België kampioen sociale ongelijkheid in het onderwijs

Facebooktwittermail

Het jongste rapport (november 2010) van het onderzoekscentrum Innocenti van de VN-kinderrechtenorganisatie UNICEF vergelijkt 24 welvarende OESO-landen. België blijkt het land met de grootste ongelijkheid in het onderwijs.

Het Innocenti-onderzoekscentrum heeft zijn zetel in Firenze (Italië). Opgericht in 1998, in de schoot van UNICEF, stelt het zich als doel “de onderzoeksactiviteiten van UNICEF te versterken” en “zijn engagement voor de kinderen van de hele wereld te ondersteunen”. Het rapport draagt de sprekende titel: “Les enfants laissés pour compte: Tableau de classement des inégalités de bien-être entre les enfants des pays riches” Leidraad van het rapport: “de kinderen beschermen tijdens de beslissende en kwetsbare jaren van hun groei is een teken van een beschaafde maatschappij en een middel om een betere toekomst op te bouwen”.

Het rapport onderzoekt de ongelijkheden tussen de kinderen in 24 rijke OESO-landen in drie domeinen: materieel welzijn, welzijn op het vlak van onderwijs en welzijn op het vlak van gezondheid. In welke mate spannen de ontwikkelde landen zich in om geen kind achter te laten? Tot waar laat een rijk land de kloof groeien?

Het Belgisch bulletin

Voor het domein “materieel welzijn” komt België op de vijftiende plaats, voor gezondheid op de zesde plaats. Voor onderwijs staat België op de 24ste plaats. Deze positie is niet nieuw. In een Innocenti-rapport van 2002 stond België ook laatste. He was trouwens dit rapport dat voor Nico Hirtt (Ovds) de aanleiding was om dieper te graven in het cijfermateriaal van het PISA-rapport 2000.

Het recente Innocenti-rapport is gebaseerd op cijfers van PISA-2006 voor lezen, wiskunde en natuurwetenschappen. Men vergelijkt de scores van de (15-jarige) leerlingen van het 50ste centiel of de mediaanleerling (de middelste leerling) met de leerling van het tiende centiel (dat is de score waar slechts 10 procent van de leerlingen onder liggen). Zowel voor lezen, voor wiskunde als voor de combinatie van de drie onderzochte domeinen is die kloof het grootst in België.

Uit gegevens die minister Smet bekend maakte in de commissie “onderwijs” van het Vlaams Parlement (16 december 2010) blijkt dat de situatie van het Vlaams onderwijs iets beter is dan het Belgisch gemiddelde. “Het Belgische gemiddelde voor de UNICEF-ongelijkheidsindicator voor lezen is 32,5 procent. Voor Vlaanderen is dit 29,79 procent, wat lager dus. Het Belgische gemiddelde voor de ongelijkheidsindicator voor wiskunde is 27,9 procent. Voor Vlaanderen is dat 26,65 procent. Het Belgische gemiddelde voor de UNICEF-ongelijkheidsindicatir voor wetenschappelijke geletterdheid is 27,84 procent, voor Vlaanderen is dat 26 procent”. De ongelijkheidsindicator wordt hier berekend als het verschil tussen de score van de leerling van het 50ste en het 10de centiel gedeeld door de score van de leerling van het 50ste centiel. Voor Finland bedraagt deze ongelijkheidsindicator 19,9 procent (lezen), 19,3 procent (wiskunde) en 20 procent (wetenschappen). Als men het Vlaams onderwijs apart zou nemen, komt het niet op de laatste plaats maar zou het telkens ongeveer op de 15de van de 24 onderzochte landen staan.

De theorie van de “gaven” en het elitisme in vraag gesteld

Zoals vele documenten van officiële organismes, probeert ook dit Innocenti-rapport de kool en de geit te sparen en balanceert het tussen linkse en rechtse analyses (op blz. 21 wordt Adam Smith geciteerd en zonder enige kritische noot voorgesteld als de stichter van de moderne economische wetenschap). De auteurs stellen zich soms al te inschikkelijk op ten aanzien van intentieverklaringen van regeringen die nochtans een ultraliberale politiek voeren die aan de basis van grote ongelijkheid ligt. Het rapport bevat dus tegenstrijdigheden in de analyses en de oplossingen.

We willen nochtans twee besluiten uit het onderwijsluik van het Rapport citeren omdat ze komaf maken met diepgewortelde opvattingen.

Vooreerst de theorie van de “gaven”. Sommigen denken dat ze de ongelijke schoolresultaten kunnen verklaren vanuit een ongelijke verdeling van de gaven van de kinderen voor het leren. U kent het refrein: “De enen zijn goed om te studeren … en de anderen om …” Of: “Men heeft nu eenmaal intellectuelen nodig en mensen die met hun handen werken”. Hierop antwoorden de auteurs van het Innocenti-rapport: “de waargenomen ongelijkheden van de schoolresultaten vertonen zeer verschillende configuraties naargelang de landen van de OESO en men kan redelijkerwijze veronderstellen dat dit niet voortkomt uit verschillen in de verdeling van de natuurlijke aanleg, maar wel uit de toepassing van beleidsmaatregelen die na verloop van tijd toelaten de kloof met de meest kansarme leerlingen te verminderen… (…) in Finland, Ierland en Canada lopen de minst goede leerlingen minder risico om schoolachterstand tav hun medeleerlingen op te lopen dan in Oostenrijk, Frankrijk, België”.
En verder: “de configuratie van de ongelijkheden weerspiegelt dus niet enkel de loterij van de geboorte en de omstandigheden. Zij zou ook verschillen kunnen weerspiegelen die bestaan tussen de landen die inspanningen leveren om de socio-economische handicap te verminderen. (….) Zo is de kans dat een kind, waarvan de moeder geen diploma secundair onderwijs heeft, slechtere resultaten behaalt in lezen in het ene land twee of drie keer groter dan in andere landen”.

Ook de theorie van de academische segregatie of de onderwijsapartheid krijgt tegenwind in het Innocenti-rapport. Sommigen denken dat men de leerlingen moet apart zetten om aan de besten toe te laten zonder hinderpalen vooruit te gaan. De auteurs van het rapport noteren nochtans: “de afwezigheid van een verband tussen een hoger niveau van ongelijkheden en van betere resultaten van de mediaanleerling. Het blijkt zelfs dat de meest ongelijke landen scores bekomen voor het vijftigste centiel die lichtjes zwakker zijn. (…) deze vaststelling blijkt ook waar als men naar de resultaten van de beste leerlingen kijkt. De landen waar de resultaten van de leerling van het 90ste centiel het hoogst liggen, zijn in het algemeen de landen met de kleinste ongelijkheden in het onderste gedeelte van de verdeling”.

Philippe Schmetz

Bron:

UNICEF (2010), “Les enfants laissés pour compte : Tableau de classement des inégalités de bien-être entre les enfants des pays riches”. Bilan Innocenti 9, Centre de recherche Innocenti de l’UNICEF, Florence.
Rapport te downloaden op http://www.unicef-irc.org/publications/622