Toen de Vlaamse Overheid in 2016 een breed maatschappelijk debat organiseerde over de nieuw te ontwikkelen eindtermen, bleek dat er een maatschappelijk draagvlak is voor een versterking van het onderwijs in en met kunst en cultuur. Het eindrapport ‘Van LeRensbelang’ omschrijft ‘omgaan met kunst en cultuur’ als een aparte cluster van einddoelen. Maar ook in de andere 14 clusters uit dat rapport zien we inhouden die een creatieve school kan bereiken door met kunst, kunstgeschiedenis en in het kunstenaarsatelier te werken. ‘Zelfkennis en persoonlijke ontwikkeling’, bijvoorbeeld, ‘kennis en gebruik van talen’, ‘kennis van en omgaan met politieke, maatschappelijke-‘ en ‘levensbeschouwelijke en ethische vraagstukken’. In al die thema’s kan je het werk van kunstenaars ter sprake brengen, of de leerlingen zelf aan de slag laten gaan met artistieke uitdrukkingsvormen.
We maken een kleine stand van zaken van het muzisch en artistiek onderwijs op, en doen voorstellen voor een versterking van kunsteducatie in een verlengde basisvorming.
Kunst in het leerplichtonderwijs
Kunst in de eindtermen
Basisonderwijs
In het basisonderwijs zijn er eindtermen Muzische vorming. In het kleuteronderwijs staat het exploreren, experimenteren en waarnemen centraal. De kinderen leren de dialoog aangaan over wat ze mooi vinden.
Ook in het lager onderwijs zien we het muzische vooral als een oefening in het communiceren. De uitgangspunten van de eindtermen stellen uitdrukkelijk dat kunst en cultuur dienen om een kritische houding en een persoonlijke smaak te ontwikkelen. Het gaat dus niet om l’art pour l’art, maar om een eerder utilitaire houding ten opzichte van kunst. De uitdrukkingsvormen zijn beeld, muziek, drama, beweging en media. De meeste eindtermen zijn per uitdrukkingsvorm opgedeeld. Per uitdrukkingsvorm leren de leerlingen kijken, luisteren, en genieten, en gaan ze ook zelf aan de slag om zich te uiten.
De Onderwijsinspectie onderzoekt of scholen hun einddoelen Muzische vorming voldoende bereiken. Wat het kleuteronderwijs betreft voldoet 80% van de scholen waarin het leergebied onderzocht werd. Een mooie opsteker voor de onderwijzers.
In het lager onderwijs voldoet slechts 59% van de onderzochte scholen voor Muzische vorming. Enkel het leergebied ICT scoort nog zwakker. De andere leergebieden kloppen af op een gemiddelde van 80% voldoende evaluaties. Wel zien we een duidelijke inhaalbeweging. De scholen scoren elk jaar beter. Dat wijst op een groeiend besef van het belang van Muzische vorming.
Secundair onderwijs
In de eerste graad secundair onderwijs is er geen Muzische vorming, maar Artistieke opvoeding. Hier stellen de eindtermen uitdrukkelijk dat het om audiovisuele vorming gaat, dus om een geïntegreerde aanpak van beeld, klank en beweging. Het gaat om ‘audiovisuele alfabetisering’, wat verwant klinkt aan mediawijsheid en beeldgeletterdheid. Toch zijn de eindtermen zelf opgedeeld in ‘muziek’ en ‘beeld’. Ook hier wordt er weer geoefend binnen een artistieke uitdrukkingsvorm, en ontbreekt ook het affectieve niet: het is een duidelijke bedoeling van ons onderwijs om de leerlingen de meerwaarde van kunst bij te brengen. Uiteraard gaat het over een attitude die je niet kan eisen, maar wel nastreven. Daarbij is er aandacht voor de culturele, maatschappelijke en historische context waarin kunst gemaakt wordt. Kunst sluit dus aan bij de inhouden van het vak geschiedenis, maar ook bij onderwerpen als politiek en filosofie. Als je het muzisch taalgebruik meeneemt zijn er ook evidente verbanden met de taalvakken, zowel Nederlands als Vreemde talen.
Na de eerste graad zit kunst niet meer in een apart vak voor de meeste leerlingen. Wel zijn er nog na te streven vakoverschrijdende eindtermen esthetische bekwaamheid en mediawijsheid.
Voor de uittekening van het cultuuronderwijs van de toekomst steunt de Vlaamse Overheid op een referentiekader van de Nederlandse cognitiewetenschapper Barend van Heusden, Cultuur in de Spiegel. Hij onderscheidt 4 culturele vaardigheden: waarnemen, verbeelden, conceptualiseren en analyseren. Het kader maakt het mogelijk om verschillende onderwijsinhouden als cultuur te benaderen. Zo blijft cultuur niet in het hoekje, maar wordt het in zijn ruimste betekenis gezien: alles wat de mens voortbrengt. Kunst blijft wel een uitgelezen onderwerp om aan cultuuronderwijs te doen.
Kunstsecundair onderwijs
Het kunstsecundair onderwijs (kso) is de kleinste voltijdse onderwijsvorm in het secundair onderwijs, met zo’n 6300 leerlingen in het schooljaar 2012-2013. Er zijn 3 studiegebieden, Beeldende kunst, Podiumkunsten en Ballet, met daarin verschillende studierichtingen. Zo’n 77% van de leerlingen volgt een studierichting binnen Beeldende kunst.
De eindtermen voor de algemene vakken liggen grotendeels gelijk met die uit het technisch secundair onderwijs. Via het specifieke gedeelte en in de leerplannen wordt het studieniveau soms opgetrokken. Zo kom je tot studierichtingen die een aso-niveau benaderen (zoals Woordkunst-drama, Architecturale vorming en Audiovisuele vorming), andere die eerder een tso-niveau aanhouden (de richtingen waarvan de benaming op -kunst eindigt, zoals Vrije beeldende kunst en Industriële kunst), en een studierichting die met een bso-richting kan vergeleken worden, Artistieke opvoeding.
Volgens de recente screenings van het secundair onderwijs trekken kso-richtingen een vrij uiteenlopend publiek aan. Leerlingen in de 3e graad komen typisch maar voor de helft uit de aanverwante studierichting in de 2e graad. We zien ook vrij veel leerlingen die een jaar overzitten in het kso. Vaak gaat het om een andere studiekeuze in het bisjaar. Je kan dus stellen dat de kunstvakkenleraar alle basisvaardigheden opnieuw moet aanbrengen aan het begin van de derde graad. Ook zullen de capaciteiten van de leerlingen sterk verschillen: van grote artistieke talenten naar stuurloze kinderen op het eind van een watervalsysteem. Daar komt bij dat een leerling zijn artistiek talent niet altijd combineert met een ernstige studiehouding voor algemene vakken.
De Onderwijsinspectie onderzoekt elk jaar een klein aantal structuuronderdelen binnen het kso. Het is door het beperkt staal omzichtig omgaan met de cijfers van de laatste Onderwijsspiegel. 4 onderzoeken werden gevoerd naar structuuronderdelen in de beeldende kunst. Daarvan voldeden er 2: telkens voor de specifieke vorming. De algemene vorming werd 2 keer onderzocht, telkens voldeed die niet.
Output van het kso
Een kso-school reikt na het tweede jaar van de tweede graad gemiddeld zo’n 77% a-attesten uit. Na het tweede jaar van de derde graad gaat het om 92% a-attesten.
De meeste kso-scholen stellen dat ze hun leerlingen voorbereiden op artistiek hoger onderwijs. Soms mikt men op de combinatie, een voorbereiding op zowel de arbeidsmarkt als op specifieke richtingen in het hoger onderwijs. In praktijk zal het vrij moeilijk zijn voor een leerling om direct een artistiek beroep op te nemen met enkel een diploma kso op zak. Eén jaar na afstuderen is 20% van de leerlingen die niet voor het hoger onderwijs kozen werkloos. De anderen zie je in uiteenlopende sectoren, en voeren soms laaggekwalificeerde jobs uit. Niettemin zijn er in de audiovisuele-, podiumkunsten- en evenementensector ook wel plaatsen voor oud-leerlingen van een kso-richting.
76% van de leerlingen schrijft zich dan ook in voor een opleiding in het hoger onderwijs. Bij het zwakke broertje Artistieke opvoeding is dit cijfer opvallend lager: 59%.
Het studierendement van kso-afgestudeerden in het hoger onderwijs is wisselend, met een vrij laag gemiddelde van 65%. Dat betekent dat 65% van de studiepunten die in het jaar na afstuderen opgenomen worden, behaald worden, zowel in de professionele als de academische bacheloropleidingen (School of Arts). De vraag kan dan ook gesteld worden of kso wel de beste voorbereiding is voor studies aan een School of Arts, of een artistiek ingevulde professionele bacheloropleiding.
Deeltijds kunstonderwijs
Een kleine 178.000 leerlingen volgden in het schooljaar 2015-2016 een opleiding aan een academie voor deeltijds kunstonderwijs (dko). Daarvan kozen er 113.000 voor een opleiding in de studiegebieden muziek, woordkunst en dans. Zo’n 100.000 leerlingen zijn kinderen in de lagere graad, jongeren en volwassenen maken de rest uit. Er zijn in het dko meer dan dubbel zoveel vrouwelijke leerlingen als mannen. Aangezien het om onderwijs in de vrije tijd gaat kan je stellen dat de deelnemers evalueren met de voeten: de mooie cijfers mogen een aanduiding zijn van de tevredenheid van de leerlingen.
De Onderwijsinspectie geeft na doorlichting zo’n 50% van de academies advies 1: gunstig. De andere 50% krijgt een advies 2: beperkt gunstig. Wel voldoet voor alle vakken 75% van de academies, en voor de meeste vakken zijn de cijfers nog een stuk beter.
We zien de laatste jaren meer synergieën tussen vooral het basisonderwijs en het secundair onderwijs ontstaan. De dominantie van het stedelijk en gemeentelijk onderwijs helpt hierbij. In het dko zijn GO! en katholiek onderwijs kleine spelers, in het basisonderwijs staan de steden en gemeenten ook sterk. Daardoor kunnen gebouwen gedeeld worden, en zie je ook meer pogingen om de artistieke expertise van het dko in het leergebied Muzische vorming in te zetten. Leerkrachten basisonderwijs kunnen hun getalenteerde leerlingen ook gemakkelijk doorverwijzen naar een nabije academie.
Hervormingen in dko en secundair onderwijs
Het dko staat voor een hervorming. Binnen enkele maanden verwachten we een niveaudecreet. De opleidingsstructuur zal ook hervormd worden, al ligt daarover nog niet alles vast.
Weinig andere onderwijssystemen verankeren hun vrijetijdsonderwijs in de kunsten zoals Vlaanderen binnen het onderwijs. Dat betekent een onderwijspersoneelsstatuut voor de leraars, en een alles samen gunstige financiering van de academies, zeker als je het met opleidingsinitiatieven in de socio-culturele sector vergelijkt.
De overheid verwacht dan ook meetbare resultaten van het dko. Bij een hertekening van het opleidingsaanbod zal er gekeken worden naar de doorstroming van de oud-leerlingen, in de eerste plaats naar de participatie in de amateurkunsten. Echte leertrajecten zullen uitgezet worden, die tot een kwalificatie met een reëel civiel effect zouden moeten leiden. In combinatie met een opleiding Aanvullende algemene vorming wordt het nieuwe dko een alternatieve manier om je diploma secundair onderwijs te halen.
De doorstroom naar het hoger artistiek onderwijs zal ook beter voorbereid worden voor leerlingen die meer talent en ambitie tonen. We mogen ons er dus aan verwachten dat amateurkunstenorganisaties en hoger onderwijs inhoudelijk betrokken worden bij de hervorming.
In het secundair onderwijs worden de huidige kso-opleidingen in een nieuwe cluster kunst en cultuur ingedeeld. Het gaat om een kleine reductie van het aantal studierichtingen. Spijtig is dat een aantal richtingen met een meer technische inslag, zoals Audiovisuele vorming, niet op het raakvlak van kunst en STEM (science, technology, engineering, mathematics) geplaatst worden. Het zou de weerklank van de artistieke opleidingen en beroepen verhogen, en binnen STEM ook een impuls betekenen voor originaliteit en creativiteit.
De hervorming van kso en dko wordt inhoudelijk uitgetest in enkele proefprojecten. Daaruit komt een competentiegerichte aanpak naar voor, die een mooie schets vormt van wat kunstenaars doen en zijn. Het profiel in een project als Kunstig Competent omschrijft 6 rollen: de vakman, de samenwerker, de onderzoeker, de performer, de kunstenaar en de unieke persoonlijkheid. Vergelijk die brede aanpak met het blokken van noten op je instrument of het eenzaam boetseren in het atelier, en je komt tot een aantrekkelijk een maatschappelijk relevant kunstonderwijs. Dat, voor de duidelijkheid, mooi aansluit met het onderwijs dat vandaag in academies en kso-scholen al door veel leerkrachten in praktijk wordt gebracht.
Kunst in de verlengde basisvorming
Ovds wil de basisvorming verlengen tot 16 jaar. Daarbij hoort een hertekend programma, waarbij theorie en praktijk voor alle leerlingen met elkaar verbonden worden. Uiteraard is er in het onderwijs dat wij voorstaan ook ruime aandacht voor cultuur en kunst.
We kunnen de eindtermen kunsteducatie uitbreiden tot minstens het eind van de gemeenschappelijke vorming. Inhoudelijk zou er dan meer tijd zijn om het verband tussen kunst en maatschappij te onderzoeken. De leerling leert hoe kunst zijn tijd reflecteert, maar ook de weg opent naar nieuwe inzichten. De interesse naar andere culturen kan je aanwakkeren door elkaars artistieke traditie te bespreken.
We willen in elk geval dat de leerlingen nog meer met artistieke uitdrukkingsvormen leren werken. De leerling test de zeggingskracht van zijn beelden, klanken, beweging en mediaproducties uit. Daarbij koppelt hij de artistieke vorming aan de politieke en de filosofische vorming en aan de ontwikkeling van zijn eigen persoonlijkheid en identiteit.
Artistieke uitdrukkingsvormen zijn talen. Niet iedereen is verbaal even sterk, zoals ook niet iedereen beeldend of muzikaal even ver kan staan. Hoe meer talen je echter geproefd hebt, hoe groter de kans dat je in een van die talen de manier vindt waarop jij het best kan uitdrukken wat je weet en voelt.
Als bij het uittekenen van het cultuuronderwijs het referentiekader Cultuur in de Spiegel een leidraad is, kunnen we ons vinden in de vier vaardigheden die daarin aan bod komen: waarnemen, verbeelden, conceptualiseren en analyseren. We denken dat deze theorie, die vooral op het beschouwende focust, ook de basis kan zijn voor een onderwijs waarin de theorie steeds aan de praktische oefening gekoppeld wordt: het verbeelden kan je puur mentaal doen, maar je kan ook beelden, klankbeelden en bewegingsbeelden leren maken.
Of de artistieke oefening tot op de leeftijd van 16 jaar in een apart vak moet onderwezen worden is voer voor debat. Het zou een stevige verankering van de inhouden betekenen. Maar we staan er ook open voor dat het artistieke meer in tijdelijke projecten met kunstenaars aan bod komt, of helemaal geïntegreerd in andere vakken. Zo blijft kunst een aangenaam evenement voor de leerling, in plaats van een wekelijkse verplichting.
Wat we niet willen is leerlingen afrekenen op de kwaliteit van de kunst die ze voortbrengen. Het blijft gaan om het opwekken van interesse en het experimenteren met mogelijkheden. Bij een experiment staat de uitkomt niet vooraf vast. We beoordelen dus de openheid en de werkijver van de leerling. En dat zijn attitudes.
Na de leeftijd van 16 jaar kiest de leerling zijn vervolgtraject. We willen hier zeker de artistieke opties open houden, en zetten daarvoor de expertise in die vandaag in het kso bestaat. We menen dat het vooral moet gaan op de voorbereiding op hoger onderwijs, omdat we weinig beloftes kunnen maken wat de kansen op de arbeidsmarkt betreft voor wie in een artistieke richting afstudeert op 18 jaar.
Voor bepaalde disciplines, zoals ballet en uitvoering van klassieke muziek, kan het nodig zijn dat de leerling zich vanaf een jonge leeftijd sterk op zijn kunst toelegt. Of de overheid een taak heeft in de opleiding van toptalenten, is een mooi onderwerp voor een maatschappelijk debat. Daarbij kan je ook de situatie van jonge topsporters bespreken.
Wie zich artistiek wil vervolmaken moet dat ook in de vrije tijd kunnen doen, in het deeltijds kunstonderwijs. Dat kan leertrajecten met verschillende intensiteit voorzien: doorgedreven voor wie naar het hoger kunstonderwijs wil, meer vrijblijvend en op verschillende ritmes voor wie vooral in de vrije tijd kunst wil beoefenen. Het dko moet zich ook sterker richten en op mensen die door hun afkomst, inkomen of beperking vandaag te weinig deelnemen aan formeel kunstonderwijs.
De kostprijs mag geen drempel zijn. Dat betekent niet dat de academie gratis moet zijn voor iedereen. Eerder dat er bij dure muziekinstrumenten een huur- of een deelregeling moet zijn, en dat dure apparatuur in de beeldende kunst eenvoudig beschikbaar moet zijn buiten de lestijd, ook voor afgestudeerde leerlingen.
Jeroen Permentier
Lees ook:
Het dko als venster op de wereld (Leen Verheyen)
Kunsteducatie: wat is het en wat zou het kunnen zijn? (Hans Schmidt)