Mensen zonder papieren worden voortaan uitgesloten van de lessen Nederlands voor anderstaligen (NT2) in het volwassenenonderwijs. In het Vlaams Parlement stemde enkel Groen! tegen dit onderdeel van Onderwijsdecreet XXI. Vanuit de sector van het volwassenenonderwijs en de basiseducatie, de integratiesector, de onderwijsvakbonden, inrichtende machten … kwam er veel protest. Op dinsdag 14 juni werd in Antwerpen, Brussel, Kortrijk, Gent, Sint-Niklaas en Leuven actie gevoerd: ‘Babylon in Vlaanderen? Te stom voor woorden’ !
Te veel kandidaten voor te weinig plaatsen
In het volwassenenonderwijs kloppen dagelijks ‘nieuwe Vlamingen’ aan die heel veel inspanningen willen doen om onze taal te leren. Omdat ze deel uitmaken van onze maatschappij, omdat ze met hun buren willen praten, omdat ze willen werken én omdat hun kinderen Nederlands leren. Er zijn echter te weinig cursussen voor het aantal kandidaat-cursisten.
Om de wachtlijsten weg te werken, stelt Vlaams minister van Onderwijs Pascal Smet voor om alle mensen zonder geldige verblijfspapieren uit te sluiten van deze lessen. De minister, die zelf van 2000 tot 2003 Commissaris-generaal voor de Vluchtelingen en Staatlozen was, steekt niet onder stoelen of banken dat hij met dit verbod ook aansluit bij het terugkeerbeleid voor mensen zonder papieren dat de federale regering voert.
De doelstellingen van het volwassenenonderwijs ondergraven
Talrijke sociale verenigingen -de beide onderwijsvakbonden ACOD en COC, Samenlevingsopbouw Vlaanderen, Minderhedenforum, de Centra voor Volwassenonderwijs, het Kruispunt Migratie-Integratie- wijzen op de tegenstellingen in deze beleidskeuze:
1. Wie een bijdrage wil leveren aan de maatschappij hoort niet te worden uitgesloten, zelfs niet zonder papieren. Om de wachtlijsten op te lossen zijn er structurele, organisatorische en financiële maatregelen nodig, niet eenvoudigweg het aantal cursisten doen dalen.
2. Men kan niet via internationale verdragen het recht op onderwijs garanderen aan kinderen (ook zonder papieren) en tegelijk het recht op het leren van de onderwijstaal ontzeggen aan hun ouders.
3. De juridische basis waarop het voorstel is gebouwd, is erg wankel. Aan de voorwaarden om andere rechten en vrijheden te doen gelden voor vreemdelingen dan er gelden voor Belgen, zoals artikel 191 vraagt, wordt niet voldaan. De Raad van State toonde dit van bij het begin aan.
4. Leerkrachten hebben een niet te onderschatten opdracht om volwassenen Nederlands te leren. Moet een school, en de facto het ministerie van Onderwijs, zich niet ten volle daarmee kunnen bezig houden in plaats van haar bevoegdheid te buiten te gaan en verblijfsvergunningen te controleren?
5. Zolang de wereldwijde economische verhoudingen scheef getrokken zijn en zolang er gewapende conflicten zijn, zullen mensen via legale en illegale weg migreren. Deze diversiteit is een realiteit. We leven samen in dezelfde samenleving, dezelfde stad, dezelfde straat. Hen uitsluiten van de mogelijkheid om Nederlands te leren, bemoeilijkt de communicatie en dus het samenleven met elkaar.
6. Het voorstel gaat in tegen het eigen Vlaamse integratiedecreet dat voorziet in een beleid dat op menswaardige begeleiding en op oriëntatie gericht is en dat tot doel heeft mensen een zinvol toekomstperspectief te geven. Mensen zonder papieren moeten tijdens hun verblijf in staat zijn om hun competenties te ontwikkelen. Indien deze mensen in de toekomst alsnog een wettig verblijf bekomen, hebben ze een voorsprong. Wanneer alle verblijfsperspectieven echter uitgeput zijn, zullen de opleidingen hun reïntegratie in hun land van herkomst vergemakkelijken.
De gevolgen op vlak van onderwijs
De gevolgen van het decreet gaan verder dan het puur menselijke. Naast de juridische en praktische bezwaren, zijn er ook heel wat inhoudelijke bezwaren die álle leerkrachten aangaan. Ronduit kafkaiaanse toestanden met een hoge maatschappelijke en persoonlijke kost:
– De uitsluiting zal indirecte effecten vertonen op de studieresultaten en de schoolvoortgang van de kinderen van mensen zonder papieren. De betrokkenheid van de ouders is immers essentieel voor de schoolloopbaan van de kinderen. Maar hoe kan men betrokken zijn als men geen kennis heeft van de omgangstaal?
– Hoe kan de overheid enerzijds scholen stimuleren tot het organiseren van cursussen NT2 voor ouders wanneer deze voortaan alleen toegankelijk zullen zijn voor de ouders van kinderen met wettig verblijf, maar niet voor de ouders zonder wettig verblijf? Hoe moeten scholen hiermee omgaan?
– Afgezien van het feit dat het niet de taak is van leerkrachten NT2 om de verblijfsvergunning van de cursisten controleren, brengt de nieuwe maatregel voor de CVO’s een hoop werk mee. Elke module zal moeten gecontroleerd worden of de cursist nog over de nodige papieren beschikt om te mogen ingeschreven worden… een administratieve rompslomp ten koste van de pedagogische en didactische omkadering.
– Wat indien men zich voor een module inschrijft op het moment van wettig verblijf en slaagt, maar men niet kan inschrijven in de vervolgmodules bij gebrek aan een geldig verblijfsdocument (na intrekking)? Hoe kan een centrum dit opvolgen?
– Jarenlang werd gewerkt aan de professionalisering van het NT2-onderwijs, met succes. De maatregel zal leiden tot de noodzaak om opnieuw meer vrijwilligersorganisaties de klus van NT2 te laten klaren.
Vlaanderen, een warme en gastvrije samenleving?
Vlaams minister-president Kris Peeters titelde zijn regeerverklaring van juli 2009 “Een daadkrachtig Vlaanderen in beslissende tijden. Voor een vernieuwende, duurzame en warme samenleving”. Aan “daadkracht” ontbreekt het de minister van Onderwijs in de Vlaamse Regering inderdaad niet… Na het afvoeren van het OETC-project en de beperkingen in het volwassenenonderwijs wordt het dan ook bang uitkijken naar de beleidsnota “meertaligheid” die minister Smet binnenkort zal uitbrengen.
Romy Aerts
Dichter Charles Ducal, zelf leraar, schreef volgende brief:
“Ik luister naar de radio. Ik hoor de minister spreken. Ik verneem dat er twee soorten mensen zijn, mensen met papieren en mensen zonder papieren.
Ikzelf ben een mens met papieren. Ik heb daarom recht op vanzelfsprekendheid. Vanzelfsprekendheid wil zeggen: ik kijk in de ogen van mijn medemensen en ik besta, ik spreek, ik word aangesproken.
Ik ga naar school, ik kom in de gang Gurung tegen. Gurung leert Nederlands in de onthaalklas voor anderstaligen. Ik zeg voor de eerste keer in 8 maanden ‘hallo’ tegen Gurung en kijk hem vriendelijk aan. ‘Dag mijnheer,’ zegt Gurung en wordt, door het kleine mirakel van drie woorden, op slag vanzelfsprekend.
Gurungs vader is een mens zonder papieren. Gurungs vader leert Nederlands in Open School. Hij krijgt er les van mijn vrouw. Voor mijn vrouw is Gurungs vader vanzelfsprekend. Hij staat voor haar neus met heel zijn persoon en heel zijn verhaal van verwachtingen en problemen. Hij valt niet te ontkennen, hij bestaat. Daarom geeft mijn vrouw hem les, omdat hij vanzelfsprekend is en dus recht heeft op wat men noemt de ‘mensenrechten’, die universeel zijn en aan geen andere voorwaarde gebonden dan dat men een mens is en geen dier of andersoortig wezen.
Ook voor de minister is Gurungs vader een mens, maar niet vanzelfsprekend. Hij is een mens elders, in een ander land, maar niet hier. Hier bestaat hij niet. Zijn arbeid voor de helft van het minimumloon bestaat niet. Zijn slechte behuizing voor een schandelijke huurprijs bestaat niet. Zijn pogingen contact te leggen met buren en andere Belgen bestaan niet. Zijn moeizame bestaan in een wereld van onverschilligheid en toenemend racisme bestaat niet.
Zijn zoontje, Gurung, bestaat wel. Niet dankzij, maar ondanks zijn vader. Daarom mag Gurung naar school, maar hoeft zijn vader zijn schoolagenda niet te begrijpen.
Het is inderdaad te stom voor woorden”.
Charles Ducal