Het spook van de meritocratie

Facebooktwittermail

Alvorens te beginnen, wil ik de lezer waarschuwen. Het lezen van dit artikel kan in eerste instantie aanleiding geven tot gefronste wenkbrauwen. In een volgende fase kan het leiden tot hevige irritatie, en uiteindelijk zelfs tot woedeaanvallen of een zeldzame allergische reactie.  Met de ideeën die ik hieronder zal beschrijven, en dan vooral met de egalitaire ideeën van John Rawls, heb ik mijn kinderen eerst uit hun lood geslagen, dan tot ongeloof en vervolgens tot wanhoop gedreven. Wees dus gewaarschuwd.

Er waart een spook door Europa. Het neemt de gedaante aan van je moeder, je verwanten, van zij die je het dierbaarst zijn. Het duikt onverhoeds op in de krant of op televisie, net wanneer je je hebt voorgenomen om alleen nog helder en logisch te denken. Het kwettert oorverdovend op de radio op het moment dat je hunkert naar een reflecterende stilte. Het leunt over de schouders van de Europese commissarissen terwijl  ze onze economische en sociale toekomst uitstippelen. Het is prominent aanwezig in alle klassenraden van alle scholen van alle onderwijsnetten. Kortom, het is alomtegenwoordig.

Neen, het is niet het spook van het communisme. Het is het spook van de meritocratie.

De meritocratie zit in het water dat we drinken, in het brood dat we eten. Ze is de rode draad in de kranten die we lezen en in de TV-programma’s die we bekijken. Ze is het overheersende thema in de sociale media die we volgen en in de gesprekken die we voeren. Ze is vanzelfsprekend, ook voor mensen die zichzelf links of radicaal links noemen.

Hieronder zal ik proberen om stap voor stap de geheimen van ons spook te ontrafelen.

Het woord meritocratie is een samenstelling van merite, dit staat voor verdienste, en kratos, dit is het Griekse woord voor macht. Meritocratie kun je dus begrijpen als de macht van de verdienste. Ofwel: zij die het verdienen aan de macht. In andere woorden: de maatschappelijke positie die je bekleedt is het resultaat van wat je met je talenten aanvangt, ongeacht je afkomst, geslacht of materieel bezit. Want die laatste tellen niet mee. Het is de innerlijke waarde die telt en die is het product van je talent en je inzet.

Wat wij nu meritocratie noemen is uiteraard geen nieuw verschijnsel. Zelfs de Bijbel heeft zijn meritocratische parabel[1], die mijn leraar zedenleer wel eens in de groep placht te gooien. De parabel gaat als volgt. Een zeer bemiddeld man vertrekt op reis en verdeelt zijn bezit onder zijn slaven. De eerste geeft hij tien talenten[2], de tweede vijf, en de derde één, al naargelang hun bekwaamheid. Na zijn terugkeer hebben de eerste twee het hun toevertrouwde bezit verdubbeld, alleen de laatste slaaf, die slechts één talent had gekregen, had die munt uit vrees voor de in zijn ogen hardvochtige meester begraven en brengt die wat beteuterd terug. Waarop hij wordt uitgekafferd, het verwijt krijgt het geld niet te hebben belegd bij bankiers, en vervolgens het huis wordt uitgesmeten (in de meest optimistische veronderstelling, want het einde van de parabel is nogal flou). De tekst eindigt als volgt: “Want aan een ieder, die heeft, zal gegeven worden en hij zal overvloedig hebben. Maar wie niet heeft, ook wat hij heeft, zal hem ontnomen worden.”[3] U merkt het al, niet meteen een egalitaire tekst. Wie bezit heeft, moet streven naar het vermeerderen ervan. Wie niet streeft naar het vermeerderen van zijn bezit, hoe klein ook, verdient daarvoor een straf. Merk op dat munt en gave dezelfde naam krijgen.

Ons spook is zeer materialistisch en heeft een constante preoccupatie met geld en bezit.

Tot de Verlichting gingen maatschappelijke posities over van vader op zoon. Mensen erfden functies alsof ze land erfden. Of je gekwalificeerd was om een beroep uit te oefenen was van ondergeschikt belang. Functies waren je eigendom, ook al was je een incompetent scheepskapitein of een ongelovige geestelijke. Militaire organisaties waren de eerste om hun deuren open te zetten voor talent. Om ballistiek te kunnen studeren moest je immers wiskundig onderlegd zijn. De militaire academie van St. Cyr (Frankrijk) en de Pruisische militaire academies organiseerden daarom anonieme bekwaamheidstesten. Op deze manier ontdekten ze niet alleen talent voor hun academies, maar belangrijker nog, concretiseerden ze ook de mislukking van zij die faalden.[4] Via bureaucratische procedures werden mensen als het ware gestraft omwille van hun gebrek aan bekwaamheid, om zo de verdiensten van zij die slaagden beter in de verf te zetten. Deze werkwijze, die Richard Sennett “jobs open for talent” noemt, vond in Europa vervolgens ingang in het rechtswezen, de gezondheidszorg, het onderwijs en uiteindelijk in de zakenwereld.

Door de bevolkingsexplosie na de tweede wereldoorlog konden ook kinderen uit lagere klassen opklimmen in de sociale rangorde. Elk kind moest zich immers maximaal kunnen ontwikkelen en sociale afkomst mocht daarbij geen belemmering zijn. Vanaf het einde van de jaren ’60 tot in de jaren ’90 ontwikkelden zich in alle Europese landen onderwijssystemen waarin het halen van een (hogeschool)diploma haast een vanzelfsprekendheid was. Dit schiep sociale promotiekansen voor kinderen van arbeiders en eenvoudige vaklui.[5]

Het optimaal benutten van je talenten en hard werken werden de criteria voor maatschappelijk succes en sociale mobiliteit. Het onderwijs speelde een essentiële rol in de sociale promotie, zodat we van een “onderwijsmeritocratie” kunnen spreken.[6] Dit verliep volgens het principe: iedereen krijgt gelijke kansen en wie hard werkt en zijn talenten het best weet te benutten, krijgt een beloning in de vorm van een diploma en een mooie loopbaan. De keerzijde, en dat is het uitblijven van een beloning, is er voor wie zijn kansen niet weet te benutten.

Maar wat gebeurt er, wanneer diegenen die het meeste talent hebben en het hardst werken (en dus in meritocratische termen het succesvolst zijn), de nieuwe elite vormen? Zoals iedere rechtgeaarde socioloog je zal vertellen, zullen elites, of ze nu van bestuurlijke, financieel-economische of sociaal-culturele aard zijn, zich vanuit een zelfverklaarde superioriteit tot doel stellen om zichzelf in de verworven machtspositie te handhaven. De weg voor sociale klimmers wordt afgesloten. De sociale mobiliteit valt stil. De bestaande sociale verhoudingen reproduceren zich van generatie op generatie. Meer nog, de middenklasse smelt weg en de kloof tussen arm en rijk wordt steeds groter, de samenleving alsmaar gespletener en dualer. Dit kunnen we herkennen als de maatschappelijke evolutie die we de laatste decennia hebben meegemaakt.

Ons spook laat zich niet veel gelegen aan rechtvaardigheid of reciprociteit. Je bent een winnaar of een verliezer. Het is alles of niets.

Michael Young: Opkomst van de meritocratie

Het Britse Labour-parlementslid Michael Young schreef over dit fenomeen in 1958 een dystopische en satirische roman, “The Rise of the Meritocracy”. Hij was de eerste om het woord te gebruiken. Vijftig jaar later was het zijn partijgenoot Tony Blair die, tot ergernis van Young, de meritocratie ei zo na tot staatsideologie uitriep. Tegen dan was de meritocratie al uitgebreid gebruikt als excuus om, ondermeer via het instellen van belastingplafonds, het uitdelen van bonussen en gouden handdrukken en andere dereguleringen, de sociale welvaartstaat uit te hollen. Het fictieboek van Young eindigt met een finale revolte tegen de meritocratie in 2033. In 2001 betreurde Young dat zoveel voorspellingen uit zijn boek werkelijkheid waren geworden. Alleen hoopte hij dat een andere voorspelling uit zijn boek, namelijk de herinvoering van een massale selectie in het onderwijs, alsnog zou kunnen worden vermeden.[7]

De laatste decennia is het competitieaspect van de meritocratie doorgedrongen in alle segmenten van ons dagelijks leven. Bovendien heeft het aan prestige gewonnen door zich voor te stellen als een emancipatorisch project, als de voortzetting van de 20ste-eeuwse gelijkerechtenbewegingen. Het omarmde het sociaal-liberalisme en verwierp homofobie, sexisme en racisme. En terwijl het beeld werd opgehangen van een maatschappij waarin iedereen het kan maken, ging de sociale mobiliteit krimpen en werden de sociale klimmers steeds schaarser.[8]

Richard Sennett: Respect

Richard Sennett, een Amerikaans socioloog en filosoof, schrijft al een leven lang over onze relatie tot werk. Hij doet dat door afwisselend te kijken door een sociologische en een filosofische bril, regelmatig uit te pakken met zijn enorme belezenheid en te steunen op massa’s veldwerk in de vorm van zeer uitgebreide diepte-interviews. Sennetts communistische vader was vrijwilliger voor de republikeinen in de Spaanse burgeroorlog. Zijn moeder was sociaal werker en vakbondsvrouw. Zelf noemt hij zich een “brave socialist”.[9] Met zijn moeder woonde hij in de Cabrini projects, een sociale woonwijk in Chicago. In zijn boek “Respect”[10] beschrijft Sennett hoe hij er na zijn studies in New York terug heen ging om deel te nemen aan een mentorsessie, georganiseerd door wijkcomités en kerkgemeenschappen om lokale jongeren te confronteren met succesvolle rolmodellen. Het publiek bestond uit een vijftigtal gettojongeren. De meesten van de rolmodellen hadden een bescheiden beroep: secretaresse bijvoorbeeld, of elektricien. Een afwijkend model was een jongeman van Puertoricaanse afkomst die het tot oogchirurg had geschopt. Zijn succesverhaal was er een uit het boekje. Zijn boodschap was: wie echt wil, kan bereiken wat ik heb bereikt, de top dus, mits doorzettingsvermogen en tonnen geloof in jezelf (de man was bovendien een nieuwe christen en stak dat niet onder stoelen of banken). Zijn verhaal wekte de ergernis, ja zelfs de woede op van het publiek. Dat kon het geloof van de chirurg in zichzelf echter niet doen wankelen. Zijn reactie op een obscene opmerking uit het publiek was: “Jij bent geen slachtoffer. Vecht ervoor!”

Sennett besteedt ettelijke pagina’s aan de verklaring van dit fenomeen. Natuurlijk verdiende de chirurg onze bewondering voor zijn “from rags to riches” levensverhaal. Maar zijn taal was die van de elite, van de “high potential”. Terwijl de bescheiden rolmodellen haalbare en stap-voor-stap oplossingen boden voor jongeren die uit het getto wegwilden en iets van hun leven wilden maken, gaf het verhaal van de chirurg uitzicht op een bestaan dat voor het publiek compleet onbereikbaar was. Zonder het te willen gaf de chirurg de aanwezige jongeren een acuut gevoel van minderwaardigheid, iets wat door hen prompt werd ervaren als een gebrek aan respect. Zij voelden zich “dissed”, oftewel “disrespected”. Achteloos had onze chirurg de morele code van het getto gebroken. Achteraf bekeken had de chirurg beter gepraat over de wetenschappelijke aspecten van zijn job, schrijft Sennett. Niemand die het had begrepen, maar de schade was op zijn minst beperkt gebleven.

Ons spook kan het niet laten om mensen met elkaar te vergelijken. Individueel ben je van geen tel. Je bent pas iemand in vergelijking met de ander. Die vergelijking neemt de vorm aan van een competitie met winnaars en verliezers.

Sennett borduurt voort op dit aspect van de meritocratie in een ander boek. Verwijzend naar Michel Foucault en diens analyse van de manieren waarop kennis macht kan genereren, vestigt hij onze aandacht op een onderbelichte maar o zo belangrijke schaduwzijde van de meritocratie: ze leidt tot gevoelens van machteloosheid bij een meerderheid van zij die ermee te maken krijgen.[11] Toen Young de term “meritocratie” verzon, had hij een ruw beeld voor ogen van een maatschappij waarin een klein aantal bekwame of intelligente mensen de rest moeiteloos onder de duim kan houden. Foucault zoomde in op de manier waarop de elite deze dominantie tot stand zou kunnen brengen: door de massa’s het gevoel te geven dat ze zichzelf niet begrijpen, dat ze tekort schieten om hun eigen ervaringen juist te interpreteren. Het is in deze context dat je een begrip als “potentieel” moet situeren. Dit heeft niets te maken met wat je hebt gepresteerd, maar enkel met wat anderen denken dat je in de toekomst zou kunnen presteren. Een oordeel over je potentieel raakt de kern van je persoonlijkheid, en het is dan ook veel moeilijker om je ertegen te wapenen. Het label te krijgen van geen potentieel te hebben, is niet alleen vernietigend voor je carrière, maar ook voor je persoonlijkheid. Het is dan ook niet verwonderlijk dat veel werknemers die er niet in slagen zich op te werken, of die hun job verliezen, van mening zijn dat ze op een onfaire manier zijn beoordeeld, dit wil zeggen, niet op basis van hun prestaties.[12]

Ons spook houdt niet van verliezers. Hij maakt ze onzichtbaar.

Rawls: de sluier van gelijkheid

In zijn boek “Justice” waagt ook de Amerikaanse professor Michael Sandel zich aan de meritocratie, in het hoofdstuk dat hij wijdt de Amerikaanse filosoof John Rawls.[13] Rawls’ werk “The Theory of Justice” uit 1971 is een ijkpunt in het denken over gelijkheid en rechtvaardigheid. John Rawls is ook de bedenker van de “sluier”. Stel je voor dat mensen samenkomen om samenlevingsprincipes vast te leggen, om een sociaal contract te schrijven dus. Naargelang hun belangen, die voortspruiten uit hun afkomst, sociale positie en geloof, zullen mensen andere principes verdedigen, en aangezien niet iedereen evenveel macht of kennis heeft, is het weinig waarschijnlijk dat het uiteindelijke compromis rechtvaardig zal zijn. Enkel als we ons omhullen met de “sluier van ongewisheid” en dus niets afweten van onszelf en van onze tegenpartijen, kunnen we onderhandelen op basis van gelijkheid en tot rechtvaardige samenlevingsprincipes komen. Onder die sluier van Rawls ziet de wereld er redelijk radicaal egalitair uit.

Welke principes zouden mensen in zo’n ideale situatie kiezen? Rawls denkt niet dat mensen voor het utilitarisme (“Wat brengt het op?”) of voor laisser-faire zouden kiezen. De kans dat je dan in een precaire situatie terechtkomt, als dakloze of vervolgde minderheid bijvoorbeeld, is immers niet denkbeeldig. Rawls is ervan overtuigd dat mensen zouden kiezen voor twee grote principes. In de eerste plaats zouden ze kiezen voor vrijheden zoals de vrijheid van meningsuiting en die van religie. Ten tweede zouden ze kiezen voor sociale en economische gelijkheid. Dit betekent voor Rawls niet dat inkomens en welvaart volkomen gelijk zijn verdeeld, maar dat ze optimaal zijn verdeeld om in het voordeel te werken van de minderbedeelden (“the less well off”) in de samenleving. Dit is wat Rawls “the difference principle” noemt.

Marc Coucke heeft hard gewerkt om van Omega Pharma een reusachtig bedrijf te maken en het vervolgens te verkopen. Verdient hij dan het enorme fortuin dat hij heeft vergaard? Romelu Lukaku heeft zich enorme inspanningen getroost om een vlotscorende spits te worden. Verdient hij dan het contract dat hij deze zomer heeft afgesloten met Manchester United? De vraag die Rawls zich op dat moment stelt is de volgende: is de rijkdom van Marc Coucke of die van Romelu Lukaku ontstaan als deel van een systeem dat gunstig is voor de minderbedeelden in de samenleving? Hebben zij beiden belastingen betaald die bijdroegen tot een betere gezondheidszorg, een beter onderwijs en een deftig leefloon voor de minder gefortuneerden onder ons? Als het antwoord op deze vraag ja is, en als de sociale voorzieningen die we op deze manier verstrekken effectief beter zijn dan onder een strikt egalitair systeem, dan zijn dit soort ongelijkheden te verzoenen met Rawls’ “difference principle”. Maar is het antwoord op onze vraag wel effectief ja?

Het principe van de meritocratie is dat je iedereen, ongeacht afkomst of sociale klasse, de mogelijkheid geeft om zijn talenten te ontwikkelen. Via onderwijs, gezondheids- en opleidingsprogramma’s proberen we achterstand weg te werken, zodat iedereen met gelijke kansen aan de startlijn staat. Maar wie gaat dan de wedstrijd winnen? Juist, de snelste lopers. Al is dat dan niet het resultaat van sociaal-economische, maar eerder van “natuurlijke” factoren, dan nog leidt dit opnieuw tot een arbitraire verdeling van rijkdom, die Rawls moreel niet te verantwoorden vindt. Dit betekent niet dat je de snelste lopers loden schoenen moet geven. Zorg er alleen voor dat wat ze doen ook ten goede komt aan de zwakkeren. Het fortuin dat Marc Coucke heeft vergaard kan volgens Rawls nooit zijn verdiende loon zijn; het heeft alleen maar zin indien het op maatschappelijk vlak achterstellingen wegwerkt en leidt tot meer sociale gelijkheid. Dezelfde redenering gaat op voor het contract van Romelu Lukaku.

Maar Marc Coucke heeft toch keihard gewerkt en risico’s genomen om zijn fortuin te vergaren? En hoeveel ontelbare keren heeft Romelu Lukaku dat balletje naar de goal geschopt of die laatste sprint getrokken om uiteindelijk een speler van internationaal niveau te worden? Moeten we die volgehouden inspanning niet belonen dan? Maar ook hard werken is voor Rawls niet onze eigen verdienste. Voor Rawls is ook dit het product van onze opvoeding en van gunstige sociale omstandigheden. “Het is duidelijk dat de inspanningen die een persoon wil doen samenhangen met zijn bekwaamheden en vaardigheden en met de alternatieven die hij heeft. De meer begiftigden zullen eerder geneigd zijn om zich plichtsbewust in te spannen.”[14] Deze redenering roept steeds hevige reacties op bij Sandels studenten. Zitten zij zelf niet op de universiteitsbanken dankzij hun harde werk? En toch niet omwille van arbitraire factoren? Het is moeilijk om de overtuiging te ontzenuwen dat je je succes echt wel zelf verdiend hebt. Op dat moment doet Sandel een niet-wetenschappelijke enquête onder zijn studenten. Volgens sommige (controversiële) psychologische studies hebben de eerstgeborenen in een gezin een groter arbeidsethos, een hoger loon en hebben ze dus vanuit maatschappelijk (en meritocratisch) oogpunt meer succes dan hun jongere broers of zussen. Dus vraagt Sandel aan zijn studenten wie de eerstgeborene is in zijn of haar gezin. Waarop ongeveer driekwart van zijn studenten de hand opsteekt. Deze proportie is vrij constant over de jaren heen. Aangezien de eerstgeborene zijn op geen enkele manier je eigen verdienste is of kan zijn, heeft Rawls toch wel een punt? Of niet?

Typisch voor ons spook: het fluistert mensen in dat hun succes hun eigen verdienste is.

Er zijn nog andere argumenten om het belang van hard werken te relativeren. We weten dat Lukaku hard getraind heeft om het ver te schoppen. Maar stel je voor dat zijn broer Jordan al die jaren nog harder getraind heeft. Zouden we het rechtvaardig vinden als Jordan een beter contract krijgt, alleen maar omdat hij nog meer heeft geoefend? Neen, natuurlijk niet. Want hij is bijlange niet de vlot scorende spits die Romelu is. Vanuit meritocratisch oogpunt gaat het dus zeker niet alleen om de inspanning of het harde werken, maar ook om zoiets als prestatie, of “achievement”. Of succes, als je er op staat om dat woord te gebruiken.

De algemene les die we hieruit kunnen trekken, is dat we de redenen voor ons maatschappelijk succes niet bij onszelf moeten zoeken. Die redenen hebben meer te maken met toeval en geluk en de plaats waar we geboren zijn dan met onze aangeboren talenten of volgehouden inspanningen. Bovendien hebben wij zelf geen greep op de kwaliteiten die hoog worden ingeschat door de maatschappij. In een ander tijdperk zou Romelu Lukaku niet de aandacht en waardering krijgen die hem nu te beurt vallen. Hetzelfde geldt voor Marc Coucke: ondernemers (of “entrepreneurs”) zijn nu eenmaal de sterren van het huidige kapitalisme. Stel je voor dat we in een maatschappij leven waarin het meeste waarde wordt gehecht aan religieuze vroomheid, we zouden niet veel horen van Coucke of Lukaku.

Wat we dus al vermoedden: ons spook is een mythe. Verdienste bestaat niet. We zijn het product van onze omgeving en onze tijd. Dit zou ons tot bescheidenheid moeten nopen.

De zon die ons verblindt

Terug naar het onderwijs. Terug naar 2007. Dirk De Zutter, Nico Hirtt en Ides Nicaise publiceren “De School van de Ongelijkheid”. In een radio-interview met “Het Vrije Woord” zegt Nicaise: “… ik denk dat we in ons Vlaamse onderwijssysteem nog een stuk zijn blijven hangen in een cultuur, in een filosofie van gelijkheid die we meritocratie noemen. Dat houdt in dat men veel te veel belang hecht aan de zogenaamde talenten van jongeren. Dus je krijgt volgens het officiële discours gelijke kansen in het onderwijs, maar die gelijke kansen worden afgestemd op wat je meent [dat] je talenten te zijn. En een talent kun je eigenlijk niet goed meten. Men observeert bijvoorbeeld toetsresultaten van jongeren. In feite zijn die toetsresultaten de resultante van een samenspel tussen je aangeboren talenten en vaardigheden, maar ook voor een groot stuk wat je van je omgeving hebt meegekregen. Sommige jongeren uit hogere milieus krijgen veel meer talenten mee van thuis en worden daar in die zin ook in het onderwijssysteem nog extra begenadigd omdat men denkt dat ze door de natuur meer talenten hebben gekregen. Dat merk je bijvoorbeeld aan het feit dat we in het secundair onderwijs een hiërarchie hebben van onderwijsvormen en dat men de knapste leerlingen bijna verplicht draineert naar het algemeen vormend onderwijs en de zogenaamd minder knappe leerlingen dan eerder laat afzakken naar de gemakkelijker studierichtingen in het beroepsonderwijs. En zo gaat het door in het hoger onderwijs. Je zou zelfs kunnen zeggen dat het al begint in het basisonderwijs, waar heel wat kansarme kinderen merkwaardig genoeg naar het buitengewoon onderwijs worden gestuurd – niet omdat ze gehandicapt zijn, maar vanwege de armoede, de deprivatie die ze thuis hebben meegemaakt.”[15]

Tijd om tot een besluit te komen. Met bovenstaande argumenten hoop ik te hebben aangetoond dat de meritocratie geen fair systeem is dat gelijke kansen geeft aan iedereen. Integendeel, het is een systeem dat de ongelijkheid bestendigt. Het is een systeem dat alles herleidt tot een wedstrijd en dat na de wedstrijd de verliezers in de kou laat staan. Het is een mythe die kwalijke gevolgen heeft voor onze maatschappij in het algemeen en voor ons onderwijs in het bijzonder. Het GOK-beleid (GOK staat voor gelijke onderwijskansen) heeft tot nu toe niet gewerkt omdat het een door en door meritocratisch beleid is. Sedert meer dan vijftien jaar blijkt uit de analyse van elke PISA-test opnieuw hoe groot de ongelijkheid is binnen ons onderwijssysteem. Het zijn niet gelijke kansen waar we naartoe moeten werken, het zijn gelijke uitkomsten. Laat ons daarbij de bovenstaande passage uit het interview met Ides Nicaise als uitgangspunt nemen.

Als slot de ultieme vraag: waarom zou ik als winnaar mijn prijs delen met de verliezers? Hier laat ik nog even John Rawls aan het woord. Het is niet omdat de werkelijkheid is wat ze is, dat ze ook zo moet zijn. Het is niet omdat in onze maatschappij de kansen en talenten ongelijk verdeeld zijn, dat we dit ook moeten accepteren. Een random verdeling van kansen en talenten is niet rechtvaardig of niet onrechtvaardig, het is een gegeven om van te vertrekken. Rechtvaardig of onrechtvaardig is de manier waarop instituties met dit gegeven omgaan.[16]

De meritocratie is de zon die ons verblindt. Erger nog, ze is het virus dat ons verlamt. Als we onze maatschappij willen veranderen, te beginnen met het onderwijs, dan moeten we, eerst en vooral, het huidige concept van de meritocratie achter ons laten. Is dit voor ons, meritocraten, een onmogelijke opdracht?

[1] Mattheüs 25: 14-30

[2] Een talent is in deze context een munteenheid.

[3] Mattheüs 25: 14-30, http://www.delevensschool.org/nl/mattheus-2514-30/

[4] Richard Sennett, The Culture of the New Capitalism, Yale University Press, New Haven and London, 2006, p. 110.

[5] Richard David Precht, Anna, die Schule und der liebe Gott, Goldmann Verlag, München, 2013, p. 54-55.

[6] Paul Verhaeghe, Identiteit, De Bezige Bij, Amsterdam – Antwerpen, 2015, p. 119.

[7] The Guardian, 29 juni 2001, “Down with meritocracy”,  https://www.theguardian.com/politics/2001/jun/29/comment

[8] The Guardian, 20 maart 2017, “Meritocracy: the great delusion that ingrains inequality”, https://www.theguardian.com/commentisfree/2017/mar/20/meritocracy-inequality-theresa-may-donald-trump

[9] De Morgen, 1 juli 2017, “Voor de flexmens is het leven niet vol te houden”, https://www.demorgen.be/plus/-voor-de-flexmens-is-het-leven-niet-vol-te-houden-b-1499038803940/

[10] Richard Sennett, Respect in a world of inequality, New York, W.W. Norton & Company, 2004, p. 32-37.

[11] Richard Sennett, 2006, p. 122-123.

[12] Ibid.

[13] Sandel, Michael J., Justice, What’s the right thing to do?, Penguin Books, 2009, p. 140-166.

[14] Sandel, p. 158.

[15] Lees het volledige interview hier: https://www.skolo.org/nl/2007/10/29/interview-met-ides-nicaise/

[16] Sandel, p. 165-166.