Kathleen Heyninck en Eva Geerts onderzochten, onder leiding van prof. dr. Wim Van den Broeck (VUB), stoornissen als ADHD, dyslexie, dyscalculie en autisme bij meer dan 11.000 Nederlandstalige kinderen in 71 scholen voor gewoon basisonderwijs in Vlaanderen en Brussel.
7,5 procent blijkt minstens één stoornis te hebben. In het zesde leerjaar is dat zelfs opgelopen tot 10,5 procent. Dat is vrij veel vergeleken met internationaal gelijkaardig onderzoek. De onderzoekers spreken dan ook over een ‘overdiagnosticering’.
Opvallend is dat de meeste diagnoses gesteld worden bij de middenklasse. Middenklassenouders laten hun kind vijftien tot twintig keer vaker het etiket van leerstoornis opplakken dan laaggeschoolde ouders. Concreet betekent dat bij kinderen van wie de ouders niet-universitair hoger onderwijs hebben gevolgd.
“Een deel van de middenklassers gebruiken stoornissen om hun kind door het aso te loodsen”, concludeert professor ontwikkelingspsychologie Wim Van den Broeck in De Morgen (1 september 2012). “Ze denken dat hun kind op school betere begeleiding krijgt, zoals meer tijd bij toetsen.”
Kinderen uit de laagste sociale klasse (opleidingsniveau ouders lager of secundair onderwijs) hebben zelden of nooit een diagnose. “Zij kennen de stoornissen minder en hebben vaak geen geld om een logopedist, psycholoog of arts te betalen. Als de school het niet opmerkt, vallen deze kinderen uit de boot”, stelt Van den Broeck.
De onderzoekers besluiten dat de huidige manier waarop diagnoses van leerstoornissen worden gesteld kansenongelijkheid bevordert. “Juist kinderen van laagopgeleiden hebben meer kans op leerstoornissen, maar de alertheid is daar niet aanwezig”, aldus Van den Broeck. “Hoe meer middenklassenkinderen onterecht gediagnosticeerd worden, des te minder de echte probleemkinderen geholpen worden.” Volgens de onderzoekers zouden de CLB’s altijd betrokken partij moeten zijn. Enkel zo kunnen alle kinderen dezelfde kans krijgen op een diagnose.