De recente tussenkomst van kinderrechtencommissaris Bruno Vanobbergen (De Standaard, 14 september 2009) in de discussie over het hoofddoekenverbod doorbreekt eindelijk het lange stilzwijgen van pedagogen. Het huidige hoofddoekendebat gaat immers niet over volwassen vrouwen maar om schoolgaande meisjes. Die komen er in de actuele discussies amper aan te pas. Dat heeft te maken met een overspannen houding jegens religie en wereldbeschouwing, die versterkt wordt door een actuele Islamvrees.
Het is ontstellend hoe de hoofddoeken van adolescenten in overjaarse denkschema’s over godsdienst en zijn sociale verankering begrepen worden, in plaats van als uitdaging in de wording van een inclusieve, emanciperende pedagogie.
Veel commentatoren bekijken de belevenis van jonge moslims door de bril van hun eigen ervaringen in het verzuilde Vlaanderen van weleer. Vlaamse volwassenen die in 1968 opkwamen tegen het gezag van de katholieke Kerk begrijpen niet dat jongeren nu een religie omhelzen. De vergelijking gaat echter niet op. De katholieke Kerk is niet de Islam en de jaren ’50 zijn niet de jaren 2000. Men mag laagopgeleide, katholieke arbeiders en boeren niet verwarren met jonge vrouwen die tot hun 18de naar school gaan. Het verzuilde, grotendeels landelijke Vlaanderen staat veraf van de hedendaagse geürbaniseerde consumptiemaatschappij. Die draagt individuele keuzevrijheid hoog in het vaandel en biedt een schier oneindig aantal levensstijlen aan waarin religieuze elementen vlot geïntegreerd kunnen worden.
De lijn tussen religie en lifestyle wordt steeds dunner. De katholiek opgevoede Madonna tooit zich met kruisen, flirt in een videoclip met een zwarte Christus en bekeert zich dan tot een light versie van de joodse kabbala. In die lijn experimenteren Westerse adolescenten al decennia met de keuze voor een identiteit of levensstijl die ze ondermeer vorm geven door hun klederdracht en haartooi. Het is bovendien ook eigen aan adolescenten dat ze zich politiek engageren en daarbij vaak duidelijke keuzes maken voor groepen aan de uiteinden van het politieke spectrum, eerder dan in het centrum. De 1968 generatie is zo gefixeerd op de specifiek Belgische geschiedenis van verzuiling en secularisatie dat ze zich niet voorstellen dat de keuze voor de Islam, in verschillende vormen, ook een politieke keuze kan zijn: een identificatie met een subalterne groep.
Hedendaagse jonge moslims nemen bij die keuzes niet voetstoots de religieuze ideeën van hun ouders over, noch volgen ze passief de leerstellingen van lokale imams. Ze sprokkelen hun informatie over de Islam bij elkaar via verschillende bronnen, zoals het internet en willen, zoals vele christenen, een engagement aangaan dat ze persoonlijk vormgeven. Hun individuele beleving van religie en spiritualiteit sluit naadloos aan, en is een uiting van de consumptiemaatschappij waarin ze leven. De ‘Vlaamse’ hoofddoek gaat over de religie van deze tijd, niet van het verleden, van de westerse consumptiemaatschappij, niet van het naoorlogse Vlaanderen of van verre islamitische samenlevingen.
Commentatoren die zich blindstaren op een vervallen Vlaams begrip van religie en de Islam verliezen de adolescenten uit het oog om wie alles draait. Hoe anders te verklaren dat de scholen in Antwerpen en Hoboken niet de jongeren aan te pakken die meisjes onder druk zetten maar de slachtoffers zelf viseren en hen het recht ontzeggen een vrije keuze te maken? Het argument dat meisjes onder druk staan een hoofddoek te dragen verwijst wel naar die conditie van adolescentie, maar bezwijkt halverwege onder het gewicht van islamofobie. Deze druk wordt namelijk volledig los gezien van andere vormen van sociale druk waaraan jongeren blootstaan, inclusief die om geen hoofddoek te dragen. En die laatste wordt nu via een hoofddoekenverbod tot institutionele druk verheven. Een emanciperend pedagogisch proces bestaat er niet in om sociale druk onder jongeren te vervangen door de institutionele druk van regels en wetgeving, maar wel om jongeren weerbaar te maken door hen de instrumenten te geven om ermee om te gaan en zo hun eigen weg te vinden.
De absurditeit van een hoofddoekverbod wordt duidelijk in om het even welk ander voorbeeld van sociale druk bij adolescenten. Stel dat een aantal jongeren jongens onder druk te zetten die ze ervan beschuldigen “verwijfd” gedrag te tonen. Hoeveel scholen zouden dan beslissen dat dit probleem alleen kan opgelost worden door alle jongens te verplichten zich te gedragen volgens dominante ideeën van mannelijkheid?
Laten we wel wezen: jongeren die anderen onder druk zetten omdat ze zich niet kunnen vinden in hun gedrag, kledij, favoriete muziek, levensstijl of wat dan ook, vertonen pestgedrag. Moslimmeisjes die onder druk gezet worden om een hoofddoek te dragen (of af te zetten) worden gepest. En wat belet de bezorgde schooldirecties om pestende jongeren aan te pakken zoals ze dat doen met anderen? In plaats daarvan kiezen ze ervoor een ronduit verkeerd, zelfs gevaarlijk, signaal te geven.
Moslimmeisjes krijgen de boodschap mee dat ze, anders dan andere adolescenten, niet het recht hebben hun eigen keuzes te maken, terwijl de jongeren die hen pesten de boodschap meekrijgen dat het recht van de sterkste geldt: de directie legt zonder democratisch overleg haar wil op, zoals die jongeren hun wil proberen op te leggen aan moslimmeisjes die geen hoofddoek dragen. Zo worden, in naam van de emancipatie van moslimmeisjes, stereotiepe genderverhoudingen bevestigd: meisjes worden beperkt in hun keuzes, terwijl jongens die hen proberen onder druk te zetten vrijuit gaan en een vrijgeleide krijgen om hen op andere manieren en buiten de school te pesten.
De betrokken directies hebben de afgelopen dagen vaak gezwaaid met de term ‘pedagogisch project’. In werkelijkheid verzaken ze aan hun pedagogische plicht om jongeren te leren om te gaan met pestgedrag, met elkaar in dialoog te treden en elkaars keuzes te respecteren. Het argument van een leerkracht van het Atheneum in Hoboken dat men de keuze van de meisjes niet moet respecteren omdat de maatschappij er niet klaar voor is (Koppen 10/09/09) is pedagogisch verwerpelijk. Men mag geen generatie meisjes opofferen voor een maatschappij die niet in staat is haar eigen racisme te bevragen. Omdat scholen jongeren moeten voorbereiden op de toekomst, moeten ze net een voorsprong nemen op een samenleving die nog niet toe is aan de dialoog over diversiteit. Er is dus nood aan een inclusieve pedagogie, met respect voor de religie en levensbeschouwing van alle leerlingen.
Jongeren gaan doorgaans intensief op zoek naar hun identiteit(en) en moeten kunnen experimenteren met drugs, seksualiteit, politieke overtuigingen, religie… Ouders en leerkrachten moeten hen een kader bieden waarin ze dat kunnen doen in dialoog, zonder zich te isoleren of in een vorm van sociale marginaliteit te belanden.
Door autoritair en eenzijdig hun wil op te leggen, tonen de Antwerpse scholen hun onmacht en falen om hun pedagogische verantwoordelijkheid ten aanzien van de nieuwe generaties op zich te nemen. Het hoofddoekenverbod is tevens een uitdrukking van het pedagogische failliet van de onderwijskoepels en het Ministerie van Onderwijs. Terwijl GO! in allerijl een algemeen hoofddoeken-verbod heeft ingevoerd, blijft binnen het katholieke onderwijsnet (buiten Antwerpen) de regeling van kracht dat scholen zelf kunnen kiezen. Dat getuigt van een minimaal engagement met de complexe en cruciale kwestie van inclusieve pedagogie. Het is bovendien ironisch dat individuele scholen wel kunnen kiezen of ze de hoofddoek toelaten of niet, zodat ze het recht krijgen hun leerlingen dergelijke individuele keuze te ontzeggen.
In plaats van concurrentie tussen onderwijsnetten en individuele scholen aan te moedigen, moet het Ministerie van Onderwijs erkennen dat pestgedrag onduldbaar is. In het Vlaamse onderwijs zouden, in het belang van het recht op individuele keuzevrijheid, jongens én meisjes het recht moeten hebben om uit te komen voor hun mening, in hun conversaties en gedrag, zolang ze daar anderen geen leed mee berokkenen of beledigen, of dat nu godsdienst, politieke opvatting, seksuele geaardheid, levensstijl, muziek of wat dan ook. Dit impliceert dat het Ministerie van Onderwijs de scholen die al een hoofddoekenverbod invoerden terug fluit en dat verbod opheft in het gemeenschapsonderwijs.
Sinds een paar dagen lijkt het erop dat het basisrecht op onderwijs voor alle meisjes in Vlaanderen alleen gewaarborgd kan worden in scholen in een Islamitische zuil. Diegenen die deze situatie eerst institutioneel creëerden, hebben nu het lef om te zeggen dat ze dat geen goed idee vinden. Omdat een school best een weerspiegeling is van de samenleving, zo beweert Pascal Smet, terwijl dat ironisch genoeg precies een van de argumenten is tegen een hoofddoekenverbod. Maar de religieuze diversiteit moet blijkbaar ophouden aan de schoolpoort. Het zou Pascal Smet sieren mocht hij een voortrekkersrol nemen in een debat over inclusieve en emanciperende pedagogie.
Karel Arnaut (antropoloog, UGent); Sarah Bracke (sociologe, KU Leuven); Bambi Ceuppens (antropologe, Afrikamuseum Tervuren); Sarah De Mul (literatuurwetenschap, K.U.Leuven); Nadia Fadil (sociologe, KU Leuven); Meryem Kanmaz (sociologe, UGent). Zij zijn de auteurs van Een leeuw in een kooi. De grenzen van het multiculturele Vlaanderen (uitgeverij Meulenhoff-Manteau)
Een ingekorte versie van dit stuk verscheen in De Morgen op 17 september 2009.