Een loopbaanpact moet alle leraren ten goede komen

loopbaanpact
(foto: www.klasse.be)
Facebooktwittermail

Na maanden van onderhandelen heeft Minister van Onderwijs Crevits op 24 januari aan de onderwijskoepels en de onderwijsvakbonden een set van maatregelen voorgesteld om tot een loopbaanpact te komen. De belangrijkste maatregel is het optrekken van het aantal lesuren in de tweede en derde graad van het secundair onderwijs naar 22. Hierdoor worden meer dan 3000 (jonge) leraren overtollig wat een besparing van 150 miljoen euro oplevert.

De positieve maatregelen die Crevits voorstelt, worden met die 150 miljoen betaald. Om de lerarenloopbaan aantrekkelijker te maken voorziet de Vlaamse regering geen bijkomende middelen.

Harmoniseren of besparen?

Crevits wil de opdrachtnoemers in het secundair onderwijs ‘harmoniseren’: 22 lesuren voor iedereen. Behalve voor de praktijkleerkrachten die nog altijd 27 lesuren (nu 29) zouden moeten presteren.

Het merkwaardige is dat Crevits erkent dat ze zelf niet goed weet welke verschillen er zijn op vlak van werkbelasting. In de commissie onderwijs van het Vlaams Parlement (26 januari 2017) verklaart ze: ‘Ik heb zelfs een onderzoek aangekondigd naar die werkbelasting, omdat mij dat interesseert. Er zijn niet alleen verschillen tussen eerste, tweede, derde, vierde en vijfde middelbaar, maar ook tussen de vakken. Een leerkracht Nederlands in het zesde middelbaar, met een klas van 25 leerlingen die allemaal een verhandeling geschreven hebben, en je moet dat dan coachen en verbeteren, dat is wel indrukwekkend. Maar ik kom vaak in scholen, en dan wordt mij heel vaak gezegd dat de tweede graad de moeilijkste is. Maar de ene pubert natuurlijk vroeger dan de andere. Dat is een heel moeilijke discussie’.

Is zo’n gelijkschakeling nodig? Koen Van Kerkhoven, secretaris-generaal van COC (Christelijke Onderwijscentrale), vindt van niet. ‘Onlangs heeft een studie nog aangetoond dat er wel degelijk verschillen bestaan tussen de tijd die in de eerste graad kruipt in lesvoorbereiding en in de derde graad. Sterker nog: in feite zijn de verschillen nog groter, en zou het aantal uren in de derde graad nog naar omlaag moeten.’ (De Morgen, 27 januari 2017).

Pedro De Bruyckere, pedagoog aan de Arteveldehogeschool, is het idee van een gelijkschakeling wel genegen. Maar hij geeft er een andere invulling aan: leerkrachten zouden volgens hem net minder voor de klas moeten staan. ‘Een van de efficiëntste maatregelen om de onderwijskwaliteit een boost te geven, is door te professionaliseren. Leerkrachten zouden voortdurend bijgeschoold moeten worden, waardoor er dus minder tijd overblijft om les te geven.’ (De Morgen 27 januari 2017)

Een lerares uit Ninove schreef een open brief aan onderwijsminister Crevits. ‘Opnieuw komt u aan met het idee dat leerkrachten van de tweede en derde graad een uur extra zouden moeten werken. Vervolgens verkoopt u dit als een deel van een plan om jobs aantrekkelijker te maken voor jonge leerkrachten. Was u een van mijn leerlingen, ik nam u apart en stelde de vraag of u werkelijk denkt dat ik zo naïef ben. In interviews speelt u graag uit dat u opgroeide in een onderwijsmidden.

Hier volgt een stem uit het onderwijsmidden. Ik ben leerkracht cultuurwetenschappen, Engels, esthetica, gedragswetenschappen en geschiedenis. U leest het correct: ik geef vijf verschillende vakken, gespreid over vijf jaren bovendien. Ik ken dus het verschil tussen een lesvoorbereiding voor de eerste, tweede en derde graad. Een lesvoorbereiding voor de derde graad kan drie keer zo lang duren als eentje voor de eerste graad. Een test verbeteren van leerlingen uit de derde graad duurt al snel twee keer zo lang. Als u leerkrachten een uur extra laat lesgeven, zadelt u hen op met minstens drie uur extra werk.(…).

U probeert een besparing te verpakken als een gunst aan leerkrachten. Ik stel voor dat u hiermee stopt en ons, leerkrachten, ernstig neemt.’
(De Standaard, 27 januari 2017)

Als Crevits een wetenschappelijk verantwoord onderzoek naar de werkbelasting wil, geen probleem. Er bestaat een gedetailleerde studie van het HIVA (KULeuven) uit 1990 die de verschillende opdrachtnoemers (eerste, tweede en derde graad) in essentie verantwoord vond. Als er, in afwachting van een nieuw onderzoek, moet geharmoniseerd worden, laat het dan een verbetering zijn: 20 lesuren voor iedereen.

Of wenst Crevits in de voetsporen te treden van haar voorganger Daniël Coens, die begin van de jaren 1980 het aantal lesuren in het secundair onderwijs verhoogde? Eerst kwam er een verhoging met 1 lesuur voor alle licentiaten (masters), het jaar nadien voor alle regenten (bachelors). Bovendien schafte Coens de bonusuren af voor klassenraad, klastitularis, moedertaal en verplaatsingen tussen meerdere scholen Zo kregen de leraren in het secundair een arbeidsduurverhoging met 1 à 4 lesuren in de maag gespitst.

Krijgt Crevits tijdens haar vele schoolbezoeken de boodschap dat de leraren van vandaag het veel te gemakkelijk hebben en dat er dus gerust nog één of twee lesuren bij kan?

Nu 40 à 48 urenweek. Morgen nog 10 procent erbij?

In haar voorstel van 24 januari 2017 zegt Crevits dat elke leerkracht in het secundair onderwijs bovenop de geïntegreerde lesopdracht (22 of 27 lesuren met alles wat er bij hoort, zoals oudercontact, nascholing, vakwerkgroepen, bijlessen, klassenraad …) maximaal 4 klokuren instellingsgebonden opdrachten (IGO) moet vervullen.

Crevits: ‘We zien dat er een heel versnipperd beeld is over Vlaanderen van wat scholen aan leerkrachten vragen om ‘instellingsgebonden’ te doen, dus andere zaken dan lesgeven. Ik heb nu een voorstel gedaan, om dat te proberen te definiëren naar maximaal vier uren, die dus naast het lesgeven erbij komen tijdens een week’. (26 januari 2017, commissie onderwijs, Vlaams Parlement)

Bij gebrek aan gedetailleerde informatie over wat er onder die instellingsgebonden opdrachten wordt verstaan, is het moeilijk uit te maken of dit een verbetering of een verslechtering voor de meeste leraren zou betekenen.

Enige waakzaamheid lijkt ons geboden. Gekneld tussen de vele taken die van de school worden verwacht en het tekort aan middelen, zullen de directeurs geneigd zijn die 4 klokuren IGO (instellingsgebonden opdrachten) maximaal in te vullen. De kans is groot dat de meeste leraren naast hun 22 lesuren nog 4 bijkomende uren IGO in hun weekrooster zullen mogen inschrijven.

Tot de instellingsgebonden opdrachten behoren onder andere de vervanging van zieke leerkrachten en de toezichten op de speelplaats. Minister Crevits heeft sinds vorig schooljaar vier bijkomende sperperiodes ingesteld (2 weken voor het herfst-, kerst-, krokus-, en paasverlof) voor de vervanging van zieke leerkrachten. De scholen mogen in die periodes geen vervanger aanstellen, tenzij ze die zelf betalen. De overblijvende leerkrachten moeten dus die klassen gratis overnemen. Gaat Crevits die besparingsmaatregel intrekken? Hoe kan men anders het aantal vervangingsuren voor de leraren beperken?

Sinds september 2015 heeft de Vlaamse regering via de verlaging van het aanwendingspercentage een vermindering van het ondersteunend personeel opgelegd. Nu belooft Crevits dat de leraren tegen 2020 geen toezichten meer zullen moeten doen en dat ze daartoe het ondersteunend personeel ‘maximaal’ zal inschakelen. Hoe geloofwaardig is dat? Hoe gaat het secretariaatspersoneel, dat nu op veel scholen al onderbemand is en sinds september 2015 verder ingekrompen wordt, de toezichten van de leraren kunnen overnemen?

Sommige leraren krijgen nu enkele lesuren toebedeeld om een coördinatietaak op te nemen (bv coördinatie van de stage, van de buitenlandse reis …). Als die taken worden ondergebracht onder de (vier verplichte) ‘instellingsgebonden opdrachten’ buiten de lesopdracht, betekent dit dat de betreffende leerkracht die taak voortaan bovenop in plaats van binnen zijn lesopdracht zal moeten uitvoeren?

Minister Crevits speelde in haar onderhandelingsnota voor het loopbaanpact (oktober 2016) met het beeld van de 38-urenweek. In die nota werd gesteld dat 22 lesuren overeenkwamen met 33 klokuren werk en dat er dus nog 5 klokuren instellingsgebonden opdrachten konden gevraagd worden van de leraren in het secundair. Zelfs als er nu slechts 4 uren instellingsgebonden opdrachten zouden worden gevraagd, dan nog klopt het beeld van de 38-urenweek geenszins met de realiteit.

Volgens een gedetailleerd rapport van het HIVA (KULeuven) uit 1990 bedroeg de gemiddelde werkweek van een leraar met een voltijdse opdracht in het secundair onderwijs toen 44 uur en 54 minuten.

Uit een nieuwe studie van het HIVA in 2001 bleek dat voltijdse leraren nog enkele uren per schoolweek meer werkten: 66 procent van de voltijds werkende leraren gaf aan meer dan 42 klokuren per week te werken. 13 procent werkte meer dan 54 uren en 11 procent werkte zelfs meer dan 60 klokuren. Bregt Henkens, coördinator van het academisch centrum voor leraren (KULeuven) verklaarde in 2014: ‘Gemiddeld werken leerkrachten zo’n 48 uur per week’ (De Morgen, 27 september 2014).

Er bestaan ook studies die de werkweek lager inschatten. In een rapport van de Stichting Innovatie en Arbeid van de Sociaal Economische Raad van Vlaanderen (SERV) over het werkbaarheidsprofiel (2004-2013) van het onderwijzend personeel staat dat de arbeidstijd 40,3 uren bedraagt. In een onderzoek van professor Elchardus (VUB) dat het beroep doorlichtte tussen 2007 en 2009 wordt gesproken over 41 uren.

Als de werkweek vandaag al 40 à 48 uren bedraagt en er komen 1 of 2 lesuren bij die elk voor 1,5 à 3 klokuren extra werk zorgen, hoe komt minister Crevits dan aan een 38-urenweek? Evolueren we dan niet eerder naar een 50-urenweek? Koen Van Kerckhoven (COC): ‘Leraren werken nu al gemiddeld 40 à 50 uur per week. Daar zou nog eens 10 procent bij komen.’ (De Morgen 27 januari 2017)

Positieve aanzetten

De plannen van de minister bevatten ook een aantal goede elementen omdat een deel van de 150 miljoen die wordt bespaard, opnieuw zou worden geïnvesteerd, vooral voor beginnende en oudere leerkrachten. Deze maatregelen houden in:

  • Beginnende leerkrachten zouden minder uren moeten presteren. De starters zouden gecoacht worden door mentoren.
  • Crevits stelt de herinvoering van een vervangingspool in het vooruitzicht om te voorkomen dat beginnende leerkrachten door gebrek aan een voldoende lesopdracht het onderwijs snel de rug toekeren.

‘We zouden tot een systeem moeten kunnen komen waarbij we er door een financiële injectie toe komen dat de jongeren die van de school op de arbeidsmarkt terechtkomen, door samenwerkingsverbanden en door in middelen te voorzien, maximale jobzekerheid hebben gedurende dat eerste jaar, zodat ze de kans krijgen om die praktijk te leren kennen. Als men maar met 10 of 20 procent start in zijn eerste jaar, zie je dat daar de ontmoediging toeslaat’. (26 januari 2017, commissie onderwijs, Vlaams Parlement).

De Morgen (27 januari) preciseert: ‘De leerkrachten in de pool zouden de garantie krijgen dat ze een jaar lang aan de slag kunnen binnen een school of scholengemeenschap in hun regio. Bedoeling is dat ze zoveel mogelijk (bijvoorbeeld 75 procent van de tijd) effectief voor de klas staan. De overige uren zouden ingevuld kunnen worden door co-teaching of ondersteuning. De vervangingspool moet worden bekostigd door alle leerkrachten in het secundair onderwijs 22 uur les te laten geven’.

  • Voltijdse leerkrachten zouden op 55 en op 60 jaar telkens één lesuur minder moeten presteren.
  • Oudere leerkrachten zouden ook kunnen kiezen om in de vervangingspool ingezet te worden of ze zouden als mentoren beginnende collega’s kunnen coachen.
  • De (kleuter)onderwijzers in het basisonderwijs zouden ook genieten van de voorgaande (positieve) maatregelen: minder lesuren voor beginnende en voor oudere leerkrachten, meer werkzekerheid gedurende het eerste jaar dank zij een vervangingspool. Overigens zou er aan de huidige prestatieregeling in het basisonderwijs niets veranderen.
  • Praktijkleerkrachten (in het secundair) zouden nog 27 uur moeten lesgeven i.p.v. 29 uur.
  • Plage-uren, dat betekent een extra lesuur dat vandaag niet wordt betaald, zouden betaald worden of in mindering worden gebracht bij de 4 uren ‘instellingsgebonden opdrachten’.
  • Op termijn (2020) zouden leraren geen toezicht meer op de speelplaats moeten vervullen.

We moeten echter voor ogen houden dat al deze positieve maatregelen betaald worden door tienduizenden leraren in het secundair onderwijs 1 of 2 lesuren extra te laten werken.

Extra leerkrachten en herfinanciering van het onderwijs nodig

Crevits maakt zich sterk dat er ‘macro gezien, geen verlies aan tewerkstelling’ zal zijn. Om de kwaliteit van ons onderwijs te verbeteren en om de loopbaan van de leraren te verbeteren, is dit onvoldoende. Er zijn meerdere duizenden leerkrachten extra nodig.

Op de eerste plaats in het kleuter- en in het lager onderwijs om kleinere klassen mogelijk te maken. Om kort op de bal te spelen (snelle remediëring, co-teaching, …) om schoolachterstand maximaal te voorkomen. In het leerplichtonderwijs om van het M-decreet alsnog een succes te maken In het hoger onderwijs is een grote inhaaloperatie nodig om het aantal docenten te verhogen in verhouding tot de toename van de studenten. In het DKO, het volwassenenonderwijs en het CLB moeten de (geplande) besparingen op het personeel ongedaan gemaakt worden.

De Vlaamse regering zal met extra middelen voor het onderwijs over de brug moeten komen.