Regeerakkoord belooft weinig goeds voor democratisch en emancipatorisch onderwijs

Facebooktwittermail

Eind september kwam een nieuw Vlaams regeerakkoord tot stand. Op 8 november stelde onderwijsminister Ben Weyts zijn beleidsnota (2019-2024) voor. De beleidsnota en de begroting 2020 werden in de commissie “onderwijs” van het Vlaams Parlement besproken. Daar gaf de minister rond sommige beleidsintenties meer toelichting, al bleven zijn antwoorden op vragen van parlementsleden nog vaak vaag. Op 19 december keurden de drie meerderheidspartijen (N-VA, CD&V, Open VLD) de Vlaamse begroting voor 2020 goed in het parlement.

In dit artikel bespreken we enkele krachtlijnen van de beleidsintenties van de nieuwe Vlaamse regering rond onderwijs.

Een smalle economische visie: onderwijs in dienst van de ondernemingen

In de visie van Weyts dient onderwijs als leverancier van arbeidskrachten voor de kapitalistische economie. De idee dat het onderwijs jongeren moet voorbereiden om de wereld te begrijpen en te veranderen is afwezig. Zelfs “persoonlijkheidsvorming” komt nauwelijks aan bod. Het komt er op aan zo snel mogelijk de talenten van elke jongere te ontdekken om hen naar hun juiste plaats in het onderwijs (vroege studiekeuze in het secundair, selectieve toegang tot het hoger) en op de arbeidsmarkt toe te leiden.

De beleidsnota van de minister begint met een inleidend hoofdstuk “Visie: ons kapitaal” waar hij zijn visie van onderwijs in dienst van het kapitaal uiteenzet. “Als kinderen ons kapitaal zijn, dan zijn leraren onze vermogensbeheerders. Kapitaal groeit en bloeit niet vanzelf: dat kan alleen dankzij de begeleiding van gespecialiseerde professionals, die erin slagen om het maximum te halen uit het startkapitaal. (…). Noem mij dus gerust een kapitalist. Ik ga resoluut voor meer ambitie om ons kapitaal te laten groeien en bloeien. Als ons onderwijs het Europese podium haalt, dan volgen alle andere domeinen en sectoren. “

Voor wie er zou aan twijfelen wat de minister bedoelt met “kapitaal” is het Vlaams regeerakkoord duidelijk: “We streven naar de creatie van de meest gunstige omgeving waarin onze ondernemers en kennisinstellingen hun volle potentieel kunnen ontginnen. We zetten in op maatregelen met aangetoonde meerwaarde op positieve beeldvorming rond ondernemers en ondernemerschap en de ontwikkeling van ondernemerscompetenties, zodat ambitieus ondernemerschap en innovatie de maatschappelijke grondstroom worden in Vlaanderen. We moedigen iedereen in Vlaanderen die dit wenst aan om ondernemer te zijn in zijn of haar job, en stimuleren ondernemerschap in alle geledingen van de maatschappij: bij de overheid, in de welzijnssector, in het onderwijs, de culturele wereld, bij jongeren en volwassenen. (…) Samen met onderwijs stellen we een lange termijn strategisch plan op om ondernemerszin en ondernemerschapsonderwijs blijvend te stimuleren. Via performante partnerschappen spelen we in op de behoeften van leerkrachten en docenten. We ondersteunen jongeren en studenten maximaal om hun zin voor ondernemerschap ook concreet vorm te geven en te ervaren, bv. via verdere promotie van het statuut van student-ondernemer. “

Uitholling van “gelijke onderwijskansen”

Weyts neemt nog wel “gelijke onderwijskansen” in de mond maar hij associeert dit begrip met de beheersing van het Nederlands. Dat sociale afkomst, ook bij kinderen die enkel Nederlands spreken, statistisch gezien een grote rol speelt bij schools succes, wordt niet eens meer vermeld. Dit is een belangrijke breuk met de regeerakkoorden van de voorbije decennia waar werd erkend dat ons onderwijs veeleer de sociale ongelijkheid versterkt dan mildert. Zo luidde de titel van de beleidsnota (2004-2009) van minister Frank Vandenbroucke “Vandaag kampioen in wiskunde. Morgen kampioen gelijke onderwijskansen?” Vijftien jaar later, zo blijkt uit de resultaten van PISA 2018, is het Vlaams onderwijs iets minder kampioen in wiskunde maar meer dan ooit (Europees) kampioen in sociale ongelijkheid, samen met ons Franstalig onderwijs.

Deze koppositie “danken” beide Belgische onderwijssystemen aan de grote sociale segregatie die het gevolg is van de combinatie van structurele kenmerken zoals de vrije schoolkeuze, de concurrerende netten, de vroegtijdige keuze voor een studierichting en voor een secundaire school in functie van de bovenbouw, het veelvuldig gebruik van zittenblijven.

De nieuwe regering is niet van plan de sociale segregatie in het onderwijs te verminderen. Integendeel.

De dubbele contingentering (de tijdelijke voorrang voor kansarme (kansrijke)leerlingen om ingeschreven te geraken in een rijke (arme) concentratieschool) was expliciet bedoeld om de sociale mix te bevorderen en slaagde daar ook gedeeltelijk in. Tot grote ergernis van de verdedigers van de vrije schoolkeuze om hun kinderen in een elitaire school bijeen te zetten. Op het einde van de vorige legislatuur, op 24 april 2019, werd een nieuw inschrijvingsdecreet goedgekeurd waarin de dubbele contingentering werd afgeschaft in het secundair maar niet in het basisonderwijs. Dit compromis werd op 4 mei door voorzitter De Wever afgeschoten op een verkiezingscongres van N-VA rond onderwijs. CD&V en Open VLD gingen door de knieën want het nieuw regeerakkoord maakt komaf met de dubbele contingentering. “De ‘dubbele contingentering’ – waarbij voorrang werd verleend enkel op basis van socio-economische criteria- schaffen we ook in het basisonderwijs af en in het secundair onderwijs versterken we de maximale schoolkeuzevrijheid voor de ouders.”    Minister Weyts verklaarde in de onderwijscommissie van het Vlaams Parlement dat hij het verplicht digitaal aanmelden wil los laten zodra de capaciteit het toelaat. Dat is letterlijk wat voorzitter De Wever op zijn congres van 4 mei verklaarde: nog liever voor de schoolpoort kamperen dan een digitale aanmelding. Dat heel wat (alleenstaande) ouders gewoon niet in staat zijn om dagen te kamperen of om iemand te betalen om in hun plaats te kamperen, zal De Wever en Weyts worst wezen.

De modernisering (hervorming) van het secundair onderwijs was onder impuls van de N-VA reeds grotendeels ontdaan van haar potentieel progressieve aspecten. Toch was er nog sprake van een “brede eerste graad”. De scholen hadden een zekere vrijheid om bv de studiekeuze uit te stellen tot na de eerste graad. Sommige scholen spraken onderling af om hun eerste graad samen op een aparte locatie te vestigen om te vermijden dat de eerste graad reeds een voorafspiegeling was van de bovenbouw. Op sommige plaatsen botsen deze plannen op verzet, meestal vanuit de hoek van de verdedigers van een elitair onderwijs. Zij kunnen rekenen op de N-VA die er voor pleit dat de leerlingen zo snel mogelijk hun plaats kennen binnen hiërarchisch georganiseerde studierichtingen en scholen. Onder impuls van N-VA stelt het regeerakkoord: “Er kan geen sprake zijn van een brede eerste graad. Er geldt een getrapte studiekeuze waarbij de inhoudelijk onderscheiden basisopties en pakketten steeds richtinggevend zijn voor de verdere studiekeuzemogelijkheden in volgende jaren en graden. Ook na het eerste jaar zal de klassenraad aan elke leerling een oriënterend advies geven over de logische verdere studiekeuzes en bij uitzondering keuzes beperken.”

In ons land worden te veel kinderen – vooral uit kansarme gezinnen – verwezen naar het buitengewoon onderwijs. Het M-decreet dat tot doel had méér leerlingen met een beperking toch binnen het gewoon onderwijs te houden, werd door een gebrek aan voorbereiding en middelen geen succesverhaal. De nieuwe regering wil het M-decreet over twee jaar vervangen door een “begeleidingsdecreet”. Volgens de minister wordt de notie van inclusie behouden, maar bij betwisting zal de school en niet de ouders finaal beslissen of een kind in het gewoon onderwijs wordt opgenomen. De basiszorg in het gewoon onderwijs en een definitief ondersteuningsmodel worden uitgewerkt, maar wat dit concreet zal betekenen blijft een open vraag. Zonder extra middelen zal het begeleidingsdecreet geen vooruitgang betekenen.

Valse pretenties rond excellent onderwijs

Terwijl de Vlaamse regering forfait geeft voor de strijd tegen sociale ongelijkheid en sociale segregatie, beweert ze een prioriteit te maken van topkwaliteit van het onderwijs en maximale leerwinst voor alle leerlingen. Maar voor een emancipatorisch onderwijs van hoog niveau voor alle leerlingen is de vermindering van sociale segregatie en ongelijkheid een noodzakelijke voorwaarde, net als ambitieuze leerplannen voor veelzijdige vorming, meer omkadering (kleine klassen in het basisonderwijs) en werkingsmiddelen.

Het regeerakkoord schuift een betere beheersing van het Nederlands als de primaire voorwaarde naar voren. Kleuters van vijf jaar zullen worden gescreend en de school zal een taalintegratietraject moeten voorzien voor wie het Nederlands onvoldoende beheerst. Daarbij hoort de mogelijkheid van een taalbad van een jaar. Veel onderwijsspecialisten vinden een apart taalbad voor leerlingen met achterstand een slechte methode.

De regering zet ook in op “gevalideerde, gestandaardiseerde en genormeerde proeven”. “Op die manier brengen we de leerwinst van jongeren in kaart en willen we zicht krijgen op de scores van elk kind op Europese schaal. Deze instrumenten meten: het bereiken van de eindtermen, de leerwinst van de leerlingen, de leerwinst op schoolniveau. Ze zorgen ook voor een internationale benchmarking.”(…°) Aan de hand van de resultaten van de net- en koepeloverschrijdende proeven, kunnen we bijsturen waar dat nodig is. Scholen waarvan de leerlingen significant minder leerwinst genereren op die proeven, moeten in een vrij te kiezen begeleidingstraject stappen om de kwaliteit van hun onderwijs te verhogen.”

Het Departement Onderwijs organiseert sinds bijna 15 jaar netoverschrijdende peilingen om te meten in welke mate de eindtermen bereikt worden voor een bepaald vak (secundair onderwijs) of leergebied (lager onderwijs). De resultaten van deze proeven geven een accuraat beeld van de graad van beheersing van de eindtermen op systeemniveau (Vlaams onderwijs) en van de factoren die daarbij een positieve of negatieve rol spelen. Deze peilingen houden de deelnemende scholen (klassen) ook een spiegel voor. Het is dus niet duidelijk waarom deze bestaande peilingen – die nu steekproefsgewijs worden afgenomen maar zouden kunnen worden uitgebreid tot alle scholen – moeten vervangen worden door nieuwe gevalideerde, gestandaardiseerde en genormeerde proeven. De huidige peilingen slaan in principe op (bijna) alle vakken, terwijl Weyts wil focussen op Nederlands en wiskunde. Wat nu vooral ontbreekt is doortastendheid en moed om uit de informatie die de peilingen opleveren maatregelen te treffen om het onderwijsbeleid te verbeteren. Bij elke peiling bijvoorbeeld blijkt de nefaste rol van sociale segregatie. Dan zou een logische conclusie zijn dat er maatregelen komen om het inschrijvingsbeleid aan te passen in de zin van meer sociale mix. Maar deze regering doet het tegenovergestelde. De huidige peilingen bieden ook voldoende informatie om de Inspectie toe te laten in te grijpen in scholen die significant slecht scoren: het zou kunnen betekenen dat een school extra ondersteuning nodig heeft of dat er wordt opgetreden in geval van disfuncties. De huidige peilingen meten geen leerwinst. Meten van leerwinst vergt een grote investering, oa omdat men dezelfde leerlingen minstens tweemaal moet testen op dezelfde kennis/vaardigheden. De leerwinst van de leerlingen wordt in principe permanent in de klas gemeten. Men kan zich afvragen of de leerwinst kan/moet gemeten worden via centrale proeven.

De minister kondigt ook aan de eindtermen “scherp, duidelijk en uitdagend” te formuleren. Dit is zeker een goede intentie, maar daarbij mag gehoopt worden dat ze begrijpelijker geformuleerd worden dan de nieuwe eindtermen van de eerste graad. Hij zal werk maken van een “Vlaamse canon”. Voor de N-VA dient dit project om het draagvlak voor Vlaamse onafhankelijkheid te vergroten.

Positieve maatregelen zijn er voor het basisonderwijs, met de verlaging van de leerplicht tot 5 jaar vanaf volgend schooljaar. De minister wil de kleuterparticipatie vanaf drie jaar verder stimuleren. De extra werkingsmiddelen en kinderverzorgsters in het kleuteronderwijs, de beleidsondersteuning voor directies van het basisonderwijs en de aangekondigde extra investering van 100 miljoen euro tegen 2024 (8 miljoen euro in 2020 voor kinderverzorgsters) kunnen de kwaliteit van het basisonderwijs ten goede komen. Toch liggen de nu aangekondigde investeringen nog ver onder de jaarlijkse 1,8 miljard euro (binnen tien jaar) die de onderwijsverstrekkers en vakbonden in het “actieplan basisonderwijs” vragen.

Lerarentekort

De uitdagingen op het vlak van aanwerving en behoud van leraren zijn gemeenzaam bekend. Tegen 2023-2024 zijn er 10 procent leraars meer nodig dan in het schooljaar 2014-2015. Vooral in het secundair onderwijs waar er 50.000 leerlingen extra worden verwacht in de komende zes jaren dreigt een groot lerarentekort zonder ingrijpende maatregelen.

De regering voorziet echter om de open-end financiering (stijging van het aantal leerkrachten in verhouding tot de stijging van het aantal leerlingen) in het secundair onderwijs af te toppen door in 2020  20, in 2021 40, in 2022 60, in 2022 80 en in 2023 100 miljoen euro weg te snijden in de omkadering. Dit betekent dat er in 2024 ongeveer 1750 leraars minder zullen worden aangeworven dan noodzakelijk om dezelfde verhouding leraar/leerlingen te handhaven.

De regering voorziet tegen 2024 100 miljoen euro (in 2020: 10 miljoen) in het kader van een lerarenpact voor het basis- en het secundair onderwijs. Met dit geld zou de anciënniteit van zij-instromers (indien de volledige anciënniteit van de huidige zij-instromers zou worden gehonoreerd, bedraagt de kostprijs 300 miljoen euro …) worden betaald, maar ook allerlei maatregelen die het lerarenberoep moeten aantrekkelijker maken. Het is nu al duidelijk dat de ambities van minister Weyts voor een lerarenpact niet hoog gespannen zijn. Hij is niet bereid lessen te trekken uit het tijdsbestedingsonderzoek. Het enige wat Weyts uit het tijdsbestedingsonderzoek vermeldt is dat leerkrachten 60 à 70% van hun schooltijd besteden aan lesgeven in ruime zin. Nergens vermeldt de minister dat het tijdsbestedingsonderzoek vooral uitwees dat de meeste leerkrachten lange werkweken kloppen. De huidige cao wordt uitgevoerd maar voor een volgende cao heeft de Vlaamse regering niet meteen veel geld voorzien. Weyts liet ook al optekenen dat hij “nog nooit een leerkracht heeft ontmoet die 50 euro per maand meer wil verdienen”.

Een ander belangrijk pijnpunt komt ook nergens aan bod. Door de pensioenmaatregelen (later op pensioen voor een lager pensioenbedrag), de afschaffing van de tbs en van de (gewone) loopbaanonderbreking wordt het voor heel wat leerkrachten moeilijker om de job tot het einde vol te houden. De angst die daarmee gepaard gaat draagt ook bij tot de toename van de burn-outs en andere psychosociale aandoeningen.

De minister belooft een meldpunt “planlast” en vraagt van alle onderwijsactoren inspanningen om de planlast te verlagen.

Hij zegt te streven naar een meer divers lerarenkorps. Dit valt niet onmiddellijk te rijmen met het strenger maken van het hoofddoekenverbod in het gemeenschapsonderwijs en het provinciaal onderwijs.

Weyts wil een bindende toelatingsproef voor de lerarenopleidingen onderzoeken (nu is de toelatingsproef verplicht maar niet bindend) om het statuut en de aantrekkelijkheid van het beroep te verhogen. Tegenstanders van een bindende toelatingsproef wijzen er op dat daarmee ook potentieel gemotiveerde en bekwame jongeren worden uitgesloten die mits aangepaste verbetertrajecten initiële tekorten kunnen wegwerken.

De minister wil (terecht) maximaal inzetten op de vereiste bekwaamheidsbewijzen … maar wil wel soepel zijn voor zij-instromers en duaal lesgeven invoeren. Volgend schooljaar wil hij zorgen voor een “regelluwe omgeving voor een proefproject duaal lesgeven, waarbij mensen uit het bedrijfsleven voor een bepaalde periode voor de klas staan. “

Positief is dat minister Weyts de lerarenplatforms (vervangingspool) wil uitbreiden en herorganiseren zodat ze netoverschrijdend worden. Ook de mogelijkheid om sneller TADD-er (tijdelijke aanstelling van doorlopende duur) te worden, beslist door de vorige regering, blijft behouden. Beide maatregelen dragen bij om meer startende leerkrachten werkzekerheid te bieden.

Of deze positieve maatregelen en intenties voldoende zullen zijn om het nakend lerarentekort te keren, blijft zeer twijfelachtig.

Geen maximumfactuur in het secundair onderwijs

Op initiatief van het Netwerk tegen Armoede, ondertekenden meer dan 100 sociale organisaties in de zomer van 2019 een petitie om ook in het secundair onderwijs een maximumfactuur in te voeren. De regeringsonderhandelaars zijn echter niet ingegaan op deze eis en vragen de scholen om zelf actief aan kostenbeheersing te doen. Gespreide betalingen moeten mogelijk gemaakt worden, ouders met betaalmoeilijkheden moeten gehoord worden …

Volgens Lieven Boeve, de topman van het katholiek onderwijs, is de koopkracht van de werkingsmiddelen in het basisonderwijs tussen 2008 en 2019 met 14 procent gedaald. (Het evangelie volgens Lieve Boeve, p. 122)

In het secundair onderwijs zijn de werkingsmiddelen door besparingen en desindexeringen gedurende de twee voorbije legislaturen nog méér gedaald. De nieuwe Vlaamse regering zal tot 2024 veertig procent van de werkingsmiddelen niet indexeren. Zo wordt het voor de scholen nog moeilijker hun werkingskosten te dragen en om een maximumfactuur in te voeren in het secundair onderwijs.

De desindexering geldt niet voor het basisonderwijs. De nieuwe regering honoreert ook een beslissing van de vorige Vlaamse regering om de werkingsmiddelen in het kleuteronderwijs per leerling op te trekken tot het niveau van het lager onderwijs. Dit houdt een jaarlijkse verhoging in van 70 miljoen euro (die reeds ingaat in 2020). Het zou mooi zijn als hiermee op zijn minst een einde zou komen aan de boterhammentaks en aan de lege brooddozen in het kleuteronderwijs.

Tino Delabie