Open brief van Jan Blommaert aan VDAB-baas Fons Leroy over “studeren voor de kenniseconomie”

Facebooktwittermail

“De maatschappij tolereert niet langer dat ze moet betalen voor iemand die een studiekeuze maakt waarvoor op de arbeidsmarkt geen vraag is”, vindt VDAB-baas Fons Leroy. “U snapt blijkbaar niet dat elke zogeheten ‘productieve’ opleiding vol zit met ‘nutteloze’ vakken die worden gegeven door mensen die op hun beurt ‘nutteloze’ opleidingen hebben gevolgd”, antwoordt professor Jan Blommaert in een vrije tribune in “De Wereld Morgen”. Hieronder volgt de open brief van Jan Blommaert aan Fons Leroy.

Beste Heer Leroy,

U hebt zich de laatste maanden als hoofd van de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling verdienstelijk gemaakt als aanklager van wat U in uiteenlopende formulering bestempelt als het teveel aan vrijheid in de studiekeuze. Voor U moet men jongeren veel helderder en doortastender ‘informeren’ over het belang van een goede studiekeuze. De reden daarvoor is vanuit uw standpunt voor de hand liggend: teveel jonge mensen studeren nog ‘nutteloze’ richtingen, terwijl er vele duizenden vacatures voor knelpuntberoepen niet ingevuld raken. U noemt daarbij verpleegkundigen en ingenieurs als prototypes van dergelijke knelpunten. Uw logica is helder. Waarom zou men een opleiding volgen die leidt naar een beroep waarvoor Uw bedrijf geen vacatures heeft, en geen opleiding die overloopt van de beroepsmogelijkheden?

In functie daarvan stelt U een hele reeks zaken voor. U pleitte er op een bepaald ogenblik voor om al in de kleuterklas met het voortraject op de arbeidsmarkt te beginnen. Kleuterjuffen zouden uitstekend kunnen peilen naar de zaken waarin de kleuters goed zijn, waarvoor ze belangstelling of aanleg hebben. Zijn ze goed met hun handen? Met hun hoofd? Wel, laat ons dat dan, zoals bij de turnstertjes uit de voormalige Sovjet-Unie, maar vroeg genoeg nagaan en die kleuters subiet op weg sturen naar een volgehouden traject dat hen rond hun 22ste tot gediplomeerd verpleegkundige of ingenieur maakt.

U pleit eveneens geregeld voor een hardere aanpak van ‘foute’ studiekeuze, en U staat daarbij niet alleen. Ook de voormannen van de patroonsorganisaties hebben er al vaak op gewezen dat het niet kan dat jongeren met een diploma archeologie, kunstgeschiedenis, filosofie of andere rotzooi na hun studies doodleuk een wachtuitkering krijgen, bij gebrek aan banen op de arbeidsmarkt. Het standpunt klinkt ook hier volmaakt logisch: wie ‘studeert voor de dop’ mag die dop niet krijgen. Het geld groeit immers niet op onze rug, mensen moeten productief zijn, en wie niet horen wil moet voelen.

Zoals gezegd, de logica die bij dit soort argumenten gehanteerd wordt lijkt ijzersterk. Het is immers de logica van de patroons en hun arbeidsmarkt. In die logica bestaat de rest van de samenleving blijkbaar enkel om de economie draaiende te houden, en moet elke euro belastinggeld naar de economie vloeien, niet naar al die zever waarheen het nu zo rijkelijk vloeit. In die logica is het de opdracht van de staat om bedrijven zonder de geringste eigen investering een hoog opgeleide arbeidspopulatie te schenken die dan, hoog-rendabel, onze kenniseconomie kan doen bloeien.

Wel, U mag dan een groot specialist zijn inzake het beheer van de arbeidsmarkt, maar als het over onderwijs gaat hoor ik van U enkel platitudes, borrelpraatjes. Ik ga U in hetgeen volgt proberen wijzer te maken over dit thema; het is dringend nodig.

Ik deel mijn uitleg in drie katernen in, telkens georganiseerd rond een vraag.

Eén: wat is een nutteloze opleiding?

Twee, wat is studeren in een kenniseconomie?

Drie, wie is eigenaar van het onderwijs?

1. Wat is een nutteloze opleiding?

Dit is nu al jaren bezig: debatten waarin men een onderscheid maakt tussen ‘nuttige’ en ‘nutteloze’ opleidingen, vaak gekoppeld aan een ruimer onderscheid in de samenleving tussen ‘productieve’ en ‘niet productieve’ sectoren. Laat ons met dat laatste beginnen.
Het is bon ton om enkel mensen die de private industrie werken te zien als ‘productief’. Het gaat dan om ondernemers en middenstanders, en al wie voor hen werkt. Zij zijn degenen die ‘onze economie’ draaiende houden, die bedrijfswinsten mee helpen genereren en daardoor onze samenleving – althans in het lichtjes geflatteerde zelfbeeld van die ‘productieve’ mensen – welvaart bezorgen.

Al wie niét in de context van een private onderneming werkt wordt gezien als ‘niet productief’. Het doelwit daarbij zijn doorgaans ambtenaren, mensen die in de sociaal-culturele en welzijns-sectoren actief zijn, en mensen uit het onderwijs (incluis, vanzelfsprekend, academici). Deze groepen – zo beweert men – dragen niet bij tot onze welvaart; ze zijn integendeel verbruikers van welvaart, en in de bewoordingen van sommigen dan ook ‘parasitair’. Er is dan ook een beeld ontstaan waarin de ‘productieven’ keihard moeten gaan werken om die ‘niet productieven’ hun luizenbestaan te verschaffen. Die laatsten hangen maar wat rond, amuseren zich en morrelen wat in de marge. Die eersten, die noemen zichzelf graag ‘de hardwerkende Vlaming’; de laatsten behoren niet tot die categorie.

U zelf maakte een onderscheid tussen presentatoren en verkopers, en U wees erop dat teveel mensen presentator willen worden terwijl er te weinig verkopers zijn. Het eerste beroep is nutteloos en een luxebaan, het tweede is nuttig en nodig. We kunnen leven met minder presentatoren, maar niet met minder verkopers. “Snel heroriënteren kan de oplossing zijn” concludeerde U in het Nieuwsblad in november 2011.

Laat ons eerst even vaststellen dat dit soort opdeling tot het rijk der kindertaal behoort: het is een zwart-wit tegenstelling die de besten uit één categorie tegenover de slechtsten uit een tweede categorie plaatst. De enorme ruimte tussen die twee polen is de realiteit, daarover zouden we het moeten hebben, en daarover heeft men het slechts uiterst zelden. Waarom? Omdat die dwaze wit-zwart tegenstelling dan niet meer werkt natuurlijk. Een economisch systeem zit immers niet in mekaar volgens dat soort simplismen; het is een zeer ingewikkeld geheel aan elementen die in mekaar haken en elkaar zo in stand houden. En niet enkel zij die dingen verkopen zijn ‘productief’; ze kunnen dat slechts omdat er achter hen een heel netwerk aan ‘niet productieve’ sectoren staan die hen in staat stellen te doen wat ze doen.

Concreet: achter elk gezin van hoogperformante tweeverdieners in een productieve sector staat een legertje aan anderen. Ik som op: de juffen van de kleuterschool van de kinderen, de buschauffeur die de kinderen ophaalt, de vrijwillige medewerkster of stagiaire die de kinderen van de bus de straat over helpt naar school, de kokkin van de kleuterschool, de bedienden die er de administratie doen, de poetsvrouwen die de school netjes houden, de kinderverzorgster die de naschoolse opvang doet zodat de ouders hun voltijdse baan kunnen blijven uitoefenen, en, eventueel, de grootouders die de kinderen afhalen en opvangen wanneer pa en ma in de file zitten.

Het is nog niet gedaan. De tweeverdieners zijn hoog opgeleid en ze lezen dagelijks een krant samengesteld door free-lance journalisten (al zeker geen van Uw knelpuntberoepen). Maar ‘s avonds zijn ze moe, en bekijken ze een licht amusementsprogramma van het genre FC De Kampioenen, verzorgd door mensen die fotografie, grafische kunst en beeldtechniek hebben gestudeerd, een script-auteur, dramaturg en regisseur (ook geen knelpuntberoepen), en een groepje acteurs – ook niet meteen het prototype van ‘productieve’ en ‘niet parasitaire’ werkers. De tweeverdieners zijn moe na de arbeid en dus laten ze geregeld een pizza-besteldienst langs komen – een student archeologie, zeg maar – en hebben ze eveneens een poetsvrouw nodig die weliswaar ‘productief’ is, maar alweer niet beantwoordt aan het stereotype beeld van de ‘productieve’ mens. Ik vermoed dat U bij de VDAB Uw cliënten niet snel een mooie loopbaan in de poetshulp zal aanbieden.
Voor bedtijd lezen onze tweeverdieners nog snel een stukje uit een recente roman, geschreven door een literaire ‘parasiet’ en uitgegeven door een bedrijf dat bemand wordt door lieden uit de sociaal-culturele, artistieke en literaire sector: grafische ontwerpers, fotografen, Germanisten, pol-en-soccers, sociologen enzovoort. Intussen is er nog wat email gedaan, en noteren ze in hun agenda een vergadering van het oudercomité die zal worden geleid door een thuiswerkende moeder – niet enkel een niet-productief persoon, maar zelfs een ‘niet actief’ persoon in Uw jargon.
Na zo’n dag gaan de productieve tweeverdieners rustig slapen, om morgen weer op volle toeren productief te kunnen zijn. Ze worden gewekt door het radiojournaal van 6 uur, gemaakt door … juist ja, parasieten.

Het is nog steeds niet gedaan. Onze twee hardwerkende en productieve tweeverdieners zijn zelf hoog opgeleid. Ze hebben allebei een ASO-opleiding achter de rug, gevolgd door een rechtenstudie aan een Vlaamse universiteit. We bekijken even het vakkenpakket dat ze sinds hun twaalfde levensjaar hebben gekregen. Ik zie daarin: turnen, godsdienst of moraal, geschiedenis, kunstgeschiedenis, Latijn, Frans, Nederlands, Engels, wiskunde, natuurwetenschappen, maatschappelijke oriëntatie of een vak dat ‘brede school’ heet, aardrijkskunde en chemie; daarnaast ook filosofie, rechtsfilosofie, de geschiedenis van het recht, de Belgische en Europese geschiedenis, de staatkundige structuur van België en zo meer.
Al deze vakken hebben ze gekregen van mensen die, in het zwart-wit schema, niet productief worden genoemd: leerkrachten in het middelbaar, academici aan de universiteit. En er is meer: hier komen we bij het onderscheid tussen ‘nuttige en nutteloze’ opleidingen. We moeten nu naar inhouden kijken.

Onze hoogproductieve tweeverdieners hebben rechten gestudeerd. Hun vak filosofie kregen ze echter van een filosoof, rechtsfilosofie van iemand met een doctoraat in de moraalwetenschappen, geschiedenis van België en Europa van een historicus, de staatkundige kennis deden ze op van iemand met een diploma politieke wetenschappen – allemaal volstrekt nutteloze opleidingen, opleidingen die U liever niet te vaak gekozen zou zien. U snapt blijkbaar niet dat elke zogeheten ‘productieve’ en ‘toekomstgerichte’ opleiding vol zit met ‘nutteloze’ vakken die worden gegeven door mensen die op hun beurt ‘nutteloze’ en ‘niet toekomstgerichte’ opleidingen hebben gevolgd. Zou U de Vlaamse jongeren aanbevelen om filosofie of moraalwetenschappen te gaan studeren? Allicht niet. Maar we hebben wel zo’n mensen nodig om juristen, economisten en managers op te leiden.

Als we wat dieper gaan graven, naar de humaniora van onze tweeverdieners, dan wordt het helemaal te gek. Vrijwel niemand die hen heeft opgeleid had een ‘nuttig’ diploma en was goed in ‘nuttige’ zaken. De Germanist die hen min of meer foutenloos heeft leren schrijven vertelde hen ook over volkomen nutteloze dingen: de poëzie van Beatrijs en Gezelle, de werken van Couperus, Hugo Claus en Tom Naegels. De wiskundelerares heeft een opleiding gekregen die men niemand nog aanraadt omdat ze te ‘theoretisch’ is; en de lerares Latijn – tja, wat kunnen we dààrvan zeggen?
De zaak is dat al deze nutteloze opleidingen in de feiten absoluut nodig zijn om nuttige dingen te doen. Om goede juristen, ingenieurs en managers te kweken hebben we goede universiteiten nodig, en daarachter goede secundaire en basisscholen. Daarin leren de toekomstige ingenieurs ‘leren’ – ze leren een probleem isoleren en omschrijven, het dissecteren en analyseren, en ze leren er hun visie ontwikkelen en uitschrijven. Al wie vandaag een business plan kan schrijven, kan dat omdat een nutteloze onderwijzer, en later een al even nutteloze leerkracht Nederlands er de schrijfregels heeft ingedrild, omdat men via de kennis van literatuur heeft geleerd hoe een genre ineen zit en hoe men een verhaal kan schrijven, via de cursus filosofie heeft geleerd wat een logisch argument is, en ga zo maar voort.

U ziet: iedere zogenaamd productieve activiteit kan maar gebeuren omdat ze is gebaseerd op een enorme hoeveelheid zogenaamd niet-productieve activiteiten, aangebracht door mensen die, wat U betreft, een zeer onwenselijke studiekeuze hebben gemaakt.

De grote baas van Nokia schreeuwt al jaren van alle daken dat het dankzij het Finse onderwijsmodel is dat hij vanuit een land in de periferie van de economische wereld erin geslaagd is een speerpunt-industrie op te zetten, die nu het leven van honderden miljoenen mensen mee bepaalt. En wat is dat Finse onderwijs? Ik zie Uw haren al opstaan: het is een egalitair en uniform onderwijsmodel waarin niet vanaf de kleuterklas wordt ingezet op de ontwikkeling van bepaalde beroepsprofielen, zelfs niet vanaf de secundaire school. Iedereen wordt zeer breed opgeleid – iedereen heeft een soort humaniora gevolgd – en beroepskeuze komt pas heel laat aan de orde.

Ik heb zelf aan een Finse universiteit gewerkt en kan U verzekeren: dat zijn uitstekende instellingen waar men zowat de beste jonge mensen ontmoet die ik ooit in een eerste jaar universiteit heb gezien. Ze studeren goed en vlot, en het zijn geen vakidioten. Welnu, het is dat soort mensen die men bij Nokia als het geheim van succes ziet.

Daar tegenover staat de vroege recrutering die U in gedachten heeft – begin van zodra kinderen hun eerste woordjes brabbelen, hun eerste tekeningen maken en met Legoblokken spelen. Welnu, dat model hanteert men in een aantal landen, waaronder China. Kinderen worden er vanaf de kleuterschool vastgezet in een doorgedreven academische context waarin Wiskunde (en in toenemende mate Engels) centraal staat; ze moeten immers allemaal top-ingenieur worden. En de Chinese regering klaagt al geruime tijd over het feit dat dié ingreep heeft geresulteerd in een generatie van sociale monsters, van mensen die elk sociaal normbesef missen en enkel nog aan poen, consumptie en elite-privileges denken. De overheid wil dan ook nu een terugkeer naar vroeger, naar een opleiding waarin men zoals vanouds ook de werken van Lao Tze en Confucius – volkomen nutteloos, neem ik aan? – ter harte neemt.

Ik hoop dat U begrijpt dat het onderscheid tussen ‘nuttige’ en ‘nutteloze’ opleidingen belachelijk is. Wanneer we U volgen, dan moeten we alle goede jonge mensen stevig (en op straffe van sanctie) aanmoedigen om ‘nuttige’ opleidingen te kiezen. Enkel de minder begaafden mogen dan nog nutteloze opleidingen volgen. We krijgen dan ambtenaren, leerkrachten, journalisten, sociale werkers, academici die uit een soort tweede klasse zijn gerecruteerd. De gigantische meerwaarde die al die sectoren nu produceren, en waarvan de private industrie alle voordelen plukt – zie lager – gaat daarmee verloren.

Een slecht opgeleid jurist wordt allicht geen top-jurist: zijn we het daarover eens? En zijn we het eens over het feit dat alle zogenaamd ‘productieve’ beroepen in dit land een heel netwerk van hoog-kwalitatieve ‘niet productieve’ beroepen achter en rondom zich moeten hebben om voluit ‘productief’ te kunnen zijn? En dat onze samenleving dan ook niet alleen uitmuntende ingenieurs, bankiers, managers, juristen en zo meer nodig heeft, maar ook de beste onderwijzers, leerkrachten geschiedenis, journalisten en academische wijsgeren? Goed, dan kunnen we verder.

2. Wat is studeren in een kenniseconomie?

Ook dit is al vele jaren bezig: een verhaaltje over de kenniseconomie waarin die nieuwe economie volledig wordt vernauwd tot een economie, een wereld van hoogtechnologische bedrijven die concurreren in een wereldmarkt van ‘kennis’: ICT bedrijven, ‘smart-allerlei’ bedrijven, nanotechnologie, biotechnologie, financiële high-tech enzovoort. Aan dat beeld koppelde minister Frank Vandenbroucke enkele jaren terug een onderwijsmodel waarin alle kinderen idealiter moesten worden toegeleid naar top-beroepen in die top-sectoren. Om mee te kunnen in deze kenniseconomie moet Vlaanderen immers héél véél jonge mensen kweken die daarin een rol kunnen spelen – proportioneel even veel, zeg maar, als India, China, Brazilië en andere groeilanden. Hét archetype van hedendaags professioneel succes is een jonge ICT-manager die in een ‘smart’ kantoor werkt en daar uiterst creatieve dingen doet (en ze nog verkocht krijgt ook).

Dat is allemaal prima. Alleen is het goed te blijven beseffen dat dit soort top-sectoren nog altijd een piepkleine minderheid vormen van de arbeidsmarkt. Er zijn in dit land nog altijd meer kappers dan IT-managers of top-bankiers, en dat zal nog wel een hele tijd zo blijven. Dat geldt vanzelfsprekend ook voor India, China en de andere economische slagschepen van vandaag: overal waar men dergelijke topsectoren heeft, zijn ze klein en uiterst moeilijk toegankelijk.

Daarnaast, en dat zagen we al, is het ook goed te beseffen dat dergelijke hoog-competitieve sectoren enkel maar kunnen groeien op een bedje van ‘laag-productieve’ sectoren: een uitmuntend onderwijs, uitmuntend universitair onderzoek, uitmuntende ondersteunende diensten voor zij die werken in de topsectoren – van kleuterjuffen en opvangmoeders tot nachtwinkels, pizzadiensten en fitness- en wellness-centra waar de vermoeide IT manager zich kan ontstressen.

Men kan het ene niet krijgen zonder het andere. Alle Europese overheden vandaag de dag gaan fors investeren in die sleutelsectoren van de kennis-economie. De Europese kaderprogramma’s voor wetenschappelijk onderzoek worden compleet gedomineerd door spitstechnologisch onderzoek, en wanneer ministers meer investeringen aankondigen in wetenschappelijk onderzoek dan hebben ze daarbij het beeld voor ogen van mensen in een witte labojas in een klinisch gebouw vol glimmende instrumenten en apparaten – niet dat van een oudere man die in een bibliotheek over een boek gebogen zit. In dat laatste – de mens- en sociale wetenschappen – wordt al jaren gedesinvesteerd. Men ziet (dit zal bekend klinken) die opleidingen als nutteloos, of toch minstens als een bijkomende luxe die we ons veroorloven wanneer de nuttige sectoren goed draaien.

Welnu door dergelijke desinvesteringen in ‘nutteloze’ wetenschap schraapt men de grond onder de ‘nuttige’ wetenschap weg. Dat is boven al uiteengezet: stop de samenleving vol met zwak opgeleide kleuterjuffen, onderwijzers, ambtenaren, journalisten, en ze loopt binnen de kortste keren ook vol met slecht opgeleide ingenieurs, juristen, economen en geneeskundigen. Het wordt de hoogste tijd dat men begrijpt dat men enkel een voorsprong in de kenniseconomie kan uitbouwen wanneer men een voorsprong uitbouwt in de algemene kennis.

Einstein was zeer belezen in filosofie, kunst en politiek, niet enkel in wiskunde en fysica. En hij benadrukte zijn hele leven lang dat zijn wetenschap draaide rond fantasie en inbeeldingsvermogen, niet rond het volgen van een bepaalde wetenschappelijke techniek. Die fantasie ervoer hij het best en het diepst in muziek, poëzie en filosofie; wiskunde en fysica waren voor hem uitwerkingsvelden van ideeën die hij had opgeraapt en ontwikkeld uit een zeer brede kennis en interesse. Innovatie – en dat zeggen heel veel innovatoren, denk aan Steve Jobs – draait nooit om het herhalen van datgene wat er al is, maar om het denken van wat nog nooit is gedacht, om inbeelding en verbeelding, altijd gegrond in een belangstelling en begrip dat het eigen vakgebied ver overstijgt.
Mensen opleiden in het navolgen van bestaande modellen, en hen daarbij enkel opleiden in de beperkte ruimte van hun vakgebied, is het beste recept voor de productie van iets wat we allang kennen en haten: vakidioten die goed zijn in de uitvoering maar slecht in het creatieve denken. Haal de oogkleppen weg, leid mensen op in een ruimer geheel aan kennis, en de gespecialiseerde kennis zal er wel bij varen. Van die regel zijn er heel wat bewijzen; van het tegendeel ervan bitter weinig.

En ook hier is er meer. Men spreekt over de ‘kenniseconomie’, maar men zwijgt graag over het ruimere geheel waarin die optreedt: de kennis-samenleving. We gaan sinds de jaren 1990 allemaal op een fundamenteel andere manier om met kennis; het Internet is in dat opzicht een fenomenale en revolutionaire ontwikkeling. Google is het hedendaagse equivalent van de Bibliotheek van Alexandrië, en Facebook en andere social media voorzien nu in een kennis-circulatie die zowel qua snelheid als qua volume zijn gelijke niet kent in de menselijke geschiedenis. Wie iets of wat actief is op Twitter weet dat er makkelijk honderd tweets op vijf minuten tijd kunnen binnenkomen. Niemand krijgt dat effectief gelezen, maar het is er wel.

Dat soort kennis-overload is nu een regel geworden, en leren omgaan met die gigantische kennismachine waarin we leven is nu de dwingende hoofdopdracht. En niet enkel als kennis-consument: iedereen is nu een zogenaamde kennis ‘prosumer’, een kennis-consument en producent terzelfder tijd. We nemen niet enkel tonnen informatie tot ons, we produceren er ook tonnen. Dus ook hier is de opdracht: hoe doen we dat goed? Wetende dat we vandaag de dag zowat alles de wereld kunnen insturen en dat iemand het wel zal lezen, hebben we een steeds grotere verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van de kennis die we verspreiden. We zijn, elk van ons, thans in staat even grote en zware effecten te genereren met onze boodschappen als Joseph Goebbels in het Derde Rijk.

Leven in een dergelijke kennis-samenleving vereist competenties die men thans nergens aanleert; men moet ze door vallen en opstaan en door trial-and-error verwerven. Maar één ding is helder: men kan deze kenniswereld niét aan wanneer men niet bereid is om kwaliteitsonderscheiden te maken tussen wat goed is en wat slecht is in de informatie die men ontvangt en uitstuurt; en dat soort onderscheiden maakt men niet zomaar, men moet zich daarop toeleggen. Hierover wordt volstrekt onvoldoende nagedacht; enkele think tanks zijn hier over bezig en een aantal futurologen hebben er over geschreven. Maar wat dit betekent voor het onderwijs in een land zoals het onze, daarover lees ik niet veel grondige commentaren of goed doortimmerde suggesties.

Het gevolg is dat we mensen opleiden die misschien wel heel erg slim zijn als het aankomt op technologie of marketing, maar die heel erg dom zijn wanneer het gaat over politiek, kunst, samenlevingsproblemen. We hebben mensen op overschot die ons de details van de laatste nieuwe versie van de iPad kunnen uitleggen, maar zeer weinig mensen die ons het probleem van Brussel-Halle-Vilvoorde kunnen verklaren, of zelfs maar kunnen vertellen hoe België nu eigenlijk staatkundig ineen zit. Ook hier zien we dus ‘knelpuntsectoren’. We hebben mensen die heel verstandig kunnen praten over het testen van nieuwe geneesmiddelen, maar geen bal afweten van hoe de beurzen werken en hoe de Eurocrisis tot stand is gekomen. Vraag aan goed opgeleide mensen om het verdrag van Maastricht even toe te lichten: er volgt een oorverdovende stilte; idem wanneer je vraagt of ze de problemen van Dexia snappen, of het conflict in Syrië, of iets afweten van de Kyoto-norm.

De kennis-samenleving van vandaag is dus in wezen een samenleving van domme mensen – pardonnez le mot. En nu kan U zeggen dat mensen best alles weten van datgene waarvoor ze betaald worden om te weten, en dat kennis van BHV, Maastricht, Dexia en zo meer in essentie onbelangrijk is. We hebben immers – ai! hier komt een zwak punt – goed opgeleide journalisten die ons dat allemaal uitleggen, toch?

Ik ben het daarmee niet eens omdat mensen die onwetend zijn over allerlei zaken ook manipuleerbaar zijn. Men kan ze simpelweg àlles wijsmaken, ze zullen het geloven omdat ze zelf de instrumenten niet bezitten om die kennis kritisch en zelfstandig te beoordelen.
En ja, dat soort manipulatie gebeurt wel degelijk. Ik geef één voorbeeld: mensen zijn met heel velen gaan geloven dat dè oorzaak van de huidige economische crisis bestaat uit de zeer grote overheidstekorten bij ons en bij anderen. De feiten wijzen duidelijk op het tegendeel: alle Euro-lidstaten waren hun overheidsschuld aan het afbouwen tot 2008 – de bankencrisis – en vanaf dan zien we een steile klim van de publieke schuld, een gevolg van vele miljarden die werden uitgegeven als steun aan aan de banken. Zie het Dexia-verhaal bij ons.
Die feiten waarnaar ik verwijs, hoeveel mensen kennen die? En hoeveel mensen die er weet van hebben zijn in staat om hiervan een beknopte maar heldere en correcte analyse te maken? En is dat nodig? Jazeker, want het heeft een enorm effect op hun eigen leven en op dat van hun kinderen – maak nu een vergissing in de analyse en je loopt het risico dat je binnen twintig jaar tienduizenden Euro’s moet neertellen voor de opleiding van je ongeboren kind, en vele duizenden voor geneeskundige zorgen. Dat is dus belangrijke en relevante kennis, mensen moéten dat weten.

In zo’n kennis-samenleving moet men vanzelfsprekend een steeds bredere kennis hebben, eenvoudigweg omdat men nu bestookt wordt met gigantische hoeveelheden relevante kennis, die ons idealiter vrijere mensen zou moeten maken, de meest vrije mensen uit de geschiedenis. We zijn in wezen nu in staat om elke leugen die men ons aanbiedt met een uurtje surfen te ontzenuwen. Als we die capaciteit niet kunnen gebruiken dan worden we niet de meest vrije, maar de meest gemanipuleerde mensen uit de geschiedenis.

Ons onderwijs moet daarop toegespitst worden: op de bekwaamheid van mensen om soeverein en kritisch om te gaan met informatie over alles en nog wat – alles wat ons aanbelangt. Om nu even terug te koppelen naar wat we eerder zegden: we moeten in een kennis-samenleving dus steeds meer ‘nutteloze’ dingen leren om ons leven ‘nuttig’ te kunnen organiseren, want de eindeloze kennis-aanvoer maakt dat leven complexer en meer risicovol dan vroeger. Het is van belang dat mensen niet enkel deskundige kennis verwerven over de nieuwste Audi-modellen, de kortingen deze week in de Aldi of de prijzen van hotelkamers in Nicosia, maar ook over hun politieke en economische belangen, over zichzelf en hun samenleving, en over het heden, het verleden en de toekomst.

Is dat ‘nuttig’? U vindt misschien van niet, want die kennis zal allicht geen betere werknemer van Alcatel of Omega Pharma opleveren. Dat kan best zijn. Maar misschien levert ze eerder dan betere arbeidskrachten betere mensen af, en misschien is ook dat nastrevenswaard.

3. Wie is eigenaar van het onderwijs?

Dat brengt me bij mijn laatste punt. Zoals ik eerder zei is uw visie gelijklopend aan die van het patronaat; ook de EU volgt de visie dat onderwijs – en al zeker het hoger onderwijs – uitsluitend nog kan dienen om de arbeidsmarkt te voeden met hoogwaardige en hoogrendabele werknemers in de kenniseconomie. U verkeert dus in eminent gezelschap.
Dat is evenwel een politiek standpunt, en het is hoegenaamd niet vanzelfsprekend. Meer nog, het is volstrekt ongerijmd en onverdedigbaar, en dit om een heel eenvoudige reden: eigendom.

In de gehele EU wordt het hoger onderwijs nagenoeg volledig door de belastingbetaler gefinancierd. Uit publieke middelen dus. Slechts in vier landen bedraagt de inbreng van private middelen tien procent of meer: Groot-Brittannië, Nederland, Zweden en Hongarije. Maar noteer dat deze tien procent ook de inschrijvingsgelden omvat – het geld dat studenten of hun ouders zelf neertellen voor hun opleiding. De private sector is dus volstrekt marginaal in de financiering van het hoger onderwijs in de EU, ze draagt nauwelijks bij tot de kwaliteit ervan, terwijl ze de grootste afnemer is van de producten ervan – de hoog opgeleide werkkrachten die zo essentieel zijn in de concurrentiekracht van de EU economieën.

Dat is nog niet alles. Ook het wetenschappelijke onderzoek wordt in overgrote meerderheid uit publieke middelen gefinancierd. Het is in Europa de belastingbetaler die risicodragend onderzoek financiert – onderzoek dat experimenteel is en dus kan mislopen, maar evengoed kan leiden tot innovatie. Maar het is uiteraard alweer de private sector die daarvan de meerwaarde opstrijkt – de patenten en licenties, en de opbrengst van innovatieve producten die eruit voortkomen. Universiteiten worden steeds meer naar samenwerking gedreven met private ondernemingen, die tegen dumpingprijzen onderzoek bestellen bij universiteiten dat dan wordt uitgevoerd door wetenschappers die door publieke middelen worden betaald. Dat soort eenrichtingsverkeer tussen universiteit en industrie staat in alle beleidsbrieven inzake hoger onderwijs als prioriteit vermeld.
Wat zien we? We zien dat een publiek gefinancierde sector – hoger onderwijs – wordt uitgebuit door de private sector. Die laatste neemt alle meerwaarde af van de publiek gefinancierde onderwijsinstellingen. Privé-ondernemingen krijgen uitmuntend opgeleide ingenieurs en zo meer, alsook de resultaten van publiek gefinancierd wetenschappelijk speerpunt-onderzoek. En ze krijgen dat zoniet gratis, dan toch aan een minimale kost – zie de verhouding tussen publieke en private financiering van het hoger onderwijs. Dus we zien dat ‘de economie’, om het zo even te stellen, het vruchtgebruik opeist van publiek gefinancierd hoger onderwijs en onderzoek. Velen lijken dat prima te vinden: EU documenten over hoger onderwijs worden doorgaans ondertekend door de EU Commissaris voor Onderwijs en die voor Economische Zaken. Merkwaardig toch? Wat geeft de economie het recht op eigendom over een sector waar ze nauwelijks zelf in investeert?

Het antwoord is: niemand geeft hen dat recht, ze nemen het zelf. Dat heet usurpatie. De economie usurpeert de eigendomsrechten op een sector waarop ze in wezen geen enkel recht kan laten gelden. Ze eist over die sector echter, naast het huidige vruchtgebruik, ook de bevoegdheid om er de toekomstige bakens van uit te zetten en er de marsrichting van te bepalen.

En op dit punt zitten we alweer bij dat onderscheid tussen ‘nuttige’ en ‘nutteloze’ opleidingen dat ook U zo vaak hanteert: volgens de industrielobby’s wordt er aan Europese universiteiten nog veel te veel zever verkocht en veel te weinig beroepsgericht opgeleid. Concreet: bedrijven vinden nog altijd dat zij zelf te veel moeten investeren in de opleiding en bijscholing van hun werknemers. Het hoger onderwijs doet volgens hen z’n werk niet goed genoeg. Idealiter worden de universiteiten een veredelde VDAB: een enorme machinerie van concrete beroepsopleidingen en bijscholingen (“life long learning” geheten). De enkele weken opleiding die werknemers nu van bedrijven krijgen kunnen zo bespaard worden; mensen komen om 8.55 uur op de eerste dag binnen en zijn om 9.03 uur al vruchtbaar aan de slag. En de VDAB kan zo overbodig worden gemaakt.

Ik vind dat een vreemde toestand, een scheve toestand zelfs. Als de industrie dat wil verkrijgen van een sector die door anderen betaald wordt, zou ze best veel en veel meer mogen investeren in die sector. Steeds meer nemen en steeds minder geven, dat klopt niet met mijn boerenlogica. Dat klinkt als diefstal – diefstal door een klein clubje, van zaken die in wezen van iedereen zijn. Diefstal van mij, van U, van iedereen, ten voordele van actoren die niet het algemeen belang dienen maar enkel dat van hun aandeelhouders. Word ik daar beter van? Neen, hoegenaamd niet; ik word bestolen.

Dat klinkt ook als een aanslag op alles wat het onderwijs niet enkel kan zijn, maar wat het moet zijn: een opleiding waar men naast vakspecialist ook burger wordt, volwassen en rijp mens, een vrij en kritisch mens die over het eigen lot kan beschikken omdat hij of zij niet door anderen om de tuin kan worden geleid. Wanneer de hele samenleving het onderwijs betaalt, dan moet de gehele samenleving daarbij baat hebben, er de vruchten van plukken, en er beslissingsmacht over hebben. Niemand heeft het recht dat eigendom op te eisen – niet het leger en de veiligheidsdiensten, niet de Katholieke Kerk of de Getuigen van Jehova, en ook niet de banken en de industrie. Het is eigendom van de hele samenleving, het is een democratisch en collectief bezit, en het algemene belang moet erdoor worden gediend – vandaar het grote nut van een brede opleiding voor mensen die in de kennis-samenleving in ruime zin kunnen functioneren, niet enkel in Alcatel of Omega Pharma.

Met welk recht eist U nu zeggenschap op inzake de richting die het onderwijs uit moet? Met welk recht wil U kleuterjuffen vroege arbeidsselectie – een soort triage – laten uitvoeren? En met welk recht wil U de wachtuitkeringen afschaffen voor mensen die naar het oordeel van Uzelf en van de economische actoren ‘nutteloze’ opleidingen hebben gevolgd? Met welk recht maakt U überhaupt dat onderscheid tussen ‘nuttige’ en ‘nutteloze’ opleidingen? Met welk recht, tenslotte, gaat U ervan uit dat enkel het belang van deze economische actoren het algemeen belang kan dienen?

U zal misschien zeggen: maar het is toch economische crisis! We verliezen onze concurrentiële positie tegenover andere landen en regio’s! En die crisis moet toch worden opgelost! Ja, inderdaad, dat moet. Maar onze crisis is niet uitsluitend economisch. Hij is ook politiek, cultureel, sociaal en moreel.
Wanneer ik Van Rompuy hoor juichen dat ‘de redding van Griekenland een succes is’, dan zie ik een ruimere crisis. Dat economische ‘succes’ houdt immers een ingreep in waarbij Griekenland tot een derde-wereldland is omgevormd, met tienduizenden nieuwe werklozen die nauwelijks uitkeringen krijgen, een verlaging van alle lonen, de afbouw van alle publieke voorzieningen, de reductie van pensioenen tot nauwelijks leefbare niveaus, de verhoging van belastingen en, voorspelbaar, tot een emigratiegolf van Grieken naar de betere delen van de wereld.
En in de opbouw van dat ‘succes’ hoorde ik Europese regeringleiders zaken zeggen zoals ‘we hebben geen tijd voor dat soort democratische spelletjes’ wanneer de Griekse regering een referendum overwoog, of ‘Papandreou moet maar lang genoeg naar het parlement teruggaan tot wanneer het pakket besparingen goedgekeurd is’. Of nog, ‘de Grieken zouden best gediend zijn met een regering met volmachten, bestaande uit technocraten’. Straatprotesten mochten geen gevolg hebben, algemene stakingen evenmin – het volk mocht z’n bek niet roeren, want er was een ‘succes’ in de maak. En iedereen knikte, en de champagnekurken vlogen in het rond toen de Grieken hun besparingen doorvoerden. Wunderbar!!

Wel, als ik dat allemaal zie dan denk ik dat onze crisis veel en veel dieper is dan enkel een economische. Ik denk ook niet dat we die ruimere crisis zullen oplossen wanneer we de economische crisis opgelost krijgen – beter: indien we die opgelost krijgen. Ik zie immers gasten zoals Wilders rondlopen, of Sarkozy, of Cameron en Rutte, of de Ware Finnen, of tot voor kort Berlusconi en Haider. En dan denk ik: we moeten die ruimere crisis even dringend aanpakken als de bankencrisis of de crisis in de tewerkstelling. Want als we enkel die laatste oplossen en niet de eerste, dan worden we wakker in een economisch welvarende dictatuur.

Oogkleppen af

Ik neem aan dat ook U zo’n welvarende dictatuur niet zou zien zitten. Ik schrijf U trouwens enkel de meest verheven intenties toe: ik ga ervan uit dat U vanuit Uw functie grote zorgen hebt over mensen die maar moeilijk aan de bak kunnen raken, en dat U met velen van mening bent dat tewerkstelling de kern is van sociale integratie.
Ook ik ben die mening toegedaan. Maar ik verschil met U en vele anderen van mening over de rol die het onderwijs in Uw project moet spelen. U denkt, samen met die anderen, op een volkomen verkeerde manier over onderwijs in een samenleving zoals de onze. U ziet onderwijs enkel als een economische factor, niet als een factor die de ruimere maatschappelijke domeinen moet bestrijken, voeden en vernieuwen. U draagt in dat opzicht de oogkleppen van VOKA en het VBO, en die van de industriële lobby’s achter de EU.

Ik zou bij U veel liever een visie hebben gezien waarbij inschakeling in het arbeidsproces niet enkel nuttig is voor de bedrijfswereld, maar ook voor de mens aan de arbeid en voor de hele samenleving. Een visie op arbeid, dus, waarin de mens rechten en vrijheden verwerft in en uit arbeid – de vrijheid, bijvoorbeeld tot de keuze van arbeid die in onze grondwet ingeschreven staat, en het recht om in die arbeid een bron van zelfvervolmaking te zien, niet enkel een bron van inkomsten.
Dat soort vrijheid en recht zou dan ook van toepassing moeten zijn op jongeren die een studiekeuze maken. Sommigen zullen kiezen voor een vlot traject, anderen voor een moeilijker. Ze zullen dat telkens doen vanuit ambities, idealen en dromen. Die zaken – ambities, idealen en dromen – gaan over hen zelf, niet over Alcatel of Omega Pharma. Ik ken weinig jongeren die op hun negentiende de ambitie hebben om de verkoopcijfers van Omega Pharma met drie percent omhoog te stuwen; ik ken er veel die dromen van het veranderen van de wereld, van geluk voor zichzelf en anderen, van een leven vol plezier, pret, vriendschap, genoegdoening, stimulansen en creativiteit.
Ik zie als academicus die mensen alle dagen, en ik weet dat het precies die ambities, idealen en dromen zijn die ervoor zorgen dat ze ooit, wie weet?, de verkoopcijfers van Omega Pharma met drie percent zullen omhoog jagen. Neem hen vanaf de kleuterschool die ambities, idealen en dromen af, en vervang ze door een rat race waarin ze vooral top-ingenieurs of verkopers moéten worden, en je zal heel andere mensen krijgen, op de werkvloer zowel als in de buurten waarin ze wonen. Vraag het eens aan de Chinezen – een bloeiende economie waarin men echter stilaan beseft dat prima opgeleide en hoog-performante werknemers terzelfder tijd een stelletje klootzakken kunnen zijn, die vinden dat hun arbeiders te veel verdienen, klagen over het feit dat ze nog een jaar langer moeten rijden met hun twee jaar oude BMW, en meer belang hechten aan het lidmaatschap van een peperdure golfclub dan aan het loon van de leerkracht die hun zesjarige dochter tussen acht en elf ‘s avonds bijles wiskunde geeft.

U hebt een bijzonder belangrijke job in de schepping van de samenleving van morgen. Zorg er alstublieft voor dat die samenleving breder wordt begrepen dan enkel de winstvoet van ondernemingen. Dat is het punt waarop U écht een impact zou kunnen hebben. Doe de samenleving dat plezier. U zal in mij Uw strafste bondgenoot vinden.

Jan Blommaert