‘Er is er dringend nood aan arbeidsduurvermindering, ook in het onderwijs’, schrijft leerkracht Wim Benda (ACOD).
Voor ons, leerkrachten, kwamen de resultaten van het VUB-onderzoek naar de tijdsbesteding in het onderwijs, niet als een verrassing. Wij weten dat we hard werken. Wel stemt het ons tevreden dat een grondige wetenschappelijke studie hopelijk bij een grotere groep mensen een aantal vooroordelen over ons beroep ontkracht. Bovendien is het nu toch afdoende bewezen dat de vaste benoeming een ambtenaar niet plotsklaps omtovert in een luie profiteur.
Hier en daar wordt de wetenschappelijkheid van de gebruikte zelfrapportering in vraag gesteld. Het doel lijkt dan steeds de eigen vooringenomenheid ten opzichte van leerkrachten te kunnen behouden. Leerkrachten die minder werken zouden zogezegd niet hebben deelgenomen. In mijn omgeving waren er in elk geval verschillende die de tijdsmeting opgaven omdat ze die niet konden combineren met hun drukke job.
Om de algemene conclusies van de studie van de Onderzoeksgroep TOR in opdracht van de minister van Onderwijs nog eens kort op te sommen: Gespreid over een heel kalenderjaar (dus vakanties inbegrepen) werken voltijdse leerkrachten gemiddeld 41u30′ per week. Tijdens een lesweek werken ze zelfs gemiddeld 48u42′. Voor het basisonderwijs gaat het om 49u30′ en voor het secundair onderwijs om 47u59′. In vakanties bedraagt de werktijd voor voltijdse leraren 16u30′ in het basisonderwijs en 19u01′ in het secundair onderwijs.
De vele uren werk wijzen op een teveel aan taken dat op de schouders van leerkrachten wordt geladen. We krijgen het niet gebolwerkt in een gewone werkweek. Een nieuw pedagogisch inzicht, een nieuw maatschappelijk probleem of zelfs gewoon een nieuw plan van een studiedienst die zijn nut wil bewijzen, we dienen het allemaal bij onze klassieke kerntaken te proppen. Al deze ideeën komen immers bij voorkeur zonder (voldoende) extra middelen. Veel leerkrachten leven dan ook constant met een gevoel van tijdgebrek, ondanks de lange uren. Er ligt steeds nog werk te wachten. Ook dat werkt slopend.
De studie vertelt trouwens weinig over de intensiteit van onze arbeid. Werkuren kunnen lang zijn maar dat zegt niets over de prestaties binnen die uren. Aan de lopende band kan dat bijvoorbeeld veel intenser zijn dan bij een aangename vergadering. Zo ook kunnen de contacturen met leerlingen bijzonder inspannend zijn. Meestal zijn dat de momenten die ons intrinsiek motiveren en waarvoor we gepassioneerd zijn. Het overtuigde ons om leraar te worden.
Tegelijk vergt het veel energie. Je staat constant op een podium, ook als je weinig doceert. En binnen die intense contacturen sluipen steeds meer taken binnen, onder welluidende namen als ‘differentiëren’ en ‘remediëren’. Vanuit pedagogisch opzicht kunnen die best zinvol zijn. Maar de poriën van onze arbeidstijd geraken zo steeds verder opgevuld. Tot ze verstoppen.
Een ander deel van onze arbeid leveren wij thuis, bijvoorbeeld ’s avonds of tijdens de ‘vakanties’. Leerkrachten uit het basisonderwijs besteden ongeveer 27 procent van de totale werktijd thuis, bij leerkrachten uit het secundair onderwijs is dat zelfs 41 procent. Dat werk is vaak minder intens, maar heeft dan weer de nadelen die veel thuiswerkers kennen. Hoe maak je een gezonde scheiding tussen werk, gezin en vrije tijd? Sommigen verbeteren terwijl het eten opstaat en de kinderen zeuren voor wat aandacht, anderen (of diezelfden) kruipen nog uren achter de computer na het avondeten. En via mails of smartphones sijpelt de arbeidstijd ook steeds verder binnen in de poriën van onze privétijd.
Veel leerkrachten beseffen natuurlijk dat andere mensen evengoed (te) hard werken. Laat ons dus niet meedoen aan een opbod over wie het hardste werkt. De veelvuldige verwijzingen naar ons ‘drukke’ bestaan tonen hoe sterk we een ongezonde arbeidsethos hebben geïnternaliseerd. Terwijl minder werken juist een teken van beschaving is. Daarom is er dringend nood aan arbeidsduurvermindering, ook in het onderwijs. Dat kan bijvoorbeeld door afschaffing van zinloze administratieve werklast om opgelegde zaken af te vinken of om ons in te dekken; door een buitensporige vergadercultuur in vraag te stellen; door meer ‘studiemeesters-opvoeders’ aan te stellen voor toezichten en permanenties; door titularissen terug een wekelijks uur voor deze taak te geven; enzovoort. Maar bovenal door kleinere klassen en dus meer leerkrachten.
Dit zal allemaal extra middelen kosten. Met wat eerlijkere verdeling van de rijkdom kan dat voor België geen probleem zijn. Want de samenleving wil toch niet dat overwerkte leerkrachten de zorg voor kinderen en hun toekomst op zich nemen?
Wim Benda is leraar Humane Wetenschappen en bestuurslid van ACOD Onderwijs Antwerpen/Kempen. Hij schrijft deze bijdrage in eigen naam. Dit opiniestuk verscheen eerder in Knack.
Lees hier meer over het tijdsbestedingsonderzoek