School en discipline: terug naar de 19de eeuw?

Facebooktwittermail

De manier waarop het discours “veiligheid op school” vandaag de dag gevoerd wordt, voert ons in menig opzicht terug naar het onderwijs in de 19de eeuw.

Toen in 1789 de burgerij – dankzij revolutie of via geld – aan de macht was gekomen, vergat ze al snel de gulle belofte van de Verlichting van opvoeding en onderwijs voor het volk. “Maak van elke man een vakman en de Republiek zal Gelijkheid vrijwaren”, verkondigde de gematigde Condorcet. “Voed het volk op volgens de beginselen van de Republiek, en u zal de Broederlijkheid tussen de mensen bewerkstelligen”, vond Lepeletier, een Jakobijn.

Niets was minder waar. De burgerij zag zeer snel in dat maatschappelijke vorming voor het volk een gevaarlijk iets was. Een volkskind mocht hoogstens leren lezen, schrijven en rekenen. “De rest is niet nodig. We moeten op school zeker geen verklaring geven voor de sociale doctrines die we de massa opleggen.” (Adolphe Tiers, 1845). Zouden we de mensen niet best naar school sturen om ze tenminste een beroep te leren? Nog minder, want de mechanisatie begon de opgeleide arbeider al door een afstompende machine te vervangen. Bij het begin van de industriële revolutie zien we dan ook een stagnering en in bepaalde Europese landen zelfs een daling van de scholarisatie en alfabetisering.

Maar de industrialisatie brengt nog andere sociale gevolgen met zich mee. Het vroegere boerengezin werd ontworteld en minder mensen volgden een opleiding tot vakman. Dat betekende het einde van traditionele opvoedingspatronen en van de socialisering van de kinderen. Ondertussen gooide de verstedelijking en de toenemende miserie duizenden kinderen op straat, overgeleverd aan ontucht, criminaliteit en prostitutie. Die kinderen betekenden niet alleen een gevaar voor de veiligheid van de mensen en hun bezittingen, maar zouden waarschijnlijk evenmin de gehoorzame en gedisciplineerde arbeiders worden die de gemechaniseerde industrie nodig had.

Op dat moment kwamen terug stemmen op die pleitten voor de opvoeding van de arbeiderskinderen. Wetenschappelijke studies tonen aan dat de ‘opleidingsgraad van een land altijd op een redelijk correcte manier de moraliteit ervan aantoont’ (Ducpétiaux, 1837). Beroemde auteurs penden historische one-liners neer: ‘een school oprichten, betekent een gevangenis sluiten’ (Victor Hugo). Parlementaire commissies decreteerden dat de ‘haast totale onwetendheid van zevenachtsten van het Britse volk (…) een groot gevaar betekent voor het sociale stelsel en ons dagelijks welzijn (The British Library of Political and Economic Science, 1831). Dus zullen ze die volkskinderen eindelijk naar school sturen. Niet om daar opgeleid te worden tot mondige burgers die de inzet van het democratisch debat begrijpen, of om arbeiders te worden die de moderne productietechnieken verstaan. Wél om er brave, gehoorzame, beleefde uitvoerders van te maken. Ten dienst van Moeder-Machine en God-het-Kapitaal.

Het is pas in de 20ste eeuw dat de nood aan opleiding toeneemt. Stap voor stap, door bijvoorbeeld technische- en beroepsopleidingen op te richten ten dienste van de chemische of elektromechanische industrie, waarvoor ze de beste volkskinderen na hun lagere school uitkiezen. Daarna wordt het secundair onderwijs massaal opengesteld om te beantwoorden aan de explosieve vraag aan opgeleide arbeiders na de Tweede Wereldoorlog. Tot de jaren 80 leeft de idee dat onderwijs de poort is naar welslagen en sociale vooruitgang.

En vandaag? De economische crisis en de nieuwe technologieën brengen veranderingen met zich mee die de arbeidsmarkt polariseren. Aan de ene kant zijn er de jobs met een zeer hoog opleidingsniveau, die een vergevorderde kwalificatie vereisen. Anderzijds zijn er een massa onzekere jobs, die een minder precieze opleiding vereisen maar eerder nood hebben aan basisvaardigheden die aan de snel veranderende voorwaarden aangepast kunnen worden. Deze arbeiders hebben, net zoals de industriële arbeider van de 19de eeuw, niet veel kennis nodig. Ze moeten vooral aan bepaalde gedragscriteria voldoen: flexibiliteit, inlevingsvermogen voor de onderneming, zin voor initiatief, teamwork,… Net zoals in de 19de eeuw krijgt de school een andere rol toegewezen. De school is geen plaats meer van emancipatie of opvoeding, maar moet arbeiders afleveren volgens de grillen van de economische omgeving.

De toenemende maatregelen in het onderwijs op het vlak van veiligheid vertonen eveneens een sterke gelijkenis met wat zich afspeelde anderhalve eeuw geleden. Zowel toen als nu eiste het kapitalisme van het onderwijs om de schade te herstellen die het zelf op opvoedkundig vlak had aangericht door alle morele waarden naar de bliksem te helpen – toen door de mechanisering en de verstedelijking, nu door de game- en media-industrie – , waarden die het zichzelf had aangemeten om zichzelf te beschermen. Zowel in 1830 als in 2010 heeft de burgerij deze waarden, deze normen “zonder mededogen aan diggelen geslagen zodat tussen de mensen onderling alleen nog maar het koude eigenbelang overblijft, de harde eisen van klinkende munt. De hemelse vervoering van religieuze extase, van ridderlijk enthousiasme en van kleinburgerlijke sentimentaliteit heeft ze verdronken in de ijskoude wateren van egoïstische berekening. Persoonlijke waardigheid is tot een loutere ruilwaarde verworden ; de zo talrijke vrijheden die zo duur zijn betaald heeft ze vervangen door die ene meedogenloze vrijheid van de handel.” (Karl Marx, Het communistisch Manifest).

Nico Hirtt est physicien de formation et a fait carrière comme professeur de mathématique et de physique. En 1995, il fut l'un des fondateurs de l'Aped, il a aussi été rédacteur en chef de la revue trimestrielle L'école démocratique. Il est actuellement chargé d'étude pour l'Aped. Il est l'auteur de nombreux articles et ouvrages sur l'école.