Georges Monard en co: “Onderwijsvernieuwing, hoge kwaliteit en rijke kansen passen wel samen”

Facebooktwittermail

Het Vlaamse secundair onderwijs scoort traditioneel heel goed in internationale vergelijkende studies. De PISA-resultaten geven bijvoorbeeld aan dat onze 15-jarigen tot de Europese top behoren inzake wiskunde, wetenschappen en leesvaardigheid. Ook ons talenonderwijs is van een hoog niveau.

Het Vlaamse secundair onderwijs scoort traditioneel heel goed in internationale vergelijkende studies. De PISA-resultaten geven bijvoorbeeld aan dat onze 15-jarigen tot de Europese top behoren inzake wiskunde, wetenschappen en leesvaardigheid. Ook ons talenonderwijs is van een hoog niveau.

Anderzijds stellen we vast dat ons secundair onderwijs veel zittenblijvers telt, dat meer dan 10 % van de jongeren uitstroomt zonder diploma op zak en dat de kloof tussen de prestaties van de sterkst en de zwakst presterende leerlingen bijna nergens in Europa zo groot is. Als we ons Vlaamse onderwijs kwalitatief hoogstaand en performant willen houden, dringt reflectie over de huidige structuren zich op.

Hoe kunnen we ons onderwijs organiseren zodat jongeren gemotiveerd worden en blijven? Hoe worden jongeren gebracht tot studiekeuzes die een traject op eigen maat uittekenen? Hoe zorgen we ervoor dat ons onderwijs de maatschappelijke ongelijkheid niet reproduceert? Hoe verzoenen we een evenwichtige en brede algemene vorming met een gedegen voorbereiding op het hoger onderwijs en de arbeidsmarkt? Hoe slagen we erin te vernieuwen zonder te nivelleren?

Het rapport ‘Kwaliteit en kansen voor elke leerling. Een visie op de vernieuwing van het secundair onderwijs.’ dat wij in opdracht van Frank Vandenbroucke schreven, gaat deze uitdagingen niet uit de weg en onze voorstellen proberen het goede wat er nu is te combineren met vernieuwingen die de kwaliteit van ons onderwijs nog moeten verbeteren.

In de 1ste graad kiezen we voor brede(re) vorming. We vinden het goed dat alle leerlingen kennismaken met tal van belangstellingsgebieden waarmee ze binnen de huidige onderwijsstructuur wellicht niet of nooit in aanraking komen. We pleiten voor een getrapte studiekeuze: wie al sneller wil kiezen (bv. voor Latijn of voor hotelonderwijs) heeft daartoe de mogelijkheid, maar leert in de eerste jaren toch ook grondig andere gebieden kennen.

De anderen leren gaandeweg kiezen, maar bij de overgang van de 1ste naar de 2de graad wensen we dat iedereen weloverwogen in een voor hem geschikt traject instapt en daar vol kan voor gaan, gemotiveerd en met een grote kans op slagen. Wie toch achterstand oploopt, wordt snel geholpen om bij te benen, en overgangen tussen richtingen blijven mogelijk.

In de 2de en 3de graad stellen we een genuanceerde indeling voor in doorstromings- en arbeidsmarktgerichte studierichtingen. Ook die laatste moeten een pléiade van mogelijkheden van hoog niveau inhouden, want wij wensen geen nieuwe misplaatste ranking meer van vermeend hoogstaande algemene richtingen en lager gewaardeerde technische richtingen.

Niet iedereen moet naar de universiteit, maar iedereen moet de onderwijsladder beklimmen volgens eigen talenten met het perspectief zo hoog mogelijk te geraken. Precies daarom voorzien we ook tussen het secundair en het hoger onderwijs in nieuwe mogelijkheden.

Ons pleidooi voor degelijke algemene vorming voor iedereen spoort met meer functionele doelen. Dit lijkt ons de manier om de ambitieuze doelstellingen van het plan “Vlaanderen in actie” (onder meer de halvering van de niet-gekwalificeerde uitstroom) te verwezenlijken.

Doorlopende leerlijnen en structurele aanpassingen kunnen ervoor zorgen dat de kloof tussen het basisonderwijs en het secundair onderwijs niet langer als bruusk ervaren wordt. Leraren van een klasgroep in het secundair onderwijs maken vandaag al afspraken. Wij gaan ervan uit dat dit alleen maar zal toenemen, om efficiënter leerlijnen te kunnen afwerken, om beter zorg te kunnen dragen voor de nood van iedere leerling. Daarom is de rol van de klassenleraar die voldoende lesuren met dezelfde klas werkt, ook in het secundair onderwijs zo belangrijk, zeker in de eerste jaren.

Dat alles veronderstelt een goede organisatie. De school heeft daarvoor de nodige personele ondersteuning nodig en een schoolleiding die professioneel handelt. Zo’n school moet haar beleid duiden en kunnen verantwoorden, maar heeft ook nood aan autonomie en een transparant regelgevend kader dat haar voldoende bewegingsruimte geeft om in overleg met leerlingen, ouders en personeel haar beleid te voeren. Met name op het organisatorische en het personeelsmatige vlak heeft de school nood aan beleidsmarge om leerlingen optimale leerkansen te geven en leraren een loopbaanperspectief te bieden dat aanspoort tot persoonlijke ontwikkeling en dat pedagogisch-didactische excellentie valoriseert.

Wij kijken ernaar uit dat de onderhandelaars voor de nieuwe Vlaamse regering het rapport meenemen in hun Regeerakkoord, en dat de toekomst van ons secundair onderwijs het onderwerp wordt van een constructief debat in en buiten het onderwijs.

Georges Monard, Hilde Meysman, Dorothea Van Hoyweghen, Paul Yperman, Patrick De Clercq, Dilys Vyncke, Jos Bollen, Bart De Rudder, Mil Kooyman, Wouter Van den Berghe, Ann Verreth leden van de Commissie-Monard, die een rapport voorbereidden rond de hervorming van het Secundair Onderwijs

Deze vrije tribune verscheen in De Standaard, 3 juli 2009