Tussen 2004 en 2008 heeft de Unesco, de organisatie van de Verenigde Naties voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, een vergelijkend onderzoek uitgevoerd naar de onderwijsprestaties in 16 landen van Latijns-Amerika. De Unesco onderzocht de prestaties van 196.000 leerlingen uit 9000 klassen (3065 scholen) van het derde en het zesde leerjaar van het lager onderwijs in drie domeinen: leesvaardigheid, wiskunde en natuurwetenschappen. Uit dit onderzoek (1) blijkt dat de Cubaanse leerlingen voor elk van de drie onderzochte domeinen opvallend hoog scoren in vergelijking met de rest van Latijns-Amerika.
Wiskunde 3de leerjaar
De resultaten van de leerlingen worden uitgedrukt in een aantal punten. Het gemiddelde voor alle leerlingen (van alle landen samen) bedraagt 500 punten. De standaardafwijking bedraagt 100 punten. Dat betekent dat twee derden van de resultaten van alle leerlingen tussen 400 en 600 punten ligt (een afwijking van 100 punten boven of onder het gemiddelde).
Wanneer men de resultaten voor wiskunde (3de leerjaar) per land in een staafdiagram zet, ziet men dat de staaf die Cuba voorstelt veel meer langs de rechterkant ligt dan die van de andere landen. Zie grafico 2 , rapport Unesco, p. 22 (je kan het rapport onderaan dit artikel in pdf downloaden). Men ziet dat de Cubaanse leerlingen van het derde leerjaar voor wiskunde gemiddeld 650 punten behalen, een niveau dat in de meeste landen nauwelijks door de beste leerlingen wordt gehaald. Men ziet ook dat in Cuba slechts 14% van de leerlingen onder de 500 punten scoren (voor heel Latijns-Amerika scoren 50% van de leerlingen onder de 500 punten).
In de tabel ( Cuadro 4 , rapport Unesco, p. 24) ziet men welk percentage van de leerlingen van het derde leerjaar een bepaald niveau bereiken voor wiskunde. Het hoogste niveau (IV) wordt slechts behaald door 11,23% van alle leerlingen (van Latijns-Amerika) maar in Cuba door 54,36% van de leerlingen. Neemt men de twee hoogste niveaus samen, dan bedragen de percentages 25,5% (Latijns-Amerika) en 72% (Cuba). Waar in Latijns-Amerika bijna de helft (46%) van de leerlingen op de twee laagste niveaus scoren, ligt dit percentage in Cuba op 11%. Opvallend is het verschil tussen Cuba en de Dominikaanse Republiek, twee buurlanden. In dit laatste land scoren meer dan 90% van de leerlingen op de twee laagste niveaus en amper 1% bereiken de twee hoogste niveaus. De landen die het dichtst in de buurt van de prestaties van Cuba komen, zijn Uruguay en Mexico en dan meer bepaald de provincie Nuevo Leon die afzonderlijk is opgenomen in het klassement. In Nueva Leon scoren slechts 20% van de leerlingen op de twee laagste niveaus en 47,5% scoren op de twee hoogste niveaus.
De Unesco publiceert ook een tabel ( Cuadro 5, rapport Unesco, p. 25) met verschillen tussen de prestaties van rurale en stedelijke scholen en tussen jongens en meisjes. In bijna alle landen scoren scholen op het platteland veel slechter dan de scholen in de steden. Er zijn twee uitzonderingen: Cuba en Nicaragua. In Cuba is er slechts een klein verschil, ten voordele van stedelijke scholen. In Nicaragua scoren de rurale scholen zelfs lichtjes beter dan de stedelijke scholen.
In de meeste landen van Latijns-Amerika zijn de verschillen tussen de prestaties van jongens en meisjes in het derde leerjaar voor wiskunde zeer gering, met gemiddeld lichtjes betere prestatie van de jongens. In Cuba scoren de meisjes lichtjes beter.
Lezen 3de leerjaar
Uit het staafdiagram (zie grafico 3 , rapport Unesco, p. 27) dat de prestaties voor leesvaardigheid per land voorstelt, valt opnieuw de uitzonderlijke positie van Cuba op. Het gemiddelde aantal punten bedraagt er meer dan 625 en 25% van de Cubaanse leerlingen behalen meer dan 700 punten. De landen die het meest in de buurt komen van Cuba zijn Chili, Costa Rica en de Mexicaanse provincie Nueva Leon met gemiddelden van ongeveer 560.
Waar voor heel Latijns-Amerika 30% van de leerlingen de twee hoogste niveaus bereiken (III en IV) bedraagt dit percentage voor Cuba 72%, voor Chili 54%. Terwijl gemiddeld 32% van de Latijns-Amerikaanse leerlingen zich in de twee laagste niveaus bevinden, is dit cijfer voor Cuba beperkt tot 7% en voor Chili tot 11,5%. ( Cuadro 7 , rapport Unesco, p. 29)
In alle landen liggen de prestaties in de stedelijke scholen hoger dan in de rurale scholen, in Cuba is het verschil het kleinst (16 punten) maar nog betekenisvol ( Cuadro 8 , rapport Unesco, p. 30)
Wiskunde 6de leerjaar
De grafiek ( grafico 4 , rapport Unesco, p. 31) met de prestaties per land toont ons opnieuw de grote voorsprong van Cuba: een gemiddelde van ongeveer 640 punten, bijna een kwart van de leerlingen behaalt minstens 750 punten.
In heel Latijns-Amerika halen 44% van de leerlingen een resultaat in de twee hoogste niveaus, in Cuba 77%, in Uruguay 73%. Slechts 4,5 % van de Cubaanse leerlingen bevinden zich op de twee laagste niveaus tegenover 15,5% voor heel Latijns-Amerika en 5% in Uruguay, het land dat het dichtst de resultaten van Cuba benadert. ( Cuadro 10 , rapport Unesco, p. 34)
Cuba is het land waar de prestaties tussen plattelandsscholen en stedelijke scholen het kleinst is (5 punten), in Uruguay bedraagt dat verschil 52 punten. ( Cuadro 11 , rapport Unesco, p. 35)
Leesvaardigheid 6de leerjaar
De grafiek ( grafico 5 , rapport Unesco, p. 37) toont andermaal de relatief sterke prestaties van Cuba. Toch is de voorsprong minder uitgesproken dan voor leesvaardigheid bij leerlingen van het derde leerjaar. Het gemiddelde van Cuba bedraagt “slechts” 600 punten, terwijl landen als Costa Rica en Chili gemiddelden behalen van 550 à 600 punten.
75% van de Cubaanse leerlingen scoren in de twee hoogste niveaus tegenover 47% voor heel Latijns-Amerika en 71% voor Costa Rica. Van de Cubaanse leerlingen zitten 5,5% in de twee laagste niveaus, net zoals in Costa Rica, maar veel minder dan 17,5% voor heel Latijns-Amerika. ( Cuadro 12 , rapport Unesco, p. 38)
Het verschil tussen rurale en stedelijke scholen (in het voordeel van de steden) is weer het kleinst in Cuba (13 punten), tegenover bv. 33 punten in Costa Rica. ( Cuadro 13 , rapport Unesco, p. 39)
Wetenschappen 6de leerjaar
Aan het onderzoek rond wetenschappen voor leerlingen van het zesde leerjaar namen slechts 9 landen en de Mexicaanse provincie Nueva Leon deel. Er waren opnieuw vragen met een moeilijkheidsgraad van niveau I tot niveau IV. Als voorbeeld van een vraag van niveau II publiceert het rapport van de Unesco een meerkeuzevraag rond gezonde voeding. Een vraag van niveau IV luidt als volgt: waarom kunnen de astronauten op de maan zo’n grote stappen zetten? De 4 mogelijke antwoorden zijn a) omdat er geen zuurstof is b) omdat er weinig zuurstof is c) omdat er geen zwaartekracht is d) omdat er weinig zwaartekracht is. Slechts 18% van de leerlingen geven het juiste antwoord (d).
Deze keer toont de grafiek ( grafico 6, rapport Unesco p. 41) met de prestaties per land een nog grotere kloof tussen Cuba en de andere onderzochte landen. Het Cubaanse gemiddelde bedraagt 660 punten en een kwart van de Cubaanse leerlingen scoren boven de 760 punten. Minder dan 15% van de Cubaanse leerlingen scoort lager dan 500 punten. Ter herinnering: de helft van alle Latijns-Amerikaanse leerlingen scoort minder dan 500 punten.
Ook uit de tabel ( Cuadro 16 , rapport Unesco, p. 43) waar de prestaties per land en per niveau worden weergegeven blijkt de grote Cubaanse voorsprong. Globaal bereiken slechts 14% van de leerlingen de twee hoogste niveaus, in Cuba is dat 65%, in Uruguay 27%. 44% van de leerlingen zitten in de twee laagste niveaus, in Cuba 9%, in Uruguay24%.
Besluiten
Het vergelijkend onderzoek van de Unesco toont aan dat de resultaten van de Cubaanse leerlingen voor leesvaardigheid, wiskunde en wetenschappen in het lager onderwijs (derde en zesde leerjaar) ver boven het gemiddelde liggen van de rest van Latijns-Amerika.
In Europa kennen wij de resultaten van het PISA-onderzoek dat de leesvaardigheid, de wiskundige en de wetenschappelijke geletterdheid meet van 15-jarigen. Net als in het Unesco-onderzoek voor Latijns-Amerika bedraagt het gemiddelde aantal punten (van alle leerlingen van alle onderzochte landen) bij het Pisa-onderzoek 500 en de standaardafwijking 100 punten. Finland behaalt voor de drie domeinen het hoogste gemiddelde (ongeveer 550) en het Vlaams onderwijs behaalt doorgaans een eervolle plaats in de top 10 met slechts een paar tientallen punten minder dan Finland. De eerste 10 landen liggen vrij dicht bij elkaar.
In het Unesco-onderzoek voor Latijns-Amerika is er een kloof tussen Cuba en alle andere landen. Het gemiddelde van Cuba ligt in elk van de drie domeinen minstens een standaardafwijking (100 punten) hoger dan het algemene gemiddelde. De Unesco plaatst Cuba in zijn rapport dan ook in een aparte categorie.
De redenen van het Cubaanse succes
Het rapport van de Unesco leert ons niet zoveel over de redenen van de goede onderwijsprestaties van Cuba. Wellicht om bepaalde regeringen niet te fel voor de borst te stoten blijven de verklarende commentaren in het rapport vrij algemeen en oppervlakkig. Zo wordt gesteld dat er een positieve correlatie is tussen het BBP per inwoner en de onderwijsprestaties (een rijker land heeft beter onderwijs) en een negatieve correlatie tussen de GINI-coëfficiënt en de onderwijsprestaties (als de inkomens minder ongelijk verdeeld zijn, liggen de gemiddelde onderwijsprestaties hoger) maar dat er ook factoren zijn eigen aan het onderwijssysteem van het land.
De jongste jaren organiseerden wij met Ovds (Oproep voor een democratische school) meerdere studiereizen naar Cuba. Wij wilden te weten komen hoe het onderwijs er in de praktijk uitzag. De grote meerderheid van de deelnemers kwam sterk onder de indruk van het belang dat in Cuba aan onderwijs gehecht wordt.
Jean-Pierre Kerckhofs, een van de deelnemers, schreef na de reis van 2000 een artikel waaruit we hier enkele uittreksels hernemen.
“De schoolplicht loopt tot 16 jaar, wat uitzonderlijk hoog is voor een land van de Derde Wereld. Het onderwijs is volledig gratis, ook het hoger onderwijs. De Cubaanse staat besteedt bijna 10 % van zijn Bruto Nationaal Product aan onderwijs. Zonder in detail op de structuur in te gaan, is het toch belangrijk te signaleren dat er een gemeenschappelijke stam is tot op de leeftijd van 15 jaar. Gedurende de hele schooltijd is er een doorgedreven algemene vorming. Er is veel aandacht voor geschiedenis, voor politieke en ideologische vorming. Met een duidelijk doel voor ogen. In elk geval wisten velen van ons de hoge maturiteit van de Cubaanse leerlingen te waarderen. We konden ook vaststellen dat de vorming in moedertaal en wetenschappen van een zeer goed niveau was.
Naast een theoretische vorming van hoog niveau is er ook een degelijke praktische vorming. Onder meer om binnen de jongeren geen opdeling te krijgen tussen “intellectuelen” en “handarbeiders”. Men wil dat alle jongeren de alledaagse werkelijkheid van het werk in de fabriek of op het land kennen, zowel de levensomstandigheden als het productieproces. In landelijke scholen bijvoorbeeld produceren de leerlingen een deel of soms alle voedsel voor de kantine. Basisscholen hebben een groentetuintje. Secundaire scholen hebben velden waarop het landbouwonderricht in de praktijk wordt gebracht. Scholieren van stadsscholen gaan elk jaar een maand werken op het veld.
Na hun vijftiende worden leerlingen georiënteerd, ofwel naar een technische richting die hen op een beroep voorbereidt, ofwel naar een algemene richting die hen op de universiteit voorbereidt. Maar in beide gevallen wordt de algemene vorming niet verwaarloosd. Ook in het technisch onderwijs blijft ze van een ernstig niveau. In alle meer theoretische richtingen blijft er aandacht voor de praktijk. Zelfs in het laatste jaar van de universiteit blijven de studenten op het veld werken. Men kan zich natuurlijk de vraag stellen hoe zo’n hoog theoretisch niveau kan gehaald worden als er zoveel tijd in de fabriek of op het veld gespendeerd wordt. Jonge Cubanen hebben lange schooldagen. Ze beginnen om 7u30 en eindigen om 18u30. Nooit hebben wij echter de indruk gehad dat een dergelijk uurrooster voor hen te zwaar woog. We moeten hieraan toevoegen dat behalve theoretische en praktische cursussen en stages, er veel aandacht is voor artistieke vorming (muziek, schilderkunst enz.) en voor sport, zodat er veel afwisseling in het programma zit.
Natuurlijk vraagt dit alles omkadering. Ondanks de moeilijkheden wordt daarvoor gezorgd. Bij een ontmoeting met een syndicale verantwoordelijke hebben wij gevraagd hoeveel jobs er weggesnoeid werden tijdens de ’speciale periode’. De man begreep eerst niet eens de zin van onze vraag. Daarna was het antwoord kort: geen enkele. De Franstaligen onder ons moesten hierbij terugdenken aan de 3000 onderwijsjobs die in de Franse Gemeenschap moesten sneuvelen in 1996, “omdat het niet anders mogelijk was”.
(1) Los aprendizajes de los estudiantes de América Latina y el Caribe, Resumen ejecutivo del prmer reporte de resultados del segun estudio regional comparativo y explicativo, Unesco en LLECE (Laboratorio Latinoamericano de Evaluacion de la Calidad de la Educacion)
Hieronder kun je het Unesco-rapport (in pdf) downloaden