Eind oktober bezorgde Pascal Smet, net als de andere ministers, zijn beleidsnota aan het Vlaams Parlement. In zo’n beleidsnota wordt het regeerakkoord (juli 2009) voor het betreffende domein uitgewerkt. Verplichte lectuur voor wie wil weten wat er het Vlaams onderwijs de komende jaren te wachten staat. Hier volgt een korte bespreking van enkele beleidslijnen uit de beleidsnota onderwijs 2009-2014. (de beleidsnota kun je onderaan het artikel downloaden)
“School maak je samen”
Smet charmeert vanaf de eerste paragraaf met zijn statement “School maak je samen”.
“Voor mij is dat geen holle frase of een vormelijke formulering. Ik wil écht luisteren om dan goede beslissingen te kunnen nemen. Daarom wil ik gaan luisteren naar de ouders, de leerlingen en studenten, de directeurs en de leerkrachten.” De minister kondigt aan dat hij tijdens de eerste maanden van 2010 in 14 steden ontmoetingen zal houden “om iedereen die dat wil daadwerkelijk de kans te geven zijn of haar mening te geven”.
Zes grote dossiers
Voor de minister liggen er zes “grote en complexe dossiers” op tafel.
a. de hervorming van het secundair onderwijs
Uitgangspunt is: “Het Vlaams secundair onderwijs scoort goed in internationaal vergelijkende studies. Toch stellen we vast dat het veel zittenblijvers telt, bijna 15% van de jongeren stroomt uit zonder kwalificatie en de kloof tussen de sterkst en de zwakst presterende leerlingen bijna nergens in Europa zo groot is”.
De minister wil voor de hervorming van het secundair onderwijs vertrekken van de voorstellen van de commissie-Monard (april 2009), aangevuld met een analyse van de situatie en resultaten van het secundair onderwijs in een aantal OESO-landen en de ervaringen van (Vlaamse) secundaire scholen met innovaties. Tegen midden 2010 komt er een conceptnota en vóór het einde van de legislatuur een ontwerp van decreet. Hij nodigt het ”ruimere onderwijsveld” uit bedenkingen over de krijtlijnen van de hervorming te formuleren en benadrukt het belang van een breed draagvlak en tijd om de hervormingen te implementeren.
b. de leerzorg
“Op basis van het voorontwerp van decreet betreffende leerzorg van 19 november 2008 en het betreffende VLOR-advies wil ik het overleg met alle betrokkenen hervatten om het concept te verbeteren en het draagvlak te vergroten”
In het buitengewoon onderwijs vrezen velen dat de voorgestelde hervorming een verkapte besparingsoperatie is en zal leiden tot een verlies van expertise. Smet belooft “voldoende en kosteloze ondersteuning” voor leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften in het gewoon onderwijs en erover te waken dat “de maatwerkbenadering voldoende middelen krijgt om alle kinderen, jongeren en volwassenen gelijke onderwijskansen te bieden”.
c. kunst- en cultuureducatie en de hervorming van het DKO (deeltijds kunstonderwijs)
De eindtermen plastische en muzikale opvoeding in de eerste graad worden aangepast. Het DKO moet, volgens de minister, naast het organiseren van artistieke opleidingen (op het niveau van amateurs en ter voorbereiding op het hoger kunstonderwijs) een grote rol spelen bij het bevorderen van kunst- en cultuureducatie in het kleuter- en leerplichtonderwijs. Het moet een actief gelijke onderwijskansenbeleid voeren. Er komt een decreet voor het deeltijds kunstonderwijs.
d. het opzetten van brede scholen
De “brede school” is een containerbegrip geworden dat niet door iedereen eenduidig wordt ingevuld. Voor minister Smet is een brede school “ingebed in de buurt en in het sociaaleconomisch weefsel en werkt ze van daaruit nauw samen met de samenleving, het verenigingsleven, de bedrijven, de social profit en de overheidsinstellingen”.
Smet refereert in zijn beleidsnota op meerdere plaatsen naar de “brede school”: de schoolgebouwen open stellen voor buitenschoolse activiteiten, kunst- en cultuureducatie op school binnenbrengen via het DKO en kunstenaars, samenwerking met sportverenigingen, kinderopvang buiten de gewone schooluren …
e. het hoger onderwijs (zie apart artikel)
f. de scholenbouw
Het Vlaams onderwijs kampt sinds lang met wachtrijen voor de bouwdossiers. In de grote steden noopt de (demografische) evolutie op korte termijn tot nieuwe capaciteit. En het bestaande scholenpark “schiet vaak tekort op vlak van de nieuwe maatschappelijke en pedagogische uitdagingen waaraan schoolgebouwen in de 21ste eeuw moeten voldoen”, zo blijkt uit de schoolgebouwenenquête van 2008 van het agentschap voor infrastructuur in het onderwijs (AGIOn).
Minister Vandenbroucke nam daarom zijn toevlucht tot pps (publiek-private samenwerking). Een consortium onder leiding van Fortis BNP kreeg eind mei 2009 een bouwopdracht van 1 miljard euro toegewezen. Het consortium zal de scholen bouwen en onderhouden en na 30 jaar overdragen aan de schoolbesturen. De scholen betalen 30 jaar lang een “beschikbaarheidsvergoeding”. Niemand weet precies hoeveel die jaarlijkse huur zal bedragen maar het staat in de sterren geschreven dat deze operatie na 30 jaar voor de overheid duurder zal uitvallen want de privé-investeerders steken geen miljard euro in schoolgebouwen zonder een stevige “return” voor hun aandeelhouders.
Dat de Vlaamse overheid met haar pps-operatie voor de scholenbouw met een financiële kater zal geconfronteerd worden, zegt nu ook de voormalige liberale Vlaamse minister van Begroting, Dirk Van Mechelen: “Ik vrees wel dat de marktomstandigheden ons in enkele pps-dossiers hebben ingehaald. Ik denk aan de inhaaloperatie voor de scholenbouw, waarvoor een bankenconsortium is gezocht om het hele project, goed voor 1 miljard euro, te financieren. Maar het heeft zo lang aangesleept dat intussen de private financiering veel te duur is geworden. Je moet je afvragen of je moet doorgaan met pps. Vandaag zou je het project als overheid beter zelf financieren.” (‘De nieuwe Vlaamse regering stevent af op chaos’, in de bijlage van De Tijd, Dit was 2009, 26 december 2009, p. 113.)
Intussen schrijft Smet in zijn beleidsnota: “Met het Design, Build, Finance and Maintain (DBFM-)project werd een grootschalige inhaaloperatie gestart. Ik zal deze operatie volledig uitvoeren. (….) Op basis van de evaluatie zal ik beslissen over het opzetten van een bijkomende inhaaloperatie, onder welke vorm dan ook”. Het laatste half zinnetje zou er kunnen op wijzen dat de nieuwe minister beseft dat een pps-operatie voor de scholengebouwen niet voor herhaling vatbaar is.
“Gelijke kansen” wordt “grenzen verleggen voor elk talent”
De minister noemt “grenzen verleggen voor elk talent” een fundamenteel uitgangspunt. Deze formulering ligt in het verlengde van het discours over de “gelijke kansen” bij Frank Vandenbroucke. Pascal Smet ziet op dit vlak vier uitdagingen:
a. De ongekwalificeerde uitstroom moet omlaag
b. Het verschil in prestaties van de beter presterende en de minder presterende jongeren is té groot, in Vlaanderen groter dan elders
c. “Dat verschil hangt méér samen met de thuissituatie dan in andere landen. Er is dus reproductie van ongelijkheid. (…) We moeten de sociale erfelijkheid van lage scholing doorbreken”
d. “Het vierde probleem is dat onze sterke leerlingen het niet zo heel goed doen”
De eerste vaststelling is niet nieuw. Reeds in het “Pact van Vilvoorde” stelde de Vlaamse regering dat het aantal jongeren zonder diploma of getuigschrift moest dalen. Maar de cijfers wijzen uit dat er zich de jongste tien jaar geen daling maar een stijging van de “ongekwalificeerde uitstroom” voordoet. Om het aantal diploma’s secundair onderwijs te laten stijgen plant Smet o.a. een informatiecampagne om het aanbod van het TKO (Tweede Kansonderwijs) en de centrale examencommissie beter bekend te maken.
Vaststellingen b en c neemt Smet over van o.a. de Pisa-onderzoeken.
De laatste vaststelling verrast enigszins. Luidde de titel van de beleidsnota van Frank Vandenbroucke in 2004 niet “Vandaag wereldkampioen in wiskunde, morgen in sociale gelijkheid?” Zelf schrijft Smet in zijn beleidsnota in het onderdeel over de hervorming van het secundair onderwijs: “Het Vlaams onderwijs moet zijn huidige toppositie voor wiskunde, wetenschappen en leesvaardigheid behouden”.
Positief is in elk geval dat Smet, zoals zijn voorganger, erkent dat de reproductie van de sociale ongelijkheid in het onderwijs een groot probleem is. Maar hoe ver zal deze minister durven gaan om vastgeroeste structuren die deze ongelijkheid helpen in stand houden, te veranderen?
Wij denken dan vooral aan maatregelen om:
– de sociale segregatie die in de hand wordt gewerkt door de absolute vrije schoolkeuze te keren door een regulering van de inschrijvingen die zorgt voor een betere sociale mix in de scholen
– de sociale segregatie die structureel wordt verankerd door de opsplitsing in hiërarchische studierichtingen vanaf de leeftijd van 12 jaar te keren door de gemeenschappelijke basisvorming te verlengen tot 16 jaar en in te vullen als een combinatie van algemene en (poly)technische vorming voor alle leerlingen
– de leerachterstand die vele jongeren vanaf het prille begin van hun schoolloopbaan oplopen, te keren door extra investeringen in het basisonderwijs om kleinere klassen en snelle remediëring mogelijk te maken.
Geen budgettair kader
Heel wat maatregelen die in de beleidsnota worden opgesomd gaan geld kosten. Over het kostenplaatje wordt nergens gesproken. Terwijl Smet zijn beleidsnota aan het Vlaams parlement overhandigt, legt de Vlaamse regering de laatste hand aan het programmadecreet met fikse besparingen in het onderwijs.
De Vlaamse Onderwijsraad (VLOR) hekelt deze dubbelzinnige situatie:
“De beleidsnota bevat geen financieel kader dat aangeeft over welke middelen de scholen zullen beschikken om die doelstellingen te realiseren. Meer nog: de beleidsnota maakt geen enkele allusie op de budgettaire context om de strategische en operationele doelen te realiseren. Met welke middelen moet een hervorming van het secundair onderwijs of de uitrol van leerzorg gebeuren? Onder welke voorwaarden moeten de vernieuwing, de verbreding en verdieping van het deeltijds kunstonderwijs gebeuren? Wat met de hervorming van de leerlingenbegeleiding? Wat met de herziening van de studiefinanciering? Wat met de implementatie en operationalisering van het HBO? Wat met de hertekening van het hoger onderwijslandschap? Hoe zal de stijging van het hoger onderwijsbudget met 10 % kunnen worden gerealiseerd?
Daarenboven bevat het ontwerp van programmadecreet besparingen voor de budgettaire jaren 2010 en 2011. De VLOR vraagt om de financiële en budgettaire consequenties te verduidelijken en klaarheid te bieden over de samenhang tussen de beleidsnota en het programmadecreet. De VLOR stelt trouwens een aantal tegenstrijdigheden vast tussen het programmadecreet en de beleidsnota. We denken dan aan het gelijkekansenbeleid, de mentoruren, de nascholingskredieten, de mogelijkheden (o.m. voor kleine onderwijsverstrekkers) om nieuwe scholen op te richten en aan de afschaffing van het rationalisatiefonds in het hoger onderwijs”. (Advies Algemene Raad VLOR over de ontwerpbeleidsnota onderwijs 2009-2014, 12 november 2009)
Méér kleuters, in kleinere klassen en met méér werkingsmiddelen
Voor het kleuteronderwijs voorziet het Vlaams regeerakkoord een belangrijke vooruitgang. In zijn beleidsnota licht Smet de geplande maatregelen toe:
a. De werkingsmiddelen zullen worden verhoogd tot het basisbedrag per kleuter het niveau van het lager onderwijs bereikt.
b. Door de aanpassing van het omrekeningspercentage en de lesurentabellen komen er méér personeelsleden wat zal leiden tot kleinere klassengroepen.
“De cijfers die de OESO een tweetal weken geleden vrijgaf geven aan dat de omkaderingsnormen in het kleuteronderwijs nog altijd laag zijn. Ze zijn niet enkel lager dan in andere sectoren van het onderwijs, ze zijn ook lager dan in de andere OESO-landen.” (Pascal Smet, openingszitting VLOR, 24 september 2009)
c. De acties om ouders te sensibiliseren voor een regelmatige aanwezigheid van hun jonge kinderen in de kleuterklas, worden opgedreven. In samenwerking met de LOP’s, de gemeenten en Kind en Gezin.
Smet rekent hiervoor ook op de schooltoelage: “De koppeling van de toekenning van de schooltoelage in het kleuteronderwijs aan een regelmatige aanwezigheid, zal ouders ertoe aanzetten hun kind regelmatig naar school te brengen. Vanaf het schooljaar 2010-2011 komt daar bovenop dat een kind van 6 jaar pas naar het Nederlandstalig lager onderwijs mag, indien het minimum 220 halve dagen in een Nederlandstalige kleuterklas aanwezig was. Om toch toegelaten te worden, zullen kinderen die niet aan de vereiste aanwezigheid voldoen, moeten slagen voor een taaltoets bij het CLB”
Aan wat Smet hier mooi voorstelt als maatregelen om de kleuterparticipatie te verhogen, is ook wel een ander verhaal verbonden. De voorwaarde van 220 halve dagen in een Nederlandstalige kleuterklas om in het lager onderwijs te mogen starten is door de vorige Vlaamse regering opgelegd vanuit de bekommernis om het Nederlandstalig onderwijs in Brussel te vrijwaren van een te hoog percentage anderstaligen. Een groot aantal kinderen in Brussel spreken thuis geen Nederlands … maar ook geen Frans. Door deze eenzijdige maatregel – zonder overleg met de Franse Gemeenschapsregering en de Cocof, de Franse Gemeenschapscommissie in Brussel – schuift de Vlaamse regering de extra inspanningen die scholen moeten leveren bij de opvang van anderstaligen, voor een deel door naar het Franstalig onderwijs … dat het nochtans met heel wat minder middelen moet stellen dan het Vlaams onderwijs, vooral in Brussel.
Tijdens de verkiezingscampagne van 2009 pleitte Pascal Smet, die toen minister was in de regering van het Brussels Gewest, uitdrukkelijk voor overleg en samenwerking tussen het Nederlandstalig en Franstalig onderwijs in Brussel. Als minister in de Vlaamse regering dreigt hij meegesleurd te worden in het enggeestig en egoïstisch nationalisme dat een groot deel van de Vlaamse politieke elite overwoekert. Hoe kan een socialistisch minister verantwoorden dat in Brussel het ene kind zal genieten van een hogere kinderbijslag dan een ander, enkel en alleen op basis van taalaanhorigheid? We zijn toch niet vergeten dat de separatist Bart De Wever en de socialist Caroline Gennez elkaar bij de regeringsonderhandelingen vonden om de extra Vlaamse kinderbijslag in te voeren via de Vlaamse “schooltoelage” om te maskeren dat een basisprincipe van onze nationale Sociale Zekerheid, de interpersoonlijke solidariteit, door de Vlaamse regering met de voeten wordt getreden?
Waarom kan de Vlaamse regering niet samen met de Franstalige Gemeenschapsregering ijveren voor een (federale) wetgeving die de leerplicht in België instelt vanaf 5 jaar (of vroeger)?
Hebben de voorstanders van een taaltoets op 6 jaar nagedacht over alle consequenties? Zal een taaltoets niet automatisch in het nadeel spelen van kinderen van lage sociaal-economische afkomst? In Nederland hebben de taaltoetsen erg onder vuur gelegen. Uit onderzoek was gebleken dat taaltoetsen voor vier- tot zesjarigen niet erg betrouwbaar uitpakken. Ook is het lastig met taaltoetsen de slechtst presterende kinderen eruit te pikken. En als klap op de vuurpijl blijkt één en dezelfde toets verschillende dingen te meten bij jongere en oudere leerlingen, bij leerlingen die thuis wel en zij die thuis geen Nederlands spreken en bij leerlingen van hoge en van lage sociaal-economische afkomst (Didaktief, nr. 6, juni 2007).
Het leren van vreemde talen
Minister Smet besteedt veel aandacht aan taalbeleid. We signaleren hier enkel een paar beloftevolle statements.
“Ons streefdoel moet zijn dat elk kind, elke jongere uitstekend Nederlands spreekt, met daarnaast een degelijke kennis van twee of meer vreemde talen”.
“Dit schooljaar is het derde en laatste jaar van het experiment rond Content and Language Integrated Learning (CLIL). Daarin bieden negen secundaire scholen wekelijks 3 tot 4 uur Frans of Engels in de zaakvakken aan. Daarnaast lopen nog andere experimenten. Bij een positieve evaluatie van de experimenten door het onderzoeksteam en het panel van experts en van de betrokken scholen en leerkrachten zal ik de plaats van dergelijke projecten in het curriculum bepalen.”
In een interview (Gazet van Antwerpen, 31 augustus 2009) drukte Pascal Smet zich minder omzichtig uit: “Ik wil eerst de evaluatie afwachten. Maar het is een publek geheim dat ik voorstander ben van meertalig onderwijs”.
Tijdens de openingszitting van de VLOR (24 september 2009) zei Smet: “Een Vlaanderen zonder complexen over zijn identiteit, loopt niet in de val van een repli identitaire. We zijn een kleine regio in het hart van Europa, economisch gedragen door Brussel, Antwerpen en Rijsel, omgeven door sterke economische stadsregio’s, waarvan we in grote mate afhankelijk zijn en waar, op Rotterdam/Amsterdam na, meer dominante talen dan het Nederlands gesproken worden. Is het realistisch te denken dat we ons daarvan kunnen afsluiten? Uiteraard niet. De CLIL-projecten moeten grondig worden geëvalueerd. Indien blijkt dat hun resultaten gunstig zijn voor taal maar ook voor de andere vakken moeten de projecten worden uitgebreid. Maar eigenlijk moet er een expliciet talenbeleid op elke school komen. De bedoeling moet zijn om het leren van het Nederlands maar ook van vreemde talen optimaal te ondersteunen. De eindtermen vreemde talen moeten wat strenger gemaakt worden. Dat werd voor Frans al gerealiseerd in de vorige legislatuur maar moet nu ook gebeuren voor andere vreemde talen, in de eerste plaats voor het Engels.”
Een nieuw inschrijvingsbeleid
Met een hervorming van het GOK-decreet in 2008 maakte minister Frank Vandenbroucke het mogelijk dat de LOP’s (Lokaal Overlegplatform) gedurende twee schooljaren konden experimenteren met de regels voor de inschrijvingen. In Gent, Antwerpen en Brussel zijn intussen experimenten van start gegaan. Na één jaar experiment in Gent met het centraal aanmeldingsregister (centrale computer), de elektronische aanmeldingsperiodes en het afstandscriterium blijkt dat de wachtrijen en kampeertoestanden voor de scholen zijn verdwenen, dubbele inschrijvingen technisch onmogelijk zijn geworden en de kansen voor kansarme ouders op een school naar hun keuze zeker niet zijn verminderd.
Minister Smet verlengt de mogelijkheden om te experimenteren tot de inschrijvingen voor het schooljaar 2011-2012. Op basis van de experimenten wil hij een decretaal kader scheppen voor heel het Vlaams onderwijs tegen het schooljaar 2012-2013. “De decretale regels voor het inschrijvingsbeleid moeten toelaten dat scholen streven naar een goede sociale mix”.
Dit is al vast een mooie intentie, maar ze omzetten in beleidsdaden zal nog veel politieke moed vergen want men kan geen sociale mix bekomen zonder te raken aan de absolute vrije schoolkeuze die heilig is voor veel ouders uit gegoede milieus.
Leerlingenkenmerken voor de bepaling van de omkadering vanaf 2011
Vanaf 1 september 2011 zal de omkadering voor het basis- en secundair onderwijs hervormd worden. De leerlingenkenmerken (opleidingsniveau moeder, het feit of het gezin recht heeft op een schooltoelage, de thuistaal van de leerling, de woonplaats) die sinds 2008 gelden voor de berekening van een deel van de werkingsbudgetten van de scholen, zullen ook gebruikt worden om het aantal uren-leerkracht (mee) te bepalen. Een school met meer kansarme leerlingen zal dus van een betere omkadering genieten. De bestaande maatregelen zoals de GOK-uren en de middelen voor “Rand en Taal” (Brusselse Rand) zullen worden geïntegreerd in de reguliere omkadering.
De minister vermeldt niet of de hervorming van de omkadering zal gepaard gaan met een globale verhoging van het aantal uren-leerkracht, behalve voor het kleuteronderwijs waar de omkadering zal verbeteren.
Het zou anders wel mooi zijn als met de hervorming van de omkadering de aanwendingspercentages eindelijk op 100 procent zouden gebracht worden. Vandaag krijgt een lagere school slechts 98,42%, een secundaire school 96,57%, een BLO-school 94,5%, een BuSO-school 93,6% van de uren-leerkracht waar ze op basis van haar aantal leerlingen recht op heeft.
Tino Delabie