Borgerhouts is een mooie taal. Maar hoe dikwijls overkomt het je niet dat je, in gesprek met een Borgerhoutenaar, grote vragende ogen opzet of, omgekeerde situatie, met je mond vol tanden staat? Dit woordenboek wil je in deze situaties helpen. We hebben de meest gangbare woorden opgelijst en verklaard. Door middel van voorbeeldzinnen illustreren we het courante gebruik van de woorden. Uiteraard is taal een levend iets. We sluiten dus niet uit dat bepaalde woorden eerder in onbruik zijn geraakt of een andere betekenis hebben gekregen. Misschien ontbreken er woorden die pas sinds kort in omloop zijn. Aarzel als lezer niet om de auteur hierop te wijzen.
De woordjes zijn fonetisch opgeschreven en staan in de volgorde van het Latijnse alfabet. Waarvoor graag het begrip van de lezer.
Afkortingen
ar Arabisch
bh Borgerhouts
eng Engels
fr Frans
kam Kameroenees
nl Nederlands
onb onbekende herkomst
sp Spaans
tam Tamazight
Tekens
<< bij uitbreiding
* voorbeeldzin
~ trefwoord
Woordenboek
beo 1 (nl) tropische vogel van de familie van spreeuwachtigen 2 (bh) leerling van het buitengewoon onderwijs << dom iemand * “Waarom begrijp jij dat niet, ~?”
bilah (ar) ik zweer naast god (afgezwakte versie van woellah) * “~. Ik was niet aan het afkijken. Ik wilde maar helpen.”
boekhouder 1 (nl) accountant 2 (bh) iemand die boeken leest << verstandig iemand * “Nadat mijn vrienden mij de bibliotheek hadden zien uitkomen met een stapel boeken, noemden ze mij ~.” (Kamal Kharmach)
bogosse (bh) verbastering van beau gosse (fr) mooie jongen
chataar (ar) gevaarlijk << stoer * “Jij mag dan bogosse zijn, maar ik ben ~.”
chmaar (ar) ezel << dom iemand * “Te oordelen naar het veelvuldig gebruik van het woord ~, kent Borgerhout een hoge concentratie van domme mensen.” chmara (ar) vrouwelijke ezel
dissen (bh) afgeleid van diss, disrespect (eng) behandelen met gebrek aan respect * “Je moet mij niet ~.”
drerrie (bh) maat; vriend * “Chillen met de ~s.”
doe (bh) doe maar of doe dan << uiting van ongeduld * “~. ~. Waarop wacht je?”
habiba (ar) schatje (vrouwelijk) habibi (ar) schatje (mannelijk) * “Hier is je toets terug, ~.”
halal (ar) rein (i.v.m. voeding), toegestaan (i.v.m. handelingen)
handicap (bh) dom iemand * “Doe! Doe! Waarop wacht je, ~.”
haram (ar) onrein (i.v.m. voeding), verboden (i.v.m. handelingen) * “Toetsen geven is ~, meneer.”
illegaal (bh) erkende of niet-erkende vluchteling
illegaals (bh) taal gesproken door nieuwkomers met een beperkte kennis van het nl * “Die spreekt precies ~, meneer.”
insjallaa (ar) zo god het wil << bij leven en welzijn * “Tot na de vakantie, ~.”
jamilla (ar) mooi
jed of jeddej (ar) opa << oudere mannelijke leerkracht jedda (ar) oma << oudere vrouwelijke leerkracht
kech (ar) prostituee (zie poeta)
kifesj (tam) wat nu? << uiting van sterke verrassing of verbazing * “~, ben jij op tijd vandaag?”
killen (bh) afgeleid van kill (eng) doden << in staat van opwinding brengen * “Die woesj killde mij.”
kongosa (kam) roddelen * “~ is van cruciaal belang geweest voor de ontwikkeling van de homo sapiens.” (Yuval Noah Hariri in “Sapiens”)
kowed (bh) ga weg << symptoom van een oplopende ruzie waarbij ingrijpen is aangewezen
kriva (tam) karma * “~. Dit heb je zelf gezocht.”
poeta (sp) prostituee << vrouwelijke medeleerling of leerkracht * “Goeiemorgen, ~.”
rippen (bh) afgeleid van rip (off) (eng) jatten, afzetten * “Zo weinig punten? Wilt gij ons ~, meneer?”
rwina (tam) kakofonie << chaos rwina maken (bh) extreem veel lawaai maken << het kot afbreken * “De nieuwe minister wil ~ maken in het onderwijs.”
safi (tam) (meer dan) genoeg * “~. Genoeg met dat muggenspray.” (Nomobs in “Zehma”)
sjitan (ar) duivel << onhandelbaar persoon * “De ~s, dat zijn de anderen.” (J.-P. Sartre)
sjmet (onb) mietje (verouderd) << loser * “Hier heb je niet van terug, ~.”
snitsjen (eng) verklikken << een onvergeeflijke misdaad begaan * “Zij is gaan ~ bij de leerkracht.” snitsjer (eng) verklikker
teimezicht (tam) de taal van de Tamazight of Berbers * “Het ~ bevat een groot aantal Franse en Spaanse woorden.”
temsjoent (tam) deugniet * “Met die ~ gaan we nog wat meemaken.”
tozz (tam) je m’en fous; so what * “Jij gaat je broer meebrengen? ~. Komt je oma ook mee?”
wajouw (bh) alomtegenwoordige uitdrukking zonder enige betekenis << amai * “~. ~. ~.”
woellah (ar) ik zweer op god * “~. Op de kop van mijn moeder. Ik ben helemaal niet aan het eten! En dat zijn geen kruimels!”
woesj (bh) knappe jongen * “Ik zat op tram 24 en bij Astrid stapte die ~ op. Hij stapte af bij Drink.”
zemmer (bh) verbastering van zemmel (ar) homosexueel * “Ik dacht dat ze zei ‘zwemmer’, maar het was ~.” * “Sorry, maar ~ is mijn stopwoordje, meneer.”