Aan analyses over ‘mei 68’ was er de afgelopen weken geen gebrek. Eén aspect werd daarbij bijna stelselmatig over het hoofd gezien. Wat had ‘mei 68’ te maken met de arbeidersbeweging?
Beweging (1) had een gesprek met Renaat Willockx, ‘oudstrijder’ van het eerste uur.
Hoe is het allemaal begonnen?
Renaat:
Alles is begonnen met de reactie van de studenten tegen de autoritaire structuren van de universiteit. Dat was niet alleen in België zo, maar ik wil het hebben over mijn ervaringen in België en dan voornamelijk in Gent. Verder is het ook belangrijk in te zien, en dat is dan belangrijk voor het contact met de arbeiders geweest, dat er een totale kloof was tussen wat men in het onderwijs leerde en wat de realiteit van de gewone mensen in de maatschappij was.
De ‘Studentenvakbeweging’, in ’67 in Gent door mij opgericht met nog een aantal andere job- en werkstudenten speelde hierbij een belangrijke rol. Wij hadden allemaal al heel wat jobs gedaan. Ik was al werkstudent vanaf het jaar ’62 toen ik aan de universiteit kwam, omdat ik zelfstandig student was. Ik kon gaan werken bij Vyncier in de vakantie. Het was er vuil en smerig. Dan gaan je ogen open omdat je een wereld ontdekt die je niet kent. Samen met het groeiend besef van sociale problemen, die in de jaren ’60 aan de universiteit ook niet altijd goed waren, stelden we ons de vraag: “waarom leert men ons dingen die in de werkelijkheid zo niet zijn?”
Dat spoorde een aantal studenten aan om ook eens buiten de muren van de universiteit te gaan kijken. En dat was niet zo moeilijk. Een van de eerste gelegenheden was de textielstaking van begin 1969 in Gent. Met een 70 tal studenten zijn we toen naar de fabrieken gegaan, om de stakerspikketen te helpen organiseren, pamfletten op te stellen, enz. Wat we daar hoorden was totaal anders dan wat we in onze theoretische lessen over bedrijfspsychologie en zo leerden. Dat resulteerde dan in het feit dat we in de loop van ’69 inderdaad sociale enquêtes zijn gaan doen bij een aantal textielarbeidsters.
En wat we daar te weten kwamen was onvoorstelbaar voor ons. Wij kenden dat niet. Dat was een totaal andere wereld, een harde wereld, waar we geen besef van hadden. Dus een zeer interessante ervaring voor ons.
Beweging: Wat was er dan mis met de universiteit eigenlijk?
Renaat:
Toen ik aan de universiteit kwam, waren wij met een vierduizend studenten, geen kinderen van arbeiders of bedienden, of praktisch geen. Want die moesten tot hun 14 jaar naar school en gingen dan naar de fabriek. Verder studeren dat was een schande in hun millieu. Het werd bij de jongeren die geld wilden verdienen om een brommer en zo te kopen, eigenlijk gezien als verraad aan hun klasse. Dus de situatie in die tijd was dat je enerzijds elite-universiteiten had, met kinderen uit de kleinburgerij en de burgerij, die de werkelijkheid van de grote massa van de mensen niet kenden.Vandaag ligt dat enigszins anders: nu zijn er 32.000 studenten aan de universiteit.
Beweging: Waar hebben jullie dan het accent op gelegd?
Renaat:
Tijdens de ‘maart-beweging in ‘69, toen de universiteit bezet werd, was een van de eerste belangrijke discussiepunten: hoe kunnen we uit onze ivoren toren breken en hoe moeten we de bevolking informeren. Men heeft dat op twee manieren gedaan. Men heeft dat gedaan door massaal de stad in te trekken om contact met de bevolking te leggen. In de Veldstraat, in het centrum van Gent, botsten we zeer hard met de rijkswacht die daar direct korte metten mee maakte. Maar daarnaast zijn er, in de loop van de week dat de universiteit bezet was, een paar honderd studenten naar de poorten gegaan van de belangrijkste Gentse bedrijven. Daar gingen we uitleggen waarom wij een democratische universiteit wilden, ook voor hun kinderen. Dat waren dan de poorten van ACEC, Fabelta, Ebes, Texaco, Arbed, Sidac… en vooral de textielbedrijven waar we nog vier, vijf maanden ervoor, bij de arbeiders geweest waren.
Hoe is dat verder geëvolueerd?
Renaat:
Die studenten begonnen na te denken. Als we echt een band met de arbeiders willen smeden, waarom zouden we dan zelf niet als arbeider gaan werken? We zagen de arbeiders als motor van deze maatschappij, een kracht die in staat was iets te veranderen. De arbeiders waren toch de motor van de productie. En zij vertegenwoordigen ook de massa, het aantal. Daar was veel voor te zeggen, maar er was ook een andere strekking. Waarom als arbeider gaan werken? We kunnen toch ook als intellectueel ons engageren in de maatschappij? Leraars, advocaten en dokters kunnen toch een belangrijke rol spelen? Waarom zouden we dan als arbeider gaan werken?
Dat is dan een maandenlange discussie geworden, zowel in Leuven als in Gent. Ondertussen was een aantal studenten, vooral in Leuven, die discussie beu geworden en de fabrieken en mijnen ingetrokken.
Met ‘Leuven Vlaams’ heeft dat precies niet veel te maken?
Renaat:
Ik ben in die periode op verschillende plaatsen gevraagd geweest om te komen spreken. In de plaats van ‘Leuven Vlaams’ of ‘Walen buiten’, riepen wij: ‘Bourgeois buiten’. Wij ageerden tegen kerk, koning en kapitaal, tegen het groot financieel kapitaal. Tijdens de laatste twee jaar aan de universiteit, gebeurde er iets merkwaardig. We werden door de conservatieve pers verweten marxisten, leninisten, maoisten te zijn. Maar niemand van ons had ooit iets gelezen van Marx en Lenin, maar die aanval van de rechtse pers heeft ons er toe aangezet om te zoeken naar datgene wat ze ons verweten.
Ik herinner mij zo bijvoorbeeld het politierapport dat over mij opgesteld was. “Hij is bij onze diensten bekend als een uiterst links militant, die zich gedraagt volgens wat Lenin schrijft in ‘Wat te doen’, als beroepsrevolutionair.” Ik had nog nooit van ‘Wat te doen’ gehoord, met moeite van Lenin, maar dat heeft me wel aangezet om dat te gaan lezen.
Uiteindelijk hebben de discussies over ‘het al dan niet de arbeiders vervoegen’, de honger om te weten hoe de wereld in mekaar stak en de studie van Marx en Engels, Lenin en Mao Tse Toeng ons een stuk een kwalitatieve vooruitgang gegeven. Toen de mijnstaking uitbrak in 1970, trokken we met een honderdtal studenten naar de mijnen om daar gedurende weken samen met de mijnwerkers te strijden voor het bekomen van hun eisen.
Een aantal van die studenten zijn daarna niet meer teruggegaan naar de universiteiten, maar die zijn dan ‘arbeidersmacht-kernen’ gaan oprichten; rond Sidmar, rond de Antwerpse haven, rond Vorst in Brussel. Na een zevental maanden hebben die zich verenigd in een beweging: ‘Alle macht aan de arbeiders’, met een driewekelijks blad dat ook heette:’Alle macht aan de arbeiders AMADA’.
Studenten – arbeiders één front?
Renaat:
Ik ben dan inderdaad later, samen met een heleboel andere kameraden, gaan werken als arbeider, eerst in de textiel in Gent. Dat is logisch, toen waren er hier nog 22 textielfabrieken. Daarna heb ik een herscholing als lasser gevolgd. En heb ik dus nog 16 jaar als lasser gewerkt waarvan 10 jaar op scheepswerven, tot de die stilaan uitdoofden en toegingen. Ik heb altijd graag gewerkt. Ik ben daar ook delegee geworden en verkozen in Ondernemingsraad en het Comité Veiligheid en Gezondheid.
We hadden een afdeling van de culturele centrale opgericht op de werf. Dat gaf de gelegenheid om bijvoorbeeld mensen als Jan Cap uit te nodigen binnen de kern van het ABVV, hetgeen anders niet mogelijk was geweest. Onze afdeling noemde trouwens de Potemkin! Wij hadden een zekere vrijheid als culturele centrale.
Aan de poorten van de fabriek, brachten we kleine sketches, toneelstukjes, waarin we die tegenstelling tussen arbeid en kapitaal aantoonden en hoe de arbeiders konden reageren tegen de afbraak van een aantal verworvenheden. Dat was dan al de periode van een aantal regeringen Martens I, II, III, IV, V, waar men de mensen dus wou doen inleveren en de vakbonden viseerde. Die sketches werden gespeeld door de twee militantenkernen van ACV en ABVV samen. Tijdens een van de voorbereidende vergaderingen, waar men de rollen moest verdelen, kon ik niet aanwezig zijn, ik was ziek. Ik werd daar verkozen als diegene die de rol van de kapitalist moest spelen. En dat was dan ook zo. Ik stond aan de poort met pitteleer en chapeau-buse en op ’t einde moesten de arbeiders mij verjagen. Die deden dat zo enthousiast dat één van hen echt zeer hard met zijn plakkaat op mijn kop sloeg. Dat blijft voor mij een leuke anekdote. Speels en simpel maar ook klaar en duidelijk aantonen wat zich op de fabriek afspeelde en wat men er kon aan doen.
En welke rol speelde de internationale context?
Renaat:
Onze strijd werd natuurlijk beïnvloed door wat er toen op wereldniveau gebeurde. Wij waren hoe langer hoe meer verontwaardigd over wat de Amerikanen uitspookten in Vietnam en hadden een enorme bewondering voor een klein volk dat in staat was om zo een machtige imperialist te weerstaan. Langs de andere kant hadden we ook bewondering voor jongeren in China die bij de ‘Culturele revolutie’ betrokken waren, wat er achteraf ook is fout gegaan, want dat wisten we toen nog niet. Maar het feit dat jongeren zich massaal mobiliseerden, tegen het systeem ingingen, dat inspireerde ons. Daarnaast werden we geconfronteerd met steeds meer imperialistische oorlogen: de Algerijnen tegen de Fransen, Mozambique en Angola tegen de Portugezen…
Hoe kijk je nu vandaag terug op die periode?
Renaat:
Eigenlijk is ‘mei ’68’ een verzamelnaam, een soort van begrip, een container-begrip, waarin men alles vanaf de jaren 1966 in onderbracht. Het begon in Amerika met de ‘freespeech-movement’ in Berkely, waar men het recht eiste om te kunnen protesteren tegen de oorlog in Vietnam. In Duitsland had je in 1967 de betogingen tegen de Sjah, die Duitsland kwam bezoeken, en waar toen een student is doodgeschoten. Daar situeert zich de opkomst van Rudy Dutske. Er was Parijs, Gent en Leuven, de bezetting van het Maagdenhuis in ’70 in Amsterdam.
‘Mei ’68’ omvat heel die beweging van jongeren die zich kristalliseerde rond een aantal kernpunten: tegen het imperialisme van de Amerikanen in Vietnam, tegen de autoritaire structuren van de universiteiten, tegen de strakke seksuele moraal binnen het gezin en de rol van de kerk bij het in standhouden van die ondemocratische structuren. Ik denk dat bijna in al die landen, elk met andere aanleidingen, ‘mei ’68’ zich situeerde op het zelfde vlak. Het was een samenspel van factoren. Protest aan de universiteit. De roep om democratie. Confrontatie met maatschappelijk onrecht, uitbuiting en uitsluiting. Hier en in de Derde Wereld. De link met de arbeiders. De vaste wil om een andere wereld te realiseren. En die strijd blijft vandaag nog altijd actueel.
Interview afgenomen door Dirk Clauwaert
(1) Dit interview werd overgenomen van “Beweging” (groep die binnen het ACW ijvert voor een onafhankelijke opstelling tav CD&V)