan huren. Toen ik mijn huurcontract wilde verbreken moest ik bijna een schadevergoeding van 12 maanden betalen omdat ik het niet goed had gelezen. Ik heb dan gelukkig een advocaat ingeschakeld die een foutje heeft gevonden in dat contract, waardoor ik het toch heb kunnen verbreken zonder vergoeding. Gebrek aan geletterdheid kan dus ook grote financiële gevolgen hebben. Om iets te kopen of te huren of om een echtscheiding te regelen, moet je goed kunnen lezen. Ik vind dat iedere jongere het recht heeft om intensief Nederlands te krijgen. Omdat alles taal is. Beroepsleerlingen moeten ook literaire teksten krijgen, die zijn ook geïntereseerd in schoonheid en in kunst. ASO-leerlingen krijgen alle tekstsoorten, ook emotieve tekstsoorten. En in het BSO krijg je enkel functionele taalvaardigheid, alsof die leerlingen niet in staat zijn om een emotieve tekst te lezen. Dat vind ik verschrikkelijk elitair. Als GOK-coördinator in de Spectrumschool heb ik met mijn leerlingen een bewerking gemaakt van Shakespeare. Uiteraard vonden die beroepsleerlingen dat interessant, want dat is des mensen. Dat is universeel. Waar ben je mee bezig als je denkt dat dat alleen voor het ASO is? Belachelijk, niet? Sorry, maar daar ben ik nogal hevig in.”
DS: “Mooi dat je je zo laat meeslepen. Het mindere presteren van onze beroepsleerlingen wordt dikwijls toegeschreven aan een slechte beheersing van het Nederlands of het niet bezigen van het Nederlands als thuistaal. Bourgeois heeft dat vroeger al gedaan, Weyts doet dat nu ook. Is dit volgens jou terecht?”
Ruth Lasters: ” Ik ben niet zo lang geleden van school veranderd en mensen vragen dikwijls: ‘Is dat nu helemaal anders in de kunsthumaniora ten opzichte van de Spectrumschool?’ Dan zeg ik ja en neen. Jongeren zijn jongeren. Maar ik merk wel één groot verschil, en dat zijn de economische omstandigheden. Die bepalen heel veel. Ik hoop dat dat ook in VIN goed naar voor komt. Niet zozeer cultuur of religie, die verschillen zijn minder voelbaar als je voor de klas staat, vind ik. Wat ik vooral merk is: die mama en papa hebben een vaste job, en die hebben tijd om hun kind te begeleiden. Maar als je ouders moeten strugglen om hun primaire omstandigheden in orde te krijgen, om werk te zoeken, een dak boven hun hoofd, zorgen voor verwarming, een douche, het eten, hoe kunnen die dan hun kinderen goed bijstaan? Dat is een gigantisch kansenverschil. Het sociaal-economische is het grote verschil tussen die twee scholen. Zijn die mensen aan het zwemmen, of zitten ze in hun badjas aan de kant? Je kunt dat niet beperken tot de kennis van het Nederlands. Als je dat niet wilt erkennen, ben je niet eerlijk. Dat Nederlands is daar een gevolg van. Het zou een goeie zaak zijn om het vak Nederlands terug in te richten in beroeps. Geef die collega’s dan wel een normaal pakket. Niet vier uur PAV en dan een beetje Nederlands erin, hoe kunnen die mensen dat ooit bolwerken?”
Starten met een handicap
DS: “Net zoals de Spectrumschool is mijn school een van de armste scholen van Vlaanderen. Wij zien veel gebroken gezinnen. Afwezige papa’s …”
Ruth Lasters: “Oorlogstrauma’s. Samenwonen in een studio met zijn vijven. Ik krijg het er koud van… Dat is zo bepalend voor je studies. Als je zoals onze politici niet in contact komt met dat soort leerlingen…”
DS: “Zijn ze wereldvreemd? Toch voor die wereld?”
Ruth Lasters: “Eigenlijk wel. En snoeihard, terwijl we toch één grote mensheid zouden moeten zijn. Ons onderwijssysteem moet beter. De mogelijkheden die er zijn moeten beter benut worden. En daar zijn leerkrachten zo belangrijk bij. Dat is het meest wezenlijke in onze job in de 21e eeuw. Jongeren kunnen heel veel kennis opdoen op het internet, maar waar ze ons echt voor nodig hebben is de coaching. We moeten onze leerlingen positief bekrachtigen en ze herprogrammeren door de programmeerfouten uit het verleden eruit te halen. In ons vak zijn er bijvoorbeeld toch dikwijls leerlingen die binnenkomen en zeggen: ‘Frans, ik haat dat.'”
DS: “Ieder jaar. ‘Meneer, ik kan dat niet.'”
Ruth Lasters: “En als je dan zegt, wie heeft bewezen dat je dat niet kunt, dan kun je dat toch dikwijls corrigeren, niet? Veel leerlingen hebben negatieve ervaringen. Als je daar dan tegenin blijft gaan, komt dat soms terug goed. De motivatie van de leerkracht is alles. Daarom dat leerkrachten nog belangrijk zijn in internettijden. Onder meer als coach. Om zelfvertrouwen te geven. En altijd opnieuw te beginnen. De leerkracht is een professionele opnieuwbeginner. Als je bijvoorbeeld het lesverleden blijft meeslepen, krijg je enorme abcessen. Je moet altijd opnieuw beginnen. Als je dat uitstraalt, en ze voelen dat je het meent, dan heb je minder kans op ontstekingen. Als ik aan sommige gevallen denk, dan word ik emotioneel. Het is waar je begint, de startlijn. Ik kom uit een gezin dat niet straatarm was, maar ook zeker niet rijk. Een doorsnee Vlaams gezin, denk ik. Als ik hard werk kan ik, naar gelang wat ik wil bereiken, of dat nu financieel is of literair, wat vooruitgang maken. Maar er zijn leerlingen die hier geboren worden en die hun hele leven hard moeten werken om misschien te komen waar ik ben gestart. Hoe gruwelijk oneerlijk is dat? Ik moet dan altijd denken aan de sport. Bij zeilen, en bij golf ook, werkt men met handicaps. Als je met een zeilboot wilt deelnemen aan een race, dan wordt die geijkt. Als je boot van een kleiner type is, dan krijg je een bepaalde handicap. Ik vind dat wel straf dat dat in de sport zo is, maar in het leven niet. Eigenlijk zou dat ook zo in het leven moeten zijn: jij bent in een gammele zeilboot geboren, dus jij hebt handicap zoveel. Dus als jij daar staat, en ik hier, dan staan we eigenlijk op gelijke hoogte. Da’s straf, niet? In de sportwereld zijn ze slimmer dan in de maatschappij.”
DS: “Handicap is een woord dat dikwijls wordt gebruikt op school.”
Ruth Lasters: “Ja, als scheldwoord in de klas. Ik heb me daar altijd tegen verzet. Daar heb ik dikwijls mijn les voor stilgelegd. Dan zei ik: ‘Wat roepen jullie nu?’ Dat is zo erg voor mensen die echt een handicap hebben. Vroeg of laat worden wij allemaal gehandicapt. Je moet opletten met de woorden die je gebruikt. Een woord kan snel een etiket worden. Wat ik als leerkracht dikwijls heb gemerkt is dat er conflicten ontstaan door taalarmoede. Als jonge leerkracht kon ik heel kwaad worden van een leerling die zei: ‘Bol af.’ Pas achteraf besef je dat die leerling niet onbeleefd wil zijn, maar niet weet hoe hij zich anders moet uitdrukken. Dikwijls is dat een gebrek aan kennis van de juiste formuleringen. Dan oefende ik met hen wat je wel kunt zeggen. Dan zei ik: ‘Ik ga nu naar buiten, dan kom ik terug binnen, en ik wil niet dat je ‘bol af’ zegt.'”
Talige examens
DS: “Een ander aspect van het Vlaams regeerakkoord in verband met onderwijs waren de centrale examens. Je hebt hierover een opiniestuk geschreven. Je bent tegen. Kun je uitleggen waarom?”
Ruth Lasters: “Ik ben bang dat dat de arbeidsvreugde van de leerkrachten gaat verminderen, want nu zijn we redelijk autonoom. Maar waar ik voornamelijk schrik voor heb is de taligheid van deze toetsen. Je passeert via het medium taal. En dan denk ik dat dat voor sommige groepen van leerlingen heel discriminerend gaat zijn. Hoe ga je het taalaspect scheiden van de kennis? Ook een toets wiskunde is immers talig. Als je een kind test uit een gezin waar beide ouders Nederlandstalig zijn, of je test een kind dat uit een gezin komt waar andere talen worden gesproken, dat is toch een heel ander gegeven? Maar ze moeten wel dezelfde test doen, op hetzelfde moment. Hoe ga je dat bijsturen? ”
DS: “Voor OVDS zijn centrale toetsen aanvaardbaar als middel om te weten waar je leerlingen staan, maar niet als criterium voor deliberaties.”
Ruth Lasters: “Wat voor BSO- en TSO-leerlingen belangrijk is, is het proces dat je met die leerlingen doormaakt, de stappen vooruit die een leerling kan zetten die uit zulke moeilijke omstandigheden komt. Zo’n leerling zien groeien is geen cijfermatig proces. Als je dat op zo’n nuchtere manier gaat testen op een centraal niveau, ga je toch ook de nuance van onze job wegnemen, niet? Het is toch knap dat bij deliberaties alle facetten worden bekeken. Centrale examens zijn een maatregel van de elite voor de elite. Centrale examens zijn ideaal voor A-studenten die uit een economisch krachtig gezin met Nederlandstalige ouders komen. Maar wat doe je met de leerlingen die niet uit zo’n gezin komen? Ik ben daar geen voorstander van.”
Wij chançards
DS: “Hoe moet dat met de herwaardering van het lerarenberoep?”
Ruth Lasters: “Dat is een moeilijke vraag. Hier heb ik een opiniestuk over geschreven, ‘Jullie chançards’. Het hing me de keel uit om aan het einde van het schooljaar altijd te horen: ‘Jullie chançards, twee maanden congé.’ Ik dacht, ik ga daar iets mee doen. Toen heb ik hatemail gekregen van iemand uit de privésector, een echte bazooka. ‘Hoe durft u het om zoiets te schrijven? Jullie hebben het toch goed?’ Terwijl ik alleen had geschreven dat ik het niet tof vond dat de publieke opinie ons ziet als mensen die voor de job kiezen om twee maanden met een long drink op Aruba te kunnen zitten. Alsof dat onze motivatie is. Ik wilde gewoon even dat cliché doorprikken. Maar er is wel een gigantisch lerarentekort.”
DS: “Inderdaad, als het allemaal rozengeur en maneschijn is, waarom is er dan geen lerarenoverschot?”
Ruth Lasters: “Dan zouden wij toch worden weggeconcureerd? Mensen die geen les hebben gegeven begrijpen niet dat leerkracht zijn heel intens is. Let op, ik zeg niet dat mensen uit de privé-sector het niet zwaar hebben. Ik zeg alleen dat het heel intensief is, en dat je je dat niet kunt voorstellen als je dat nooit gedaan hebt. Als GOK-coördinator was ik 30 uur op school waarvan ik 12 uur lesgaf, Frans. Voor de rest zat ik aan een bureau en dat was ook hard werken. Maar die 12 uur voor de klas staan was kei-intensief. Maar sommige mensen vinden dat wij halftijds werken omdat we maar 20 lesuren hebben.”
DS: “Alsof je een advocaat zou afrekenen op de uren dat hij op de rechtbank is. Of een acteur op de uren dat hij optreedt.”
Ruth Lasters: “Dat is een goeie vergelijking. Maar hoe kan je de job herwaarderen? Dat leerkrachten er al eens mee beginnen om vol passie over hun job te praten. Over hoe tof het is en hoe bevoorrecht je jezelf voelt om aan die jongeren te kunnen lesgeven en deel te kunnen uitmaken van hun ontwikkelingsproces. Voor de rest weet ik het eigenlijk ook niet.”
DS: “Geld? Als zij-instromer heb ik nul jaren anciënniteit meegekregen toen ik leerkracht werd.”
Ruth Lasters: “Dat vind ik een heel goeie maatregel, ervoor zorgen dat de zij-instromers anciënniteit kunnen meenemen. En ook dat de beginnende leerkrachten goed worden ondersteund. Dat dat niet de paria’s van de school zijn. Stel die vrij van bepaalde taken en geef die alsjeblieft een trial-and-error periode.”
Wat is een goeie leerkracht?
DS: “Toen ik je schreef dat ik een cursus over ‘bullying’ of pesten op school ging volgen, verwees je spontaan naar het pesten tussen leerkrachten. Dit komt ook aan bod in VIN. Een reëel probleem op onze scholen?”
Ruth Lasters: “In mijn eerste school heb ik mij wel gebullied gevoeld. Ik was toen keijong, ik was 22. Ik ben nog altijd kwaad op die collega’s. Ik had inderdaad een tuchtprobleem. Hallo? Mijn leerlingen waren 18 en 19, ik was 22. Is dat niet normaal? In plaats van mij te helpen deden die collega’s alsof ik de uitvinder was van hét tuchtprobleem. ‘Ze kan het niet aan.’ Dat vind ik wel een vorm van pesten. Als je daar beginnende leerkrachten een foutenmarge zou geven, of ze nu 22 of 42 zijn, dat zou misschien wel wat aangenamer zijn, niet? Als ik een beginnende leerkracht zie, zeg ik altijd: ‘Tegen mij kun je alles komen vertellen, want ik heb alles meegemaakt.’ Ik zeg altijd dat ik er tien jaar heb over gedaan om de job een beetje te leren, en dat ik er dan tien jaar heb over gedaan om mezelf te vergeven dat ik het de eerste tien jaar niet goed kon. ”
DS: “Je bent dus te hard voor jezelf geweest?”
Ruth Lasters: “Ja. De gouden munt die ik voor je had[1] is zelfmildheid. Het is misschien geen complex woord, maar ik vind het voor het onderwijs een heel belangrijk woord.”
DS: “Zijn leerkrachten te veel perfectionist?”
Ruth Lasters: “Dat is zo. Ik probeer daar van los te komen, want ik denk dat dat ook niet goed is voor de leerlingen. Want je moet de mensen in de eerste plaats weerbaar maken. Ik vind dat we nog altijd te veel worden opgeleid tot perfectionisten in spe in plaats van tot mensen die met hun hele zijn lesgeven. Een leerkracht is geen alweter maar een mens die zijn tekortkomingen heeft. Als dat al zou mogen, als je zo ergens kunt beginnen, zou dat beter zijn dan dat ze van jou verwachten dat je een robot bent die geboren is met een stuk krijt in zijn kont. Het is een leerproces. Je hebt goeie dagen en slechte dagen. Onlangs hoorde ik in de leraarskamer weer zeggen: ‘Een goeie leerkracht zou dat anders doen’, of zoiets. Ik zei: ‘Een goeie leerkracht, wat is dat eigenlijk?’ Ik heb goeie dagen en ik heb slechte dagen. Ik kan maandagochtend een heel goeie leerkracht zijn, en donderdagnamiddag kan ik de bal even misslaan. Alles hangt ook af van mijn fysieke toestand. Heb ik goed geslapen? Heb ik goed gegeten? Ik probeer daar tegen in te gaan. Ik vind dat heel erg als je mensen zo indeelt. En onze job is toch redelijk complex, met al die parameters? Wees een beetje mild voor elkaar.”
DS: “Denk je dat de juiste pedagogische werkvormen achtergestelde leerlingen kunnen helpen om vooruit te komen?”
Ruth Lasters: “Dat is heel vakgebonden. Het belangrijkste is dat je je leerlingen de hele tijd positief bekrachtigt. Je kunt heel blitse werkvormen hebben, maar wat als je als een zure trees voor de klas staat? Binnen elke werkvorm kun je iemand afkraken of moed geven. Het is niet de werkvorm, het is de persoonlijke interactie met de leerling die alles kan maken. Je kunt een leerling vleugels geven, maar je kunt ook zijn vleugels afknippen. Laat ons hopen dat de meeste leerkrachten voor het eerste kiezen. Dat is het mooiste aan onze job, vind ik, dat je het verschil kunt maken.”
DS: “Je opent VIN met een citaat uit ‘Of mice and men’ van John Steinbeck. Kun je dit verklaren?”
Ruth Lasters: “In de literatuur erger ik me dikwijls aan de scheve verhouding tussen de geletterde personages en de niet-geletterde personages. Er zijn veel meer geletterde personages die een hoofdrol krijgen. Daarom vind ik het zo knap dat in dit boek van Steinbeck een ongeletterd personage, Lennie, een heel belangrijke rol speelt. In mijn boek heb je Sergei, die ook een ongeletterd personage is, en die eigenlijk de leerlingen van de school vertegenwoordigt. Die zich gestigmatiseerd voelt door het onderwijssysteem. Hij heeft dan ook nog dyslexie. Daarom vond ik die quote wel bij mijn boek passen. Bovendien is het een van de beste boeken die ik ooit heb gelezen.”
DS: “Dank voor dit gesprek.”
[1] In een opiniestuk in De Standaard had Ruth geschreven over de “gouden munten”, of bijzondere woorden die ze iedere les met haar leerlingen deelde. Voor dit interview had ik haar een “gouden munt” gevraagd.