(Dit artikel verscheen oorspronkelijk in de Democratische School nr. 73 van maart 2018.)
Waarom hebben we in Vlaanderen het idee van de zomerschool nog niet opgepikt? Nochtans is het iets wat op korte termijn de zeer inefficiënte praktijk van het zittenblijven kan terugdringen en, om daar nog een utilitaire schep bovenop te doen, zijn bescheiden kostprijs snel terugverdient. Noem het een schoolvoorbeeld van een quick win. In Nederland hebben ze dit wel begrepen. Daar namen in 2016 een goeie 11.000 leerlingen deel aan de zomerscholen, waarvan er meer dan 80% alsnog slaagde. Mooi resultaat, als je weet dat de Nederlandse zomerscholen duidelijk gericht zijn op het terugdringen van het aantal zittenblijvers.
In de zomer van 2016 zei minister Crevits het idee wel genegen te zijn, aangezien “we weten dat zittenblijven geen garantie is voor een goede schoolloopbaan.”[1]Op haar website vinden we een paar krantenartikels terug over het onderwerp, beide daterend uit die periode. “Zij wil onderzoeken of er structurele steun mogelijk is voor het initiatief,” staat er.[2] Daar hebben we sindsdien niets meer over vernomen.
Het idee wordt nu van onder het stof gehaald door Wouter Smets en Luc De Man, in hun boek “Hervormen van binnenuit”. Waar gaat het om? Zomerscholen zijn intensieve stoomcursussen van doorgaans een tiental dagen die (een selectie van) de zittenblijvers van een school de kans bieden om zich bij te werken vóór de start van het nieuwe schooljaar. Dat kan vakinhouden betreffen, maar net zo goed kan het gaan om het aanscherpen van studievaardigheden of attitudes. Op het einde van de zomerschool wijst een nieuwe test uit of de leerling alsnog kan overgaan naar het volgende jaar. Sinds enkele jaren organiseert men in Nederland ook lentescholen. Die vinden plaats in de meivakantie, die in Nederland twee weken duurt.
Hoe gaat dat, de zomerschool in Nederland?
In het effectonderzoek van de Nederlandse zomer- en lentescholen 2016 door de universiteit van Maastricht vinden we volgende beschrijving terug.[3]
“Er zijn verschillende aspecten waar een lente- of zomerschool aan moest voldoen om in aanmerking te komen voor de subsidieregeling lente- en zomerscholen. Zo diende het programma van de lente- of zomerschool ten minste gedeeltelijk in de centraal vastgestelde mei- of zomervakantie plaats te vinden. Om het aanbod voor iedereen toegankelijk te houden mochten scholen ouders niet om een extra financiële bijdrage vragen. Leerlingen mochten meerdere programma’s volgen of alleen het lente- dan wel zomerschool programma. Per leerling werd er echter eenmaal subsidie verstrekt. Subsidie kon alleen aangevraagd worden voor leerlingen die anders zouden blijven zitten. Wel mochten er andere leerlingen deelnemen aan de lente- of zomerschool, bijvoorbeeld om deze te helpen om beter te presteren in een bepaald vak, of om verbreding of verdieping aan te bieden, maar voor deze leerlingen kon er geen subsidie worden aangevraagd.
Scholen waren verder vrij om de invulling van de lente- en/of zomerschool vorm te geven. De uitvoering mocht bijvoorbeeld geheel of gedeeltelijk worden uitbesteed aan een andere organisatie, zoals een huiswerk- of bijlesinstituut. Ook konden verschillende scholen een gezamenlijke lente- of zomerschool organiseren en waren scholen vrij om het aantal uur per dag en het aantal dagen in te vullen. In de praktijk kunnen verschillende lente- en zomerscholen dan ook een diverse invulling krijgen.”
Hoe effectief zijn de Nederlandse zomer- en lentescholen?
Zeer belangrijk voor het welslagen van de zomer- en lentescholen is, zo bleek uit een bevraging, de voorbereiding. Het aanstellen van een coördinator is de eerste stap. Die is vervolgens betrokken bij het opstellen van de selectiecriteria voor de leerlingen, het samenstellen van de leerlingengroepen, de intakegesprekken, het regelen van boeken en materialen en het samenstellen van het lesprogramma. Ook moeten er docenten worden gevonden en eindtoetsen worden opgesteld.
Uiteraard komen enkel die leerlingen in aanmerking die niet geslaagd waren. Bij de selectie van de leerlingen kijkt men in de tweede plaats naar de motivatie van de leerling en de betrokkenheid van de ouders. Ook het aantal onvoldoendes speelt een rol.
Als succesfactoren wezen de coördinatoren (en ook docenten) naar de motivatie die leerlingen putten uit de zomerschool. Er is de extra kans die ze krijgen. De extra aandacht in een kleinere groep en een rustiger omgeving. Het maatwerk in functie van de leerling. Die factoren leiden tot een andere relatie met de leerkracht en hebben een gunstige invloed op het zelfvertrouwen van de leerlingen.[4]
Doordat de focus helemaal op één (of een paar) vakken ligt, en de leerstof reeds gezien is en dus herhaald wordt, zullen de leerlingen de leerstof sneller begrijpen.[5]
Kanttekeningen
Zijn er geen kanttekeningen te plaatsen bij de zomer- en lentescholen? Best wel. Zo blijkt de organisatie van vooral de lenteschool geen voor de hand liggende klus. Het is een enorme hoeveelheid werk en er is steeds tijd te kort. Lesmateriaal komt soms te laat aan. Ook de overdracht tussen de school en de docenten van de lente- of zomerschool verloopt niet altijd vlot.[6] Die laatsten klagen wel eens over het chaotische karakter van de organisatie.
Ook blijkt de lenteschool niet zo effectief als de zomerschool: ” De verwachting dat lenteschoolleerlingen een verhoogde kans op overgaan (en dus een verlaagde kans op zittenblijven) hebben blijkt dus niet uit onze analyses. Bij de zomerschool blijkt dit wél uit analyses, en dit bevestigt daarmee het beeld van de overgangspercentages, alsmede het eerdere onderzoek naar de effecten van zomerscholen in Nederland.”[7] De reden voor de geringere effectiviteit van de lenteschool? “Verschillen in effectiviteit tussen zomerscholen en lentescholen kunnen komen door verschillen in de (mogelijkheden voor gerichte) selectie van leerlingen, verschillen in de duur (twee keer zo lang voor zomerscholen) en verschillen in het directe belang van de interventie voor de leerling (voor zomerscholen veel eminenter vanwege directe consequentie van zittenblijven als geen deelname).”[8]
Na een initiële daling in de voorgaande jaren blijkt bovendien het aantal Nederlandse zittenblijvers in 2016 opnieuw licht toe te nemen. Het onderzoeksteam van de universiteit van Maastricht ziet uit de analyse van de cijfers zittenblijven in 2016 een dubbel beeld opdoemen: “Enerzijds blijkt dat er in 2016 niet langer algemene vooruitgang is geboekt bij het terugdringen van de zittenblijfcijfers. Anderzijds wisten schoolvestigingen die in 2016 voor het eerst deelnamen aan een lente- of zomerschool, wel nog een reductie van hun gemiddeld percentage zittenblijven te verwezenlijken.”[9]
Hoewel de eerste concrete resultaten van de zomerscholen bemoedigend zijn, weten we niet of het effect ervan ook duurzaam is. Met andere woorden, we weten niet of leerlingen die alsnog slagen en het jaartje niet hoeven over te doen, het wel degelijk goed doen tijdens het daaropvolgende schooljaar. Hieromtrent zal nieuw wetenschappelijk onderzoek in een langer tijdsperspectief uitsluitsel moeten brengen.
Substituut voor bijles
In een interview met de Democratische School elders in dit nummer vestigt Luc De Man onze aandacht op een ander aspect van de zomerschool: het is een democratische vorm van bijles geven (of nemen).[10] Niet iedereen kan zich private bijlessen permitteren, al zeker niet als je het moeilijk hebt om de eindjes aan elkaar te knopen. Betalende bijlessen liggen enkel in het bereik van leerlingen uit de hogere en middenklassen. Hier kan de zomerschool een uitweg bieden. De zomerschool als substituut voor de dure bijles, al moet je er als leerling wel een deel van je zomervakantie voor opofferen.
[1]“Twee weken les in vakantie efficiënter dan jaar overdoen”, Het Nieuwsblad 20/08/2018, http://www.nieuwsblad.be/cnt/dmf20160819_02431979
[2]http://www.hildecrevits.be/nl/crevits-bekijkt-zomerscholen-plaats-van-jaartje-dubbelen
[3] Haelermans C., Ghysels J., Monfrance M., Rud I., Groot W. “Procesevaluatie lentescholen. Effectonderzoek lente- en zomerscholen 2016”. Top Institute for Evidence-based Education Research (TIER), Universiteit Maastricht, 2017, p.22.
[4] Haelermans C. et al., ibid., p. 56.
[5] ibid., p. 72.
[6] ibid., p. 58-59.
[7] ibid., p. 131
[8] ibid., p. 137
[9] ibid., p. 33.
[10] https://www.skolo.org/nl/2018/01/27/zeven-innovaties-beter-onderwijs-interview-auteurs-hervormen-binnenuit/