Op de 8 Uren voor de democratische school vond een boeiend debat plaats over de lerarenopleiding. Johan Dehandtschutter, Tony Van den Heurck, Pedro De Bruykere en Ludo De Caluwé lieten hun licht schijnen over de uitdagingen van de startende leerkracht, en hoe de opleidingen daar op kunnen inspelen.
Katrien De Maegd bezorgde ons dit verslag.
Johan Dehandschutter
Auteur van ‘Sterk starten. Een handleiding voor startende leraren‘, waarvan weldra de 3e editie uitkomt. Vanuit zijn 10 jaar ervaring als mentor in een ASO-TSO-BSO school in de omgeving van Brussel stelt hij enkele zaken vast over de starters in het onderwijs: leraren beginnen over het algemeen met heel veel enthousiasme en ze hebben geleerd hoe ze hun sterkere kanten kunnen inzetten. Bovendien willen ze het verschil maken voor de school. De spreker heeft dan steeds de neiging om hen te waarschuwen, maar doet dat niet om hun enthousiasme niet aan te tasten. Toch is er telkens die praktijkschok.
Een startende leraar komt terecht in een jungle waar hij of zij meteen moet meedraaien alsof die starter alles al beheerst. Vele kwaliteiten zijn daarbij nodig: je hebt hiervoor een sterk karakter nodig, je werkt als een vakspecialist en een teamspeler en je kan leerlingen breed opleiden. Daarnaast is de job heel emotioneel omdat je je kwetsbaar opstelt: wie het goed wil doen, moet altijd weer relaties leggen met mensen.
Goed starten op een school met leerlingen kan door hen te motiveren, een positief en sterk verhaal te vertellen en via de steun van collega’s. Met het M-decreet zal dit nog moeilijker worden en de diverse socio-economische achtergrond van de leerlingen zorgt ervoor dat je als leraar in elke les, voor elke leerling, de ‘hendeltjes’ juist dient te zetten. Dit is een bijna onmogelijke opdracht .
In de school waarin de spreker werkte kreeg ongeveer de helft van de starters aan het eind van het jaar geen groen licht om het volgende jaar terug te keren of haakten sommigen zelf af.
Voor de lerarenopleiding ziet de auteur volgende mogelijkheden: schrap de cesuur tussen de opleiding zelf en de start in het onderwijs. Maak er een geleidelijk uitdovend continuüm van. Geef de begeleidende leerkrachten de kans (vrije tijd, vrije uren, minder lessen) om de starters te begeleiden en betrek de lerarenopleiding actief.
Beginners zouden vakinhoudelijk nog niet volledig op punt staan: wetenschappen, wiskunde, talen, spelling, … De spreker moedigt collega’s aan om de starters op weg te helpen om contacten te leggen in vakgroepen en moedigt een houding tot levenslang leren aan.
De spreker verwijst aan het einde van zijn presentatie naar Paul Verhaeghe die aangeeft dat de verticale autoriteit steeds meer vervangen wordt door een horizontale autoriteit van onderling overleg.
Ludo De Caluwé
Ludo De Caluwé is voorzitter van St.A.M (Studiegroep Authentieke Moddenscholen, www.stam-vlaanderen.be ) en geeft advies aan een lerarenopleiding te Antwerpen.
Hij geeft zijn insteek vanuit zijn ervaring met de middenschool. Het is vooreerst ‘nodig om de uitdagingen van de ongelijke onderwijskansen in het basisonderwijs [aan te kunnen]’. En het is óók een kwestie van structuren. Hoe zal de onderwijshervorming de brede eerste graad in zijn volle betekenis mogelijk te maken en structureel faciliteren? – ‘dat is mijn kruistocht’. Hierbij stelt de spreker zich enkele retorische vragen:
- Zal elke school kansen krijgen en creëren om… vanuit een brede diversiteitsgedachte alle basisschoolverlaters gelijkwaardig op te vangen?
- Zal elke school kansen krijgen en creëren om… alle leerlingen een gemeenschappelijke basisvorming aan te bieden binnen een heterogene setting?
- Zal elke school kansen krijgen en creëren om… alle leerlingen hun studiekeuze effectief te laten uitstellen en met de basisopties geen voorafname nemen op latere studierichtingen?
- Zal elke school kansen krijgen en creëren om… alle leerlingen vanuit een eigen talentontwikkeling positief in hun keuze te helpen groeien?
Het is een lang verhaal, waar we 30 jaar aan hebben gewerkt, en toch wel met succes.
Voor de lerarenopleiding verwijst de spreker naar het boek ‘Laat leraren schitteren‘ en haalt daaruit enkele voorstellen: de student-leraren veranderingsbereid en veranderingsbekwaam maken; de leraar zien als een getalenteerde professional met een open kijk, met passie voor het vak, met expertise en de leraar zien als lid van een professionele leergemeenschap met inbegrip van inzet.
De opleiding kan dat bewerkstelligen via een andere aanpak, een aanpak die anders is dan het geven van een vak. De klemtoon ligt op vakgebonden en vakoverschrijdende samenwerking. In het boek beschrijft men de nood aan de leraar als Maatschappelijk geëngageerde vakdeskundige, Leer- en keuzebegeleider (‘zelfconcept’ van leerlingen verhelderen), Competentieontwikkelaar en diversiteitsbegeleider. De spreker voegt daar nog aan toe dat de ‘nieuwe leraar’ multimediale competenties ontwikkelt in digitale, al dan niet in een virtuele setting. Net omwille van de genoemde punten geeft Ludo De Caluwe nog een slotbedenking mee: de mensen uit de lerarenopleiding worden gesandwicht tussen ‘onmogelijke’ verwachtingen.
Tony Van den Heurck
Ere-voorzitter ACOD Onderwijs, ere hoofdlector aan HoGent, gewezen ondervoorzitter raad BaO van de VLOR.
Tony Van den Heurck begint met minder optimistische geluiden en hoopt aan het eind optimistischer te kunnen corrigeren. De lerarenopleiding kan aan de ongelijke onderwijskansen heel weinig doen omdat de heersende productieverhoudingen bepalen op welke manier zij zich reproduceren. De rol van andere actoren – zoals het onderwijs – is daaraan ondergeschikt en is dus hoe dan ook beperkt. Dit illustreert de spreker met les trente glorieux (de dertig jaar van economische welvaart na de Tweede Wereldoorlog) die gevolgd worden door een heel lange periode van economische neerval (de zgn. Kondratieff-curves) met daarbovenop de subprimecrisis van 2008. We kennen hierdoor een structurele werkloosheid van aan het eind van de jaren 70 en die voortduurt tot op vandaag. In die context zitten de mensen die de pech gehad hebben van op te groeien in de kansarme milieus, daarin nu al de tweede generatie vast. Binnen die context moeten de ongelijke onderwijskansen hun verwezenlijking krijgen. Het onderwijs kan dat niet veranderen.
Jonge, enthousiaste leraren stoten ook op die realiteit – het is een illusie dat zij dat zouden kunnen veranderen – het draagt bij tot hun vervroegde uitstap…
MAAR, onderwijs is niet totaal onmachtig om daar iets aan te doen. We moeten beginnen onderaan: eerst zeggen wat de samenleving verwacht van het basisonderwijs en het secundair onderwijs en dan daar de lerarenopleiding op afstemmen. Als je dat niet doet, riskeer je dat het basisonderwijs en het secundair onderwijs hun eigen finaliteit verliezen. Momenteel biedt de beleidsbrief van de minister over de lerarenopleiding geen duidelijke richting. Je kan met wat daar staat alle richtingen uit.
In de media worden ‘verandering = vernieuwing = verbetering’ gelijkgesteld. Deze gelijkschakeling is niet juist. Terug naar het verleden kan juist een verbetering zijn! Waarom bijvoorbeeld niet terugkeren naar de normaalscholen = de oefenscholen van vroeger? Wat ons vandaag als vernieuwing wordt voorgesteld zoals de schoolopdracht en de loondifferentiatie – daar bedankt de spreker voor, want een verbetering is dat niet.
Terug naar de leidende vraag voor dit debat ‘Waaraan heeft onze samenleving op dit ogenblik de grootste nood?’. Tony Van den Heurck verwijst naar de Stichting Lodewijk De Raet die een aanbod had naar jonge leerkrachten toe: ‘Welk onderwijs voor welke samenleving?’ Die vraag blijft actueel omdat ze ons doet stilstaan bij de betekenis van volgende waarden emancipatie, democratie en multiculturaliteit. Als onderwijs daar een bijdrage toe kan leveren, dan is dat een aanzienlijke bijdrage, zonder de illusie te wekken dat het onderwijs de maatschappij kan veranderen.
Om zich te bevrijden, te emancipatie is er een nood aan empowerment en aan resilience. Dit zijn kwaliteiten die onze jeugd meer en meer nodig hebben. De jeugd wordt echter verkleuterd en daar is – helaas – de school mee verantwoordelijk voor. De school moet de leerlingen moeilijkheden leren overwinnen en leerinhouden leren beheersen is daar een instrument toe. Het gaat niet om leerinhoud als ‘sokkel van weetjes’ maar om leerinhouden die leerlingen vat laten krijgen op de maatschappij waarin zij moeten leven.
Dat heeft natuurlijk zijn consequenties voor de lerarenopleiding. Leerinhouden op een didactisch verantwoorde manier aanbrengen en zo drempels leren overwinnen. Dat staat tegenover het infantiele ‘het moet toch leuk zijn’.
De spreker geeft nog kort de definitie mee van democratie en geeft aan dat de multiculturele samenleving een gegeven is waarbij de school kan bijdragen tot het leren kennen van al deze culturen en dat moet meer zijn dan couscousavonden.
Pedro De Bruyckere
Auteur van ‘Ik was 10 in 2015′ en lerarenopleider in de Artevelde hogeschool.
In twee lijstjes, van PISA en PIAAC, staan onze leraren internationaal bovenaan binnen hun beroepsgroep qua niveau van opleiding en professionele expertise. Maar bij het antwoord op de vraag waar in alle onderzochte landen de meest ervaren leerkrachten terechtkomen bij de groepen die het het meest nodig hebben, staan we onderaan. Bij ons komen de meest ervaren leraren terecht bij de leerlingen die het het minst nodig hebben! Als dat anders was, zou onze achterstand op het vlak van ‘sociale ongelijkheid’ wellicht al de helft kleiner zijn.
Op basis van onderzoek van John Hattie belicht de spreker 2 effectgroottes op de leerwinst van leerlingen. De impact van meer vakkennis op de leerwinst van leerlingen = .09 en het effect van de lerarenopleiding = .11. We spreken over een impact op de leerwinst van leerlingen bij .40.
Is de lerarenopleiding dan zinvol? “Oops! Ben ik dan wel de spreker die over het onderwerp dat hier voorligt iets zinvols kan zeggen?” De spreker verwijst daarom naar John Hattie (een onderwijskundige die kijkt naar één soort effect, m.n. leereffect) en schoof hem de vraag voor wat hij de uitdaging voor de lerarenopleiding vindt.
John Hattie’s golden rule for teachers is: ‘Know thy impact’. M.a.w. leer je impact meten en zien als lerarenopleiding. Hij wil een beperkt aantal werkvormen zeer goed aanleren. ‘Leren observeren’ is daar een van. Opvallend bij John Hattie is dat er weinig aandacht is voor vakkennis, klasmanagement of vakdidactiek in het basispakket. Al deze zaken moeten ‘in service’ gebeuren, zo niet blijven het toch maar woorden die in de praktijk niet werken.
Hoe moet een lerarenopleiding er dan uitzien?
Het voorstel dat Pedro De Bruckere tijdens deze presentatie voorlegt is een 3-3-2 structuur:
- 3 jaar basisopleiding
- 3 jaar begeleide start met een rol voor de school, de pedagogische begeleidingsdiensten, de collega’s-mentoren
- 2 jaar ‘nieuwe’ opleiding.
Afsluitende opmerkingen
Johan Dehandschutter
Het probleem is dat je met onderwijsvernieuwingen in te bouwen in de lerarenopleiding nadien terecht komt in een structuur die niet mee is. Er moet een soort osmose zijn – de ene moet bereid zijn om zich te laten beïnvloeden door de andere. Daarom pleit hij voor dat continuüm: de heen-en-weerbeweging van het werkveld naar de opleiding en weer terug is essentieel.
De spreker herinnert ons aan de herkomst van het woord ‘School’ = Gr. ‘scholè’ = ‘de vrije tijd die jongeren krijgen om zich – los van de maatschappij – te ont-wikkelen’ (= ‘loskomen van de wikkels’) en stelt de hamvraag: zijn we bereid om aan de structuur te sleutelen zodat die ‘vrije tijd’ ontstaat? Is onze maatschappij daartoe bereid?
Tony Van den Heurck
Sociologisch gezien zijn leraren de beroepscategorie die in hun hele leven nooit iets anders hebben gezien dan een school. Het geprezen Finse model legt de lat voor leraren ontzettend hoog, omdat ze voor de maatschappij zo uitermate belangrijk worden geacht: van de 3000 kandidaten worden er 150 toegelaten – de 2850 anderen komen nadien nog eens terug – dat geeft een heel andere ervaring om aan de stiel te beginnen.
In de lerarenopleidingen bij ons moeten we inbouwen dat er verplichte contacten moeten zijn met andere beroepen en met andere maatschappelijke domeinen.
Ludo De Caluwé
In het 3-3-2-systeem van Pedro De Bruyckere wordt in de fase 2 een niche gecreëerd die de oefenschool benadert.
De spreker komt nog eens terug om de idee om de gemeenschappelijke basisvorming zo breed mogelijk te houden en zo lang mogelijk vol te houden. De maatschappelijke uitdaging is: dezelfde doelen halen met een brede waaier aan leerlingen, maar die doelen halen op telkens op een verschillende manier.
Katrien De Maegd