Op 30 januari, de dag van de algemene staking, werd in de “Vooruit” in Gent een evenement georganiseerd onder de titel “We strike back”.
Hier gaf prof. Paul Verhaeghe een lezing waarin hij o.a. het competentiedenken in het onderwijs kritikeert. Hieronder volgt de passage uit zijn lezing over onderwijs.
In de bijlage (in pdf) onderaan kan u de volledige lezing terug vinden.
Niet eens zo lang geleden werd onderwijs vooral gewaardeerd omwille van zijn maatschappelijke relevantie. De bedoeling was kritische hoogopgeleide burgers af te leveren die via hun persoonlijke ontwikkeling ook konden bijdragen tot een betere maatschappij. Een dergelijk idee klinkt vandaag ongelooflijk wollig en het woord burgers roept bij mensen onder de dertig alleen nog McDonalds op.
Universiteiten, dat zijn toch kennisbedrijven die competenties moeten ontwikkelen bij hun studenten zodat ze regelrecht het bedrijfsleven kunnen instappen? Ten einde dit te bevorderen deden een aantal prominenten in de loop van het crisisjaar 2011 heel concrete voorstellen: verhoog het inschrijvingsgeld voor alle opleidingen die niet aansluiten bij het bedrijfsleven, verlaag het voor alles wat wel rendeert; wie hardleers is en toch kiest voor een niet rendabele opleiding, die moet bestraft worden met een kortere of zelfs helemaal geen uitkeringsgerechtigde periode.
Als klap op de vuurpijl kwam het voorstel om kleuters te screenen op hun vaardigheden, zodat ze meteen de juiste economische richting kunnen uitgestuurd worden. De Vlaamse schrijver Marc Reugebrink kaartte die ideeën nog eens aan in een kritisch artikel met als ironische publicatiedatum de feestdag van de onnozele kinderen (De Standaard, 28 december 2011). De week daarop werd hij door een redacteur wetenschap van diezelfde krant de les gespeld: geesteswetenschappen dragen niks bij, menswetenschappers zouden beter Darwin lezen en met het neoliberalisme is er niets mis.
Het feit dat dit soort voorstellen geformuleerd wordt door mensen met macht doet mij rillen – het moet, zo denk ik dan, ook op die manier begonnen zijn zo rond 1930.
Het feit dat er nauwelijks protest komt – ik heb geen enkele rector horen reageren – vraagt om verklaring. Waar is de vroegere kritische zin naartoe? Mijn antwoord is dat deze manier van denken ondertussen deel uitmaakt van onze identiteit – de neoliberale reality show dicteert het gewone leven, en dus ook het onderwijs. Zonder dat we dit beseffen, denken wij ondertussen zelf neoliberaal, en voeden we onze kinderen zo op. Waarom zijn we dan verontwaardigd als Europees onderzoek uitwijst dat onze scholieren zeer gebrekkige democratische en maatschappelijke attitudes vertonen (ICCS-rapport)? Dat dit het effect is van ons competentiegericht onderwijs, zien we liever niet.
Ook hier is het nodig om de geschiedenis te kennen. Een van de lessen uit de twintigste eeuw is dat elke dictatuur het onderwijs aangrijpt om kinderen ideeën op te dringen die voor een pak ellende zorgen en die de ontplooiing tot kritische, zelfstandig denkende mensen heel erg belemmeren. Als resultaat daarvan gingen er meer en meer stemmen op om de school zoveel mogelijk waardenvrij te maken, wat meteen een van de belangrijkste toepassingen werd van Isaiah Berlins idee inzake negatieve vrijheid. Mensen hoeven niet gezegd te worden wat ze moeten denken, elke vorm van indoctrinatie is vrijheidsberoving, en zeker het onderwijs mag zich daar niet aan bezondigen.
Het is in dit pedagogisch vacuüm dat het competentiemodel een vruchtbare voedingsbodem gevonden heeft (voor een mooi overzicht, zie Masschelein en Simons, 2007). De aanvankelijke doelstellingen zijn nobel: laat ons uitgaan van vaardigheden die belangrijk zijn in het beroepsleven, zodat jonge mensen straks alle kansen krijgen om hun eigen weg te banen, los van alle religieuze en ideologische poespas. Op vrij korte tijd kwam er een heel belangrijke betekenisuitbreiding, van praktische competenties (bijvoorbeeld talenkennis) naar persoonlijkheidskenmerken (flexibel zijn), en uiteindelijk naar de persoonlijkheid als dusdanig (de mens als manager van het eigen leven). De link met het neoliberalisme wordt duidelijk in courante zinnetjes zoals: kennis is menselijk kapitaal; competenties vormen een kapitaal dat beheerd en ontwikkeld moet worden; leren is een langetermijninvestering enzovoort.
Het doel heet dan zelfmanagement en ondernemerschap: jongeren moeten zichzelf beschouwen als een bedrijf, waarbij kennis en vaardigheden in eerste en laatste instantie een economisch belang hebben waarmee zij hun marktwaarde kunnen verhogen. Daarmee heeft het competentie-onderwijs uitdrukkelijk het ideologisch gedachtengoed van het neoliberalisme geïmplementeerd in de scholing van onze kinderen.
We hoeven dan ook niet verwonderd te zijn als hun eerste vraag luidt: wat brengt het op? Voor mij? Dit is het logische resultaat van dit onderwijs, en achteraf gaan zeuren over het egoïsme en materialisme van de jeugd is op zijn zachtst uitgedrukt hypocriet. We moeten dringend dit onderwijs en ruimer, de bijbehorende pedagogiek herdenken.
Bij die nieuwe identiteit (de mens als ondernemer) hoort er ook een nieuw levensdoel: succes. Dit is wat jongvolwassenen elkaar toewensen bij wijze van afscheidsgroet. Succes bij de examens, succes op vakantie, succes in de relatie, succes op de werkvloer. De klassieke vraag naar ‘het goede leven’ klinkt in deze context heel erg wollig – goede lééven? De nieuwe norm heet effectiviteit, het doel is materiële winst, de daarbij behorende deugd hebzucht. In deze redeneerlijn is er geen ethisch verschil tussen de bankiers die mensen heel bewust ‘toxische’ beleggingen aansmeerden, de Britse parlementariërs die vervalste onkostennota’s indienden, en de jongeren die winkelgalerijen in London plunderden met als slogan ‘If you can’t make it, take it’. Ecce homo, dit is de mens – zoals we hem gemaakt hebben.
De onvermijdelijke keerzijde hiervan is een groeiende groep die zich mislukt voelt, meestal reeds vanaf de leeftijd van tien jaar. Loser! Is het voornaamste scheldwoord vandaag op de speelkoer van de lagere school. Sommige van die losers komen in opstand, maar het merendeel wordt sociaal angstig, autistiform, depressief, en nagenoeg altijd hyperconsumerend. Er gaan nu al stemmen op voor wat men vroegdetectie heet – het woord alleen al, met als belangrijkste argument dat ingrijpen bij kleuters economisch meer rendabel is.
En vorige week (21 jan 2012) konden we in de krant lezen dat zelfdoding Vlaanderen 600 miljoen euro per jaar kost, en dat dit een ernstige bedreiging voor de economie wordt. Hoe ziek moet een maatschappij zijn om zelfdoding uit te drukken als economische kost? Welke graad van blindheid is er nodig om niet te beseffen dat de zaken omgekeerd liggen: dat men de onleefbaarheid van een louter economisch gestuurde maatschappij kan afmeten aan het aantal drop outs, met zelfdoding als meest definitieve vorm daarvan?
Paul Verhaeghe