Het TBS-stelsel (terbeschikkingstelling voorafgaand aan het pensioen) van het Vlaams onderwijs – het brugpensioen van de leraars – kost de onderwijsbegroting 238,5 miljoen euro per jaar. Dat is ongeveer 2,5 procent of één veertigste van de onderwijsbegroting, of het equivalent van het bedrag dat nodig is om 4.700 gemiddelde voltijdse leerkrachten te betalen.
Er maken ruim 10.000 leerkrachten gebruik van dit stelsel. Het verschil met het cijfer 4.700 zit in het feit dat die uitkering beperkt is en dat velen vooraf deeltijds werkten. De afgelopen jaren is het aandeel van de leraars dat gebruikmaakt van deze regeling, gedaald. De speciale regeling voor het hoger onderwijs, waar veel jobs sneuvelden, is aan het uitdoven. De minimumleeftijd werd opgetrokken van 55 tot 58 jaar (met overgangsmaatregelen en een uitzondering voor de kleuteronderwijzers), en de uitkering daalde.
Het TBS-stelsel ontstond in 1984 toen er in het onderwijs aardig bezuinigd werd en er veel banen wegvielen, precies op het ogenblik dat het aantal afgestudeerden een hoge piek bereikte. Er werden in die jaren dubbel zoveel leraars opgeleid dan er strikt genomen nodig waren. Daarom liet men ouderen vertrekken om plaats te maken voor jongeren.
In 2002 schroefde toenmalig minister van Onderwijs Marleen Vanderpoorten (Open VLD) het stelsel terug: de leeftijd werd verhoogd en de uitkering beperkt, tot grote woede van de onderwijswereld. Ze zei dat een tekort aan leraars dreigde. Sindsdien blijven leraars gemiddeld wat langer werken.
(Bron: De Standaard, 17 januari 2008)