Voor de bestrijding van ongelijkheden is Ovds van mening dat een convergerende bundel van maatregelen nodig zal zijn. Ook op pedagogisch vlak. Maar wij zijn ervan overtuigd, en steunen hierbij zowel op talrijke internationale studies als op eigen onderzoek, dat wij er niet onderuit kunnen belangrijke structurele hervormingen door te voeren. Vanwege deze doelstelling zijn wij in het bijzonder voorstander van een gemeenschappelijke sokkel van 10 jaren vanaf 6 jaar (in feite meer omdat wij de kleuterklassen vanaf 3 jaar zouden willen verplicht maken), en een toewijzing van scholen aan leerlingen die op voluntaristische wijze zorgt voor sociale vermenging en fusie van de onderwijsnetten. Wij zijn ook van mening dat de personele omkadering verbeterd moet worden om het aantal leerlingen per klas te verminderen en onmiddellijke en efficiënte remedial teaching te kunnen bieden.
Welke structurele maatregelen?
De voorstellen van de CG over de gemeenschappelijke sokkel behandelen wij in een ander artikel. Over de schooltoewijzing van de leerlingen zegt de CG haast niets. Er wordt weliswaar gesteld dat het belangrijk is sociale gemengde scholen te bevorderen, maar zonder er enige operationele maatregel aan te verbinden. Er is hooguit sprake van een evaluatie van het actuele Decreet Inschrijvingen (Franstalige gemeenschap) en ook plaatselijke overlegorganen op te zetten zoals in Vlaanderen. Daarbij vergeet men dat het Nederlandstalige onderwijs even ongelijk is als zijn Franstalige tegenhanger. En als het erom gaat het Decreet Inschrijvingen te evalueren toonden eerste analyses reeds aan dat het in het beste geval slechts een marginaal positief effect heeft op sociale vermenging. Nergens wordt duidelijk de wil uitgesproken om de strijd tegen de schoolmarkt aan te gaan. In het besef dat dit een belangrijke factor van ongelijkheid is omdat gezinnen op die markt niet over gelijke troeven beschikken, rijzen ernstige twijfels over de verwachtingen van een substantiële vooruitgang.
Temeer dat er geen woord gerept wordt over de onderwijsnetten. Niets wijst op een begin van afschaffing van de verschillen tussen hen vanuit het oogpunt van werkbaarheid. Er is wel sprake van het opzetten van «territoriale directies» met «afgevaardigden voor de Doelstellingen contracten» die de schakel zouden vormen tussen de centrale overheid (als regulerende macht) en de instellingen van een bepaalde geografische zone. Maar deze bedeesde eerste aanzet wordt door een carcan geblokkeerd met al het gedoe om het bestaansrecht van de schoolnetten hoe dan ook te vrijwaren en omdat men «zich (wil) verzetten tegen de verleiding tot excessieve standaardisering». Zo te zien kan de schoolmarkt, dank zij de stimulerende concurrentie tussen schoolnetten, nog een mooie toekomst tegemoetzien.
Wat de omkadering betreft wordt geen enkele algemene maatregel overwogen. Er is wel sprake van de toestand te verbeteren in de scholen die begunstigd zijn met een gedifferentieerde omkadering, dat wil zeggen die met het meest kansarme publiek. Een goede zaak natuurlijk. Maar als de globale financiering onveranderd blijft, zal dat onvermijdelijk ten koste van de andere instellingen gebeuren. De meesten daarvan geven echter geen onderwijs aan uitsluitend zeer geprivilegieerde kinderen, maar ook aan veel jongeren uit de middenklasse of zelfs enkele leerlingen uit kansarme milieus. Bestaat dan niet de kans dat de situatie in die scholen, die nu verre van ideaal is, nog verslechtert? Ook de wens om het basisonderwijs en met name het kleuteronderwijs meer te begunstigen is meer dan lovenswaardig. Wij dringen hier zelfs op aan, want het begin van de schoolloopbaan is van primordiaal belang. Maar nogmaals, het risico is groot dat het globale gebrek aan middelen dit onmogelijk maakt. Zullen de andere niveaus het dan moeten ontgelden?
Welke middelen?
Ons onderwijs is ernstig ziek. Niemand ontkent dat. Er is dan ook een paardenmiddel nodig. Waar een kostenplaatje aan vastzit. Er is nood aan massale investering, met name in de omkadering. Wij zijn van mening dat 15 leerlingen per klas in de eerste onderwijsjaren de limiet is en 20 in de klassen daarna. Deze cijfers komen niet uit de lucht vallen, maar blijken uit studies (het STAR onderzoek in de Verenigde Staten) die de positieve effecten van een goede omkadering laten zien, in het bijzonder, maar niet alleen, voor kinderen uit minder begunstigde milieus. Om die ambitie tegemoet te komen, zullen de actuele budgetten niet volstaan. In naam – uiteraard – van het budgettair realisme, doet de CG echter geen enkel verzoek om herfinanciering. Alsof een dergelijke operatie gratis en voor niks zou kunnen. Deze zelfcensuur toont aan dat de makers van het Pact niet helemaal met beide voeten in de werkelijkheid staan. Welk onderwijs willen wij? Welke prijs zijn we bereid hiervoor te betalen? Deze vraag kan men niet ontwijken als men de ambitie heeft het onderwijs werkelijk te hervormen. Het argument dat “er geen geld is” gaat immers niet op. Een herziening van de financiering van de Gemeenschappen valt te overwegen of zelfs een herfederalisering van de competentie over het onderwijs. En wie kan volhouden dat er in België geen geld is? In deze tijd van Panama papers, Swiss Leaks en andere financiële schandalen, terwijl de winsten van de multinationals duizelingwekkende hoogten bereiken, de (overigens moeilijk in te schatten) fiscale fraude op zijn minst – en in voorzichtige ramingen- geschat wordt op 10 miljard €/jaar en dat de SBI (Speciale Belastinginspectie) ervan uitgaat dat 36 miljard € witgewassen werd in operaties van fiscale amnestie, kan men niet ontkennen dat de kwestie van de toebedeling van middelen aan de openbare diensten (waaronder het onderwijs) enkel en alleen een kwestie van politieke keuze is.
Wat de middelen betreft hoort men soms volgende gedachtegang . Een drastische beperking, of zelfs quasi volledige afschaffing van het zittenblijven zou besparingen opleveren die opnieuw benut kunnen worden. Dat klopt. Maar je moet de kar niet voor het paard spannen. Want een werkelijke daling van het aantal zittenblijvers, zal juist massale investering behoeven, vooral in de omkadering, om het leerproces te verbeteren van degenen die nu moeilijkheden ondervinden. Het is slechts later dat een eventueel «rendement op investering» kan plaatsvinden. Tenzij men opteert voor een kunstmatige vermindering van het dubbelen. Zonder enige ingreep die de zwakkeren bijstaat. In dat geval zouden ongelijkheden alleen weggemoffeld worden. Dan zullen ze niet meer uit de doubleringen blijken, maar uit de ongelijke toegang tot de kennis. Wat echt niet in het belang is van de jongeren uit de laagste sociale groep die geen ander alternatief hebben dan de school om te leren.
Laten we het probleem van die ongelijkheden nog maar eens nader bekijken. Al is een volledig hoofdstuk hieraan gewijd, toch ontbreekt een bevredigend antwoord. Belangrijke elementen worden aangehaald en soms ook samen met concrete voorstellen zoals de onthaalvoorzieningen voor de eerst aangekomen buitenlanders, de culturele diversiteit, de ongelijkheden gelinkt aan geslacht of uitsluitingsprocedures. Dat is noodzakelijk. Maar er komt geen enkele concrete maatregel uit de bus, behalve de gedifferentieerde omkadering, om de meest fundamentele ongelijkheid aan te pakken, namelijk degene die te maken heeft met de sociale afkomst. Uiteraard staan wij achter één voorstel: namelijk het toekennen van een Sociaaleconomische Index aan iedere leerling. Deze maatregel is noodzakelijk om het systeem van schooltoewijzing dat wij voorstaan in te voeren. Maar hier gaat het er alleen om “de noodzakelijk middelen voor de financiering van de gedifferentieerde omkadering beter in te schatten”.
Laat ons duidelijk zijn: wij halen onze neus niet op voor de gedifferentieerde omkadering. In de huidige situatie van sterke segregatie van onderwijsinstellingen, staan wij hier zelfs volmondig achter. Maar wij vrezen dat, door zich uitsluitend op dat beleid toe te spitsen, de facto de ongelijkheden worden bekrachtigd, en dat de enige ambitie zal zijn deze te temperen in plaats van ze frontaal te bestrijden door middel van structurele maatregelen.