Op 16 mei zakten zo’n 70.000 werknemers uit alle sectoren af naar Brussel om te betogen tegen de geplande pensioenmaatregelen. Daaronder opvallend veel leerkrachten, zo’n 10.000. Dat waren er veel, heel veel. Nochtans komen leerkrachten niet gemakkelijk op straat. Deze keer wel, en met reden.
Weinig sectoren worden zo zwaar getroffen door de pensioenhervormingen als het onderwijs. Als alle geplande maatregelen worden uitgevoerd bovenop de al genomen maatregelen, zullen leerkrachten die aan het begin van hun loopbaan staan 5 tot 8 jaar langer moeten werken en zullen ze maar liefst 400 à 600 euro netto per maand minder pensioen krijgen (ongeveer -25 procent).
En dat is nog gerekend zonder het puntensysteem dat de regering wil invoeren. Met die regeling zal de pensioenleeftijd nog meer opschuiven en het pensioenbedrag nog verder afgekalfd worden.
De voorbije en geplande maatregelen raken het onderwijs recht in het hart. Ze zijn een aanslag op de aantrekkelijkheid van de job en halen de kwaliteit van het onderwijs naar beneden. Bovendien maken ze de job in de eindfase ondoenbaar. Dat is onnodig en onfatsoenlijk, maar niet onvermijdelijk.
Onaantrekkelijk
De laatste decennia heeft de job van leerkracht een flinke knauw gekregen. Er zijn minstens drie knelpunten: 1) de werkonzekerheid voor starters 2) de hoge werkdruk, 3) de loonkloof en andere voordelen t.a.v. de privésector.
1. Werkonzekerheid starters
Beginnende leerkrachten worden geconfronteerd met een zeer hoge werkdruk omdat voor hen alles nieuw en onwennig is. Zij moeten cursussen en lesvoorbereidingen maken terwijl ze de stiel van klasmanagement moeten aanleren. Heel wat starters geven in verschillende scholen les en hoppen van de ene interim naar de andere, dit gedurende vele jaren. Veel van die starters zitten bovendien met afbetalingen voor een huis en kunnen zich geen loonverlies permitteren. Daarom houden velen het snel voor bekeken. In het secundair onderwijs kapt één op de vier starters er al binnen de vijf jaar mee. En dat aantal zou nog veel hoger zijn indien de jeugdwerkloosheid lager was. Heel wat aarzelende starters blijven enkel in het onderwijs omdat er in andere sectoren weinig kansen zijn.
2. Hoge werkdruk
De besparingsdrift van de afgelopen jaren heeft de werkdruk sterk verhoogd. Het aantal te presteren lesuren is toegenomen en er kwamen steeds meer taken buiten het lesgeven: wachtbeurten, bewakingen, vervanging van collega’s voor wie er geen interim mag aangesteld worden, begeleiding bij het halen van het rijbewijs, … Daarbovenop kwamen kleinzielige besparingen, zoals het afschaffen van de mentoruren voor de begeleiding van beginnende leerkrachten. Ondertussen werden leerlingen mondiger en ouders veeleisender en stappen ze steeds sneller naar de rechtbank. Het aantal zorgleerlingen neemt alsmaar verder toe en de diversiteit en taalachterstand stijgen, terwijl daar geen of nauwelijks middelen voor voorzien worden. Ook de papierberg wordt jaar na jaar groter.
De werkdruk heeft daardoor een alarmerend hoog peil bereikt. Volgens HIVA, het Onderzoeksinstituut voor Arbeid en Samenleving van de KU Leuven, bedraagt de gemiddelde werkweek van een leraar net geen 45 uur, met pieken die veel hoger liggen. Bovendien is de stressbelasting tijdens het lesgeven zelf bij heel wat leerkrachten bijzonder groot omwille van de hoge kwaliteitseisen en vooral omwille van het management van ‘moeilijke’ klassen op gebied van tucht. Andere klasgroepen vragen dan weer zware inspanningen en kosten veel energie om ze dagelijks te blijven motiveren.
Ander onderzoek toont aan dat de emotionele werkbelasting in onderwijs buitensporig hoog is. Samen met werkdruk vormt ze de belangrijkste risicofactor voor werkstress. Het is geen toeval dat van alle beroepen de leraars het meest vatbaar zijn voor burn-out. In het onderwijs lopen werknemers maar liefst 12 procent kans om opgebrand te geraken.
3. Kloof met privé
De lonen in het onderwijs zijn, bij gelijk diploma, lager tot beduidend lager dan in de privé en er zijn geen voordelen zoals een bedrijfswagen, aanvullend pensioen, hospitalisatieverzekering, laptop, smartphone enz. Het gevolg is dat voor een toenemend aantal vakken men geen gekwalificeerde leerkrachten meer vindt. Ook vindt men vaak geen interimarissen bij langdurige afwezigheid.
Deze kloof, de hoge werkdruk en de onzekerheid bij de aanvangsfase, werden naast de gunstige vakantieregeling in het verleden gecompenseerd door een goede pensioenregeling. Als men dat laatste ongedaan maakt valt een van de belangrijkste voordelen van het onderwijs weg en zal dat serieuze gevolgen hebben voor de kwaliteit van de instroom. Op dit moment al is de lerarenopleiding vaak de tweede keuze. Onderwijs zal meer en meer een negatieve keuze worden bij jongeren, of op latere leeftijd als noodoplossing wegens ontslag elders.
Een maatschappij zou zijn beste krachten moeten inzetten om de generatie van de toekomst te vormen. Met de huidige pensioenmaatregelen in het onderwijs vervalt een van de laatste incentives om leraar te worden. Mensen met ruggengraat of minimale ambitie zullen in de toekomst nauwelijks nog verleid kunnen worden voor een loopbaan in het onderwijs. In plaats dat de beste mensen worden ingezet in het onderwijs dreigt leerkracht een afvalberoep te worden, met alle gevolgen van dien voor het niveau van het onderwijs.
Finland toont dat het anders kan. Daar is een job in het onderwijs het meest gegeerde beroep na dokter. Niet toevallig scoort dat land qua onderwijsprestaties ook bij de allerbesten van de wereld. Investeren in het personeel, het loont.
Ondoenbaar
Het is niet omdat we langer leven dat we langer fit of gezond zijn en over voldoende energie beschikken. Voor een klas staan vergt anno 2018 veel, heel veel energie. Zoals je niet een beetje zwanger kan zijn, kan je ook niet een beetje voor de klas staan. Je moet er honderd procent staan, elke seconde, anders wordt dat direct en genadeloos afgestraft door de leerlingen. Vanaf een zekere leeftijd heeft men niet voldoende energie meer om nog (voltijds) voor een klas te staan en alle overige taken erbij te nemen.
Tot voor kort was amper dertig procent van de leraren gezond aan het einde van zijn of haar loopbaan. Nu komt daar nog eens vijf tot acht jaar bij. Van de zestigplussers staat op dit moment nog geen zes procent voor de klas, en voor wie er wel staat, is het meestal pure noodzaak, omdat het financieel niet anders kan. Als zestigplus de regel wordt, zal het aantal burn-outs een veelvoud worden van het nu al abnormaal hoge aantal.
Het zal heel snel blijken dat het inzetten van opa’s en oma’s voor de klas onhoudbaar is. Wellicht gaan ze die pensioenmaatregelen noodgedwongen ook weer moeten terugschroeven. Maar ondertussen zal een hele generatie leerkrachten zwaar ingeboet hebben op haar gezondheid. Gaan we dit laten gebeuren?
Onfatsoenlijk en onnodig
Er zijn momenteel meer dan een half miljoen werklozen. Eén op vijf van onze jongeren zoekt werk. Mensen langer laten werken gaat ten koste van de nieuwkomers op de arbeidsmarkt. Bij wijze van spreken pakken de vaders en moeders de jobs af van hun zonen en dochters. Het zou omgekeerd moeten zijn. We belanden nu in een situatie waar de oudere werknemer ongezonder wordt en de jonge werknemer minder kansen krijgt op de arbeidsmarkt. Dat is absurd.
Maar het is ook onnodig. Men zegt constant dat de pensioenen onbetaalbaar zullen worden omwille van de vergrijzing. Om die leugen ingang te doen vinden heeft men gedurende jaren alle registers opengetrokken en de mantra blijven herhalen. Mensen zijn het op den duur beginnen geloven. Het is nochtans een van de grootste leugens van de naoorlogse geschiedenis. De vergrijzing kost ongeveer een tiende van de jaarlijkse stijging van onze rijkdom (bnp) en minder dan een tiende van de subsidie aan bedrijfswagens. Er is dus meer voldoende ruimte om de vergrijzing op te vangen. Bovendien bedraagt de stijgende kost maar een fractie van wat er jaarlijkse op belastingparadijzen wordt geparkeerd. Onze pensioenen zijn dus perfect betaalbaar. Als we daar voor kiezen tenminste.
De pensioenmaatregelen zijn in de eerste plaats een besparing. Maar mensen langer doen werken dient ook om het aanbod op de arbeidsmarkt uit te breiden, waardoor een neerwaartse druk op de lonen ontstaat, wat dan weer goed is voor de winsten. Als ze ons vandaag langer doen werken is dat niet omdat de vergrijzing onbetaalbaar wordt, maar omdat de winsthonger van het kapitaal geen grenzen kent.
Valkuilen
Heeft de onderwijssector wel reden om zich te verzetten tegen de geplande hervormingen? In vergelijking met andere sectoren is de pensioenregeling toch meer dan behoorlijk? Is het dan wel fatsoenlijk om te blijven vechten voor dat ‘voorrecht’?
Vooreerst moet je de pensioenregeling bekijken in het geheel van alle voor- en nadelen van de job. Als je één voordeel afbreekt zonder dit te compenseren met andere maatregelen, dan haal je de aantrekkelijkheid onderuit. En daar is het al zo slecht mee gesteld. Ten tweede, zijn de gemiddelde pensioenen in België inderdaad veel te laag. Het zijn niet de ambtenarenpensioenen die te hoog zijn – met uitzondering van die van parlementairen en hoogwaardigheidsbekleders – maar de andere pensioenen die te laag zijn. We mogen niet in de val lopen van de verdeel- en heerspolitiek die de privésector opzet tegen de openbare diensten. Het is belangrijk solidair te zijn met alle werknemers die opkomen voor een hoger pensioen. Na een volledige loopbaan zou iedereen recht moeten hebben op een pensioen van minstens 1500 euro.
Een ander valkuil is de discussie over de zware beroepen. De regering probeert het onderwijzend personeel te paaien met vage beloftes over de erkenning van hun job als zwaar beroep.
Het zogenaamde akkoord dat onlangs werd bereikt betekent dat de meeste categorieën in het onderwijs twee jaar vroeger mogen stoppen. Maar als met de erkenning als zwaar beroep tegelijk de tantièmes (voordelige berekening zowel op vlak van leeftijd als uitkering) worden afgeschaft en de andere maatregelen worden doorgevoerd, dan komt dat nog altijd neer op 3 tot 6 jaar langer werken. We schrijven met opzet dat ze twee jaar vroeger mogen stoppen. Want met de afschaffing van de tantièmes zal de vroeger stoppende leerkracht of ambtenaar meteen ook een pak minder verdienen. Voor de toekomstige gepensioneerde leerkracht betekent dat een netto verlies van 150 tot 200 euro per maand. Het is m.a.w. een vergiftigd geschenk. Je mag dus wel vroeger stoppen, maar het zal heel wat kosten. Op de keper beschouwd wil dat zeggen: hoe zwaarder het beroep hoe lager het pensioen. Cynischer kan het niet. De erkenning van de onderwijsjob als zwaar beroep is niet meer dan een Pyrrusoverwinning. Het is een klein stapje vooruit en tegelijk vele stappen achteruit.
Bovendien is de hele discussie over de zware beroepen een schitterend manoeuvre geweest van de overheid om de verschillende sectoren tegen elkaar uit te spelen. Deze groep wel, de andere niet. Verdeel en heers. Ook in die val mogen we niet trappen. Als je 67 bent, dan is elk beroep zwaar. Die leeftijd moet opnieuw naar beneden net zoals die van het vervroegd pensioen. Daarnaast moeten er opnieuw landingsbanen komen voor alle sectoren.
Strijd loont en zal nodig zijn
De voorbije maanden hebben getoond dat we wel degelijk de besparingsdrift van de regering kunnen stoppen en terugdringen. De voorwaarde is wel dat we onze tanden laten zien. Eind 2017 wilde de regering het systeem met punten al doorvoeren, maar de onverwacht succesvolle betoging van 19 december heeft daar een stokje voor gestoken. De maatregel werd uitgesteld.
De betoging van 16 mei was een nog groter succes en heeft de regering in het defensief gedrongen. Volgens Van Quickenborne (Open Vld) zal het pensioen met punten in elk geval niet meer voor deze legislatuur zijn. Dat lijkt dus voorlopig afgevoerd. Het plan is wel om nog tussen de twee verkiezingen de tantièmes af te schaffen, gekoppeld aan de goedkeuring van een afgeslankte lijst van zware beroepen.
Het zal er dus op aan komen om de druk nog verder op te voeren en te mobiliseren na de grote vakantie. Zo vlak voor de verkiezingen zijn regeringspartijen bijzonder gevoelig voor sociale onrust.
We moeten ook goed beseffen dat het pensioendossier een belangrijke testcase is voor deze en volgende regeringen. Als het onderwijs de zeer drastische maatregelen zal slikken en zich bijvoorbeeld tevreden zal stellen met de erkenning van zwaar beroep voor een deel van het korps, dan zal de regering er van uitgaan dat de sector nog wel andere aanvallen zal slikken. Denk daarbij aan de verhoging van het aantal lesuren en grotere klassen. Beide maatregelen zouden namelijk het toekomstige lerarentekort kunnen opvangen! Daarnaast zou men kunnen tornen aan het gunstig ziekteverlof, aan de vakantieregeling, …
Er staat veel op het spel. Of zoals Bertold Brecht het zei: “Diegene die strijdt kan verliezen, maar diegene die niet strijdt heeft al verloren”. Het zou wel eens een hete herfst kunnen worden.