Op dinsdag 4 oktober vond aan de AP Hogeschool in Antwerpen een debat plaats over een brede eerste graad. Dit is mijn bijdrage hieraan.
Waarvoor staat OVDS? OVDS is een nationale vereniging van leraren die streven naar een democratischer onderwijs. Wij zijn een nationale vereniging. Wij hebben leden en lokale werkingen in Brussel, Wallonië en Vlaanderen. Wij willen de progressieve stem laten horen in het onderwijsdebat. Een stem die je veel te weinig hoort, zeker in de media. Over onderwijs wordt te veel gesproken op basis van algemeenheden en vooroordelen. Dat hebben we opnieuw gemerkt in het debat over de hervorming van het secundair onderwijs. Men heeft het dan over de “vrije keuze” bijvoorbeeld. Er wordt ook heel technisch over onderwijs gesproken. Over A- en B-klasjes bijvoorbeeld. Moet je al weten waar dat voor staat. Maar het is een feit: ons onderwijs behoort tot de meest ongelijke onderwijssystemen in de wereld, en de modernisering zal daar niets aan veranderen. Integendeel, die ongelijkheid zal nog scherper worden. Wij, OVDS, streven naar een onderwijs dat leerlingen op een gelijkwaardige manier behandelt. Kijk naar ons logo.
“Theory without practice is empty. Practice without theory is blind.” Dit is een uitspraak van John Dewey. Dit was een Amerikaans onderwijsfilosoof die veel belang hechtte aan samengaan van theorie en praktijk in het onderwijs. In zijn lessen ging hij heel inductief te werk. Hij nam een alledaags object en liet zijn leerlingen het productieproces ervan uitzoeken. Het ging daarbij over wie dit object had geproduceerd en in welke omstandigheden. Een hemd bijvoorbeeld. Waar is het katoen geproduceerd? Hoe wordt het bewerkt? Geweven? Hoe wordt het hemd samengesteld? Welke mensen zijn hierbij betrokken? In welke omstandigheden werken zij? Op die manier wilde Dewey zijn leerlingen de wereld beter laten begrijpen. Dat leidt mij tot ons motto: “De wereld begrijpen om hem te kunnen veranderen.” Voor ons moeten alle leerlingen een algemene vorming krijgen. Niet zoals nu. Nu heb je een situatie waarin je ofwel abstract onderwijs krijgt, dat is dan het ASO. Ofwel krijg je een praktische opleiding, dat is dan TSO of BSO. Ons onderwijs wil obsessief homogene groepen creëren. De sterke leerlingen krijgen dus theoretische (of abstracte) vakken. De zwakkere leerlingen moeten met hun handen werken, die krijgen een praktische opleiding. Van hen wordt gezegd dat ze een “praktische intelligentie” hebben. Daar geloven wij dus niet in. Wetenschappelijk gezien is dit onzin. Er zijn geen praktische hersenen of naar abstractie neigende hersenen. Wij worden met zijn allen met eenzelfde soort hersenen geboren. En wij vinden dan ook dat iedereen een brede algemene opleiding moet krijgen met politiek, geschiedenis, talen. Een opleiding die je leert redeneren, kritisch denken, die je mediawijsheid bijbrengt. Een opleiding die iedereen met kunst in contact brengt. Een opleiding die, door stages, iedereen met de praktijk en de maatschappelijke realiteit confronteert. Dit is de essentie van een van onze voornaamste programmapunten: de algemene polytechnische vorming.
Aristoteles zei: jezelf kennen is het begin van alle wijsheid. Dit is voor ons iets waarin ons huidige onderwijs tekortschiet. Leerlingen krijgen te weinig tijd om zichzelf te leren kennen zodat ze een beredeneerde keuze kunnen maken over hun toekomst. Nu word je verondersteld om op je twaalfde een keuze te maken over je toekomst. Of andere mensen maken die keuze voor jou natuurlijk. Met de gevolgen vandien voor de rest van je leven. Daarom zeggen wij: iedereen naar dezelfde school tot 16 jaar. Wij willen van het technisch en beroepsonderwijs opnieuw een positieve, volwaardige keuze maken. Men spreekt dikwijls van de opwaardering van deze richtingen, wel er is maar één manier om dat te doen, en dat is met een brede eerste en tweede graad. Wat gebeurt er nu? Wij hebben wat onderwijs betreft een watervalmodel. Leerlingen zakken af van ASO naar TSO naar BSO en tenslotte naar DBSO. Ouders mikken in het begin zo hoog mogelijk voor hun kinderen. Velen beginnen in ASO en zakken daarna af. Op die manier worden TSO en BSO natuurlijk een negatieve keuze, wat zijn weerslag heeft op het beeld dat men in het algemeen van deze richtingen heeft. Het heeft ook zijn weerslag op het zelfbeeld van leerlingen uit TSO en BSO, want die vinden zelf ook dat ze in een minderwaardige richting zitten. Dit heeft dus een aantal negatieve gevolgen. Wij vinden dat zelfontdekking centraal moet staan in de eerste en tweede graad. Dat kan alleen als alle leerlingen naar eenzelfde, gemeenschappelijke school gaan tot hun 16e. Dit betekent niet dat iedereen hetzelfde doet, maar wel dat iedereen naar dezelfde school gaat en dezelfde eindtermen haalt.
Zelfontdekking. Jullie weten dat er net beslist is om het secundair onderwijs te moderniseren. Volgens de conceptnota’s van die modernisering moet die zelfontdekking centraal staan in de eerste graad. In de realiteit is dat niet het geval. We hebben in de eerste plaats nog altijd A- en B-stromen. Zo’n 10% van de leerlingen komt op dit ogenblik in de B-stroom terecht op zijn 12e. Bovendien moet je nog altijd keuzes maken, zelfs in het eerste jaar van het middelbaar. Er zijn een aantal keuze-uren, en scholen hebben een grote vrijheid om die in te vullen op de manier die zij willen. Scholen die dat willen, kunnen een brede eerste graad organiseren, scholen die dat niet willen doen dat niet. Op die manier creëer je natuurlijk een onoverzichtelijke situatie waarin het nog moeilijker zal worden voor ouders en leerlingen om een keuze te maken voor de toekomst. De modernisering heeft trouwens nog iets anders in petto voor het lager onderwijs. Vanaf het vijfde jaar van de lagere school worden er “proeftuinen differentiatie” gecreëerd. En de bedoeling daarvan is, volgens de conceptnota, om leerlingen voorbestemd voor de B-stroom beter te kunnen voorbereiden op die B-stroom. En die B-stroom daar beter op af te stemmen. In de praktijk betekent dit dus dat men de selectie van leerlingen voor de B-stroom nog gaat vervroegen en dat men die al op 10 jaar zal laten plaatsvinden.
Een woordje over de PISA-enquêtes. PISA staat voor “Program for International Student Assessment”. Het is een 3-jaarlijkse internationale onderwijstest georganiseerd door OESO1OESO = Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling, die een 80-tal landen verenigt.. Die testen meten de competenties van 15-jarigen in: leesvaardigheid, wiskundige geletterdheid en wetenschappelijke geletterdheid. De laatst gepubliceerde resultaten zijn van 2012. De resultaten van 2015 worden in december gepubliceerd. De keuze van de onderwerpen laat zich gedeeltelijk verklaren door het internationale karakter van de testen, die moeten met elkaar kunnen worden vergeleken. Maar de keuze is ook een gevolg van de politieke en economische prioriteiten van de OESO. En die zijn vooral economisch van aard.
Als je de algemene scores van de PISA-testen bekijkt, scoort Vlaanderen (VLG in de grafiek) zeer goed. Het heeft de op een na hoogste score van Europa voor wiskunde. Je ziet wel dat de verschillen tussen de Europese landen niet zo enorm zijn. Onze goede score is natuurlijk een gegeven dat gretig in de schijnwerpers wordt gezet door onze politici. “Wij hebben een excellent onderwijs. Kijk maar!”. (Lees het laatste Vlaamse regeerakkoord.) Met dat soort uitspraken moet je echter oppassen. Het is een beperkte snapshot, want het gaat alleen over wiskunde, wetenschap en lezen. Het is een momentopname bij leerlingen van 15 jaar. De ervaring van leerlingen met dit soort centrale testen is ook verschillend van land tot land. Het is ook moeilijk om de testen van 2009 te vergelijken met die van 2012, want de vragen veranderen. Sommige landen stellen hun eigen testen op. Oppassen dus met dit soort politieke recuperatie.
Ik zei het al, de verschillen tussen de landen zijn niet zo groot. Nico Hirtt, dat is een van de belangrijkste auteurs van OVDS, heeft de testgegevens grondig geanalyseerd en hij stelde vast dat er grotere verschillen waren tussen de leerlingen binnen eenzelfde land dan tussen de gemiddelde scores van landen. Hij kwam tot de conclusie dat PISA, op deze manier gebruikt, een goed instrument is om een onderwijssysteem te testen op zijn democratisch gehalte, op zijn rechtvaardigheid. Hij kwam ook tot de conclusie dat in België op de leeftijd van 15 jaar de verschillen in prestaties tussen de verschillende onderwijsvormen het aanzienlijkst zijn: tot 10 keer het gemiddelde verschil tussen de landen.
Dit is een van de meest sprekende grafieken uit de analyse van de resultaten van de PISA test van 2012. Het volledige dossier, de volledige analyse kun je trouwens terugvinden op onze website www.democratischeschool.org. We zien hier voor alle leerlingen in de Vlaamse Gemeenschap, op hun 15e, de onderwijsvorm die ze volgen, in functie van het sociaaleconomische deciel, dit wil zeggen, de inkomensklasse van de ouders. Inkomensklasse zie je op de x-as, van 1 tot 10, de onderwijsvormen proportioneel op de y-as. Dan zie je dat het aandeel van ASO evenredig is met het inkomen van de ouders. Het aandeel van BSO is omgekeerd evenredig met het inkomen. Wie tot de armste 30% van de bevolking behoort, heeft 80% kans om op zijn 15e BSO of TSO te volgen. Wie tot de rijkste 30% behoort, heeft een kans van meer dan 60% dat hij of zij ASO volgt. Conclusie in ons dossier: “Anderzijds is de oriëntering naar algemeen vormend, technisch of beroepsonderwijs sterk verbonden met de sociale afkomst van de leerlingen. Dit alles maakt van een vroegtijdige opsplitsing in hiërarchische studierichtingen een belangrijke vector van sociale ongelijkheid in het onderwijs.” We kunnen dit ook nog op een andere manier uitdrukken: ons onderwijs reproduceert onze sociaal-economische verhoudingen.
Dit is Vlaams minister-president Bourgeois. Ik heb echt geprobeerd om een mooie foto te vinden. “Het probleem van hoge schooluitval hangt grotendeels samen met kinderen uit migrantengezinnen, zelfs van de tweede of derde generatie. Onvoldoende kennis van het Nederlands speelt daarbij een veel grotere rol dan sociaal-economische achtergrond.” Deze uitspraak deed de minister-president in een interview met De Morgen begin dit jaar. Ons onderwijs is democratisch. Iedereen krijgt gelijke kansen. Maar ja, als je Nederlands niet goed genoeg is, dan krijg je problemen op school. Dat is ongeveer wat minister-president Bourgeois hier zegt. Hier wil ik 2 dingen op zeggen. Eén: neem de 15-jarigen met een migratieachtergrond weg uit de PISA-cijfers, en die zullen nauwelijks veranderen. Staat ook in ons dossier. De resultaten van de PISA-testen blijken puur sociaal-economisch bepaald. Twee: dat jongeren die hier zijn geboren en opgegroeid onvoldoende Nederlands spreken, strookt niet met de waarheid en dat blijkt ook niet uit onderzoek. Ze zijn meertalig en sommigen spreken een andere taal dan het Nederlands met hun ouders. Uit onderzoek blijkt dat hoe beter men zijn moedertaal beheerst, hoe beter men Nederlands spreekt. Die meertaligheid is dus eerder iets dat we positief moeten benaderen en niet op een verwijtende manier zoals hier. “Omarm meertaligheid“.
Wat we hier zien is een voorstelling van de “tar pit”. Dit is de plaats waar prehistorische dieren op leven en dood vochten, daarbij enorme inspanningen leverden en intussen werden weggezogen in de modderige ondergrond. Dit komt uit een boek over project management in IT2“The Mythical Man-Month” van Fred Brooks en het verwijst naar de situatie waarin je terechtkomt als je te werk gaat zonder voldoende overleg, reflectie, prioritisering, communicatie, kortom zonder organisatie. Dan kom je terecht in de “tar pit”. En dan leg ik de link met ons onderwijs. Hoe ziet ons onderwijslandschap eruit en hoe gaat het evolueren? Wij hebben, en dat is historisch gegroeid, onze onderwijsnetten. Het katholieke onderwijs en het officiële onderwijs zijn de twee grootste netten, maar niet de enige. Wij hebben onze onderwijsvormen ASO, TSO en BSO. Met de onderwijsmodernisering zullen daar ook nog domein- en campusscholen bijkomen. Pas op, dat is niet verplicht. Want wij kennen vrijheid van onderwijs. (De koepel van het katholieke onderwijs kan dat erg appreciëren, dat ze haar goesting kan doen. Dat bleek uit haar reactie op de modernisering.) Dus we zullen scholengroepen hebben met domeinscholen en scholengroepen zonder. Maar met deze drie dimensies zijn we nog niet klaar. Op 1 september 2017 wordt het “duaal leren” uitgerold, een project dat een enorme impact zal hebben op alle beroeps- en technische scholen. Die scholen zullen moeten kiezen tussen stagetrajecten en leren en werken (dat is iedere week drie dagen werken en twee dagen leren, zoals in het deeltijds). Nog een dimensie erbij. Er zijn nu ook scholen die zichzelf promoten – op de onderwijsmarkt – met het etiket “STEM”-school. De vraag die ik mij stel is: hoe zullen leerlingen en ouders, die nu door het bos de bomen al niet meer zien, een gefundeerde keuze kunnen maken voor een school? De situatie waarin we zullen terechtkomen, is die van de “tar pit”. Een ongecontroleerde en oncontroleerbare situatie waarin het recht van de sterkste zal heersen en waarin de ongelijkheid nog verder zal toenemen. Ik wil hier nog één punt aan toevoegen en dat is een ander essentieel programmapunt van Ovds: één onderwijsnet. Sommigen vinden dit niet realistisch. Maar tijdens de discussie over de dialoogscholen die het katholieke net wil lanceren, kwam het punt verrassend snel op tafel. Zo onrealistisch bleek het dus niet te zijn.
Dit is een tekening van Ikram Mouhadouch van 6 VZ B in mijn school, IMS Sint-Agnes in Borgerhout. Ikram is niet alleen een fijne aspirant-verzorgende, ze kan ook prachtig tekenen. Toen ik een artikel had geschreven over onderwijs en taal, in verband met het boek “Let op je woorden” van Jan Blommaert, vroeg ik haar: “Ikram, kun je voor mij een tekening maken over de Toren van Babel?” Ikram zei ontzet:”De toren van wat?”. Helaas. Ik was vergeten dat die toren een bijbels verhaal is. Gelukkig leert Ikram snel, en dus kreeg ik al snel een tekening van de Toren van Babel. Bij deze.
References