Vijf jaar geleden reeds, in januari 2003, schreef Lucas Catherine, auteur van meerdere boeken rond het Midden-Oosten, Palestina, Arabieren, islam, kolonisatie … , onderstaand stuk over de historische achtergronden van de hoofddoek en de diversiteit van motieven om de hoofddoek vandaag in België te dragen.
“Om Willem Elsschot te parafraseren: van alle islamitische gewoonten is de sluier zeker de gewoonte die het meest veelzijdige aspecten vertoont als je het thema islam wilt bestuderen. Ik wil u niet lijmen, daarom eerst enige duidelijkheid. In wat ik tot nu toe in het debat heb gelezen blijkt niemand verder te kijken dan wat de laatste paar jaar in Europa is gebeurd. Een beetje geschiedenis, en dan vooral feitelijke geschiedenis kan nuttig zijn.
Beginnen we bij de koran, en wel bij de verzen, die nu worden aangehaald om het dragen van de hoofddoek op te leggen. Soera 24 zegt: “En zeg tot de gelovige vrouwen dat zij ook hun ogen neergeslagen houden en hun passies beheersen, en dat zij hun schoonheid niet tonen dan hetgeen ervan zichtbaar moet zijn, en dat zij hun hoofddoeken (khumur) over hun boezem laten hangen, en dat zij hun schoonheid niet tonen behalve aan hun echtgenoot…” Het woord khumur is een hoofddoek, die ook los over het gelaat hangt. Het is in onbruik geraakt. Wat is nu de context van dit vers? Voor de islam hadden sommige Arabische vrouwen de gewoonte met hun mannen mee ten strijde te trekken om ze aan te moedigen. Dit deden zij door onder meer hun borsten te ontbloten, dat vond de profeet erg onzedig. Dit vers verbood deze pre-islamitische traditie.
En dan is er Soera 33 dat zegt: “O Profeet, zeg aan uw vrouwen en uw dochters en de vrouwen der gelovigen dat zij een gedeelte van hun omslagdoeken (jalabib) over hun hoofd laten hangen. Dit is beter, opdat zij mogen worden onderscheiden en niet lastig worden gevallen.” Ging het in het eerste citaat om een hoofddoek, die ook een deel van het bovenlichaam moest bedekken, hier gaat het om een bovenkleed dat over het hoofd wordt geslagen. Het vers is vooral naar de vrouwen van de Profeet gericht en de bedoeling is dat zij door hun kledij als diens vrouwen en als moslims zouden worden herkend. Ook dit woord wordt nog zelden gebruikt.
De teneur van beide verzen is duidelijk: laat niet teveel bloot zien aan bezoekers en kleedt u buitenshuis deftig, zo zal men zien dat je een moslim bent.
De term die men nu het vaakst hoort is hijab, en dat vinden we in de koran terug in bovenvermelde Soera 33: “En als gij de vrouwen van de profeet iets vraagt, vraag het dan vanachter het gordijn (hijab), dat is reiner voor uw hart en haar hart.” Je kan hier hijab moeilijk anders dan met gordijn vertalen want in tegenstelling tot de twee eerste voorbeelden staat bij het woord geen bezittelijk partikel, dus gaat het niet om iets wat de vrouwen toebehoort. Gordijn is logisch, want de term gebruikt men nu nog voor een onderdeel van een bedoeïenentent. Het voorste deel van de tent, waar gasten in komen, is met een hijab afgesloten van de rest van de tent, waar de vrouwen verblijven.
In de koran gaat het dus niet om een sluier, want dat is een lapje stof dat voor het gelaat wordt gedragen. Deze laatste gewoonte werd onder de Abbasiden, meer dan honderd jaar na de Profeet, van de Perzen overgenomen. Zo’n gezichtssluier heet niqab. Tegenwoordig hoor je ook nog andere termen: burqa’, een woord van Perzische origine. Dit soort alles omhullend kleed kennen de Arabieren niet, het wordt bijna uitsluitend in Afghanistan gedragen. De chador, weer een Perzisch woord, wordt traditioneel door shiïtische vrouwen gedragen, maar ook door de vrouwen in Zanzibar. Het is een groot zwart opperkleed dat vanaf de kruin van het hoofd over heel de vrouw neerdwarrelt. In Oost-Afrika noemen ze het bui-bui en dat betekent zwarte spin, omdat het hoofd het centrum is en het kleed daarna rond de vrouw uitdeint zoals het web van een spin.
Zo ver voor de vrouw. Ook de mannen kregen kledijvoorschriften. Zij moeten een tulband (imama) dragen. Maar dit is nooit een heikel punt geweest.
Tijdens de klassieke islam, bijvoorbeeld in Andaloesië, schonk de religieuze autoriteit niet echt veel aandacht aan specifieke kledingsvoorschriften voor vrouwen. Averroës/Ibn Rushd was niet alleen de grootste Arabische filosoof, hij was ook Opperrechter over Andaloesië en Marokko. In deze laatste functie schreef hij een handboek voor rechters (Bidayat al Mujtahid). Mijn Engelse vertaling telt 1200 pagina’s en er staat niet één paragraaf in over de kledij van de vrouw. Men ging er gewoon van uit dat die zedig moest zijn, en het waren niet de theologen die daar over waakten, maar de muhtasib, eerder een soort politiecommissaris die toezag op de markt en andere publieke plaatsen. Hij controleerde de kwaliteit van de koopwaar en ijkte de gewichten, maar keek ook toe of vrouwen zich niet met een vreemde man afzonderden onder een of ander voorwendsel. Hierover bestaan wel handboeken, en de Andaloesiër Ibn Abdun geeft als voorbeelden: bezoeken van rondreizende handelaars, de kapper, of de was gaan doen aan afgelegen plekken bij de rivier.
De eerste theoloog die een uitgebreide verhandeling over de kledij van de vrouw schreef was Ibn Taymiya. Hij leefde rond 1400, een tijd toen het Arabische rijk bedreigd werd. Hij was zeer conservatief en werd omwille van zijn reactionaire ideeën uit zijn geboortestreek Syrië verbannen. Daarna trok hij naar Egypte, maar daar vloog hij dan weer in de gevangenis omdat hij de orde verstoorde door het verkondigen van een te rigide islam. De huidige fundamentalisten hebben hem dan ook met reden tot voorloper gebombardeerd. Hij verhief de hoofddoek en de sluier tot symbool voor de kuisheid van de vrouw in zijn boek Hijab al mara’a wa libasuha fi al salat (De hoofddoek van de Vrouw en de manier waarop ze tijdens het gebed gekleed moet zijn). Vijftig pagina’s lang dramt deze vijftiende-eeuwse puritein erover door. Van een vrouw mag volgens hem niets zichtbaar zijn: het gelaat niet, het haar niet, de ogen niet. Vrouwen mogen elkaar tijdens het baden niet naakt zien en een moslimse mag niet met een ongelovige vrouw naar het badhuis gaan. De hijab werd het symbool voor een bepaalde manier om de islam te interpreteren: preuts, puriteins, hard, maar ook onzeker. Want in tijden dat de islam zich sterk voelde en een wereldbeheersende, bewonderde religie was maakte men van het dragen van een sluier geen punt. Zo werd de sluier niet alleen het symbool voor een bepaalde puriteinse, misogyne visie op de vrouw, maar ook voor de islam, die in gevaar was of zou zijn.
De eerste feministen in de Arabische wereld waren dan ook tegen niqab, hijab of hoe het ding ook mocht heten. Dat begon in Egypte, en het ging nog niet om de hoofddoek, maar om de gezichtsslujier. Daar liepen ook de joodse en christelijke vrouwen tot het begin van de twintigste eeuw gesluierd. Die eerste feministen waren mannen. Faris Shidjaq stelt al in 1855 dat er geen heropleving (nahda) van de Arabische cultuur mogelijk is zonder de bevrijding van de vrouw en het afleggen van de sluier. Ook Qassim Amin, die in 1899 het eerste ‘feministische’ boek in het Arabisch schreef, Tahrir al Mara’a (De Bevrijding van de Vrouw) is tegen het dragen van de sluier en eist van vrouw en dochters dat ze ongesluierd de straat opgaan.
In 1916 wordt in Egypte een vrouwenblad gesticht dat Al Sufur (De Ontsluiering) heet. De redactie bestaat nu wel uit vrouwen. In een beginselverklaring stelt de redactie dat de strijd op twee fronten moet worden gevoerd: de vrouwen moeten hun sluier afleggen, maar de mannen moeten ook de mentale sluier, waardoor ze naar de vrouw kijken afleggen en haar met andere ogen gaan bekijken. Dat het om een symbolische strijd ging wordt duidelijk als men weet dat Al Sufur in 1919 schrijft dat 84% van de Egyptische vrouwen ongesluierd lopen. Om praktische redenen: werken op het land of als dienstmeid in het huishouden is met een sluier voor het gelaat niet te doen. In 1923 sluiten de Egyptische vrouwen zich aan bij de Europese feministische beweging en Huda Sharawi, die als delegee naar een conferentie in Berlijn was geweest, werpt bij haar terugkomst publiekelijk haar sluier weg. Het spel zit dan voor goed op de wagen.
In Turkije zal Ata Turk het gevecht met het hoofddeksel aangaan. In 1925 verklaart hij dat op het dragen van sluier en fez de doodstraf staat! De mannen hielden het langst stand, zij schakelden over op de Europese pet.
Een tweede, grote symbolische strijd over de hoofddoek gebeurt in Palestina.
Tussen de jaren 1936 en 1939 komen de Palestijnen in opstand tegen het Brits bestuur en de zionistische kolonisatie. In de steden dragen de mannen dan een fez. De meeste guerillastrijders komen van het platteland en wanneer zij de steden infiltreren vallen zij op door hun geruite hoofddoek. Daarop beslissen de stedelingen om ook over te schakelen op die geruite hoofddoek om zo hun steun aan de revolutie te tonen. De Palestijnse christelijke vrouwen, die voor een deel waren overgeschakeld naar Europese kledij gaan, weer uit solidariteit, boven die kledij een hoofddoek dragen.
En, dit soort symbolische strijd duurt nu nog voort. Vooral omdat Khomeiny hem weer nieuw leven heeft ingeblazen. Na zijn revolutie stelde hij de vrouwen voor de keuze: de traditionele chador dragen, of een ontwerp gebaseerd op de voorschriften van Ibn Taymiya, zoals de Egyptische moslimbroeders die hadden uitgewerkt. In 1980 ‘mochten’ de vrouwelijke staatsambtenaren in een referendum kiezen uit zes varianten op dit islamitisch ‘uniform’, dat eerder als een nonnenkleed valt te omschrijven en niets met de lokale traditie te maken heeft.
Zijn nu alle vrouwen die een hoofddoek dragen of dit nieuwe moslimuniform fundamentalisten? Lang niet. Veel moslimvrouwen kennen deze historische achtergrond niet en vinden gewoon dat deze nieuwe klederdracht eigenlijk traditioneel is. In België bemerken we een belangrijke tendens naar het dragen van een hoofddoek, maar slechts een kleine minderheid schakelt over naar het grijze kostuum, of soms ook naar de chador. Deze trend kan je niet eenduidig verklaren.
Sommigen denken dat zo’n hoofddoek essentieel is voor hun geloof, maar vaak is de rest van hun kledij allesbehalve conservatief: ze gebruiken make-up, dragen jeans en andere kleren die niet direct door fundamentalisten worden aangeraden. En als je naar de conversatie van die meisjes luistert gaat het over winkelen en mannen. Volstrekt ongevaarlijk.
Andere meisjes, vooral dan in de leeftijdscategorie van twaalf tot achttien jaar, dragen de sluier als een soort compromis met de vader. Die vindt dat hij niets meer aan zijn kinderen te zeggen heeft en dat alle waarden die uit zijn dorp heeft meegebracht zijn teloorgegaan. Over zijn zonen heeft hij sowieso niets meer te vertellen, en nu gaan zijn dochters ook al doen wat zij willen: langer studeren, uitgaan zonder dat er mannen van de familie bij zijn en dat soort dingen. Om hem gerust te stellen en te tonen dat ze respectabel zijn en willen blijven, gaan sommige dochters dan een hoofddoek dragen.
Maar er zijn ook negatieve redenen. Meisjes zonder hoofddoek worden soms door jongens (zelfs door hun broers) uitgescholden voor slet. Of zij gaan de hoofddoek dragen om er bij te horen. Hun vriendinnen dragen hem en je moet met de mode mee. De hoofddoek bestaat in alle maten en kleuren, en je kan hem op verschillende manieren knopen. Om in te zijn kan je vandaag niet meer de hoofddoek dragen die je vorig jaar droeg. Ook de temperatuur speelt een rol. Marokkaanse vrouwen, die in de zomer in blouse en jeans lopen, grijpen in de winter terug naar de traditionele jellabiya en trekken een sjaal over de oren. Dat heeft alles met een zekere Celsius te maken, niet met de profeet Muhammad.
Vergeet niet: een hoofddoek is een lap stof van een halve meter op een halve meter. Uit die lap zelf word je niet veel wijzer. Daarvoor moet je met die vrouwen en meisjes praten. Verbieden is dan ook het minst slimme wat je kan doen. De meeste vrouwen die met de problematiek bezig zijn, zijn jong, en eigenlijk nog puber. Voor hen is een verbod al reden genoeg om die hoofddoek wel te dragen. En verbieden mag je hem zeker niet in scholen. Daar vormt hij een ideale aanleiding om een discussie op gang te brengen over het waarom, maar ook over: wat is godsdienstvrijheid, wat zijn je rechten als burger, wat betekent scheiding van kerk en staat, wat is tolerantie, en ga zo maar door.
Heeft het dragen van een hoofddoek dan geen enkele politieke betekenis?
Toch wel. De Marokkaanse en Turkse gemeenschap zijn vanaf 1964 officiëel naar hier gelokt (en het woord is niet te ver gezocht, je moet er de propagandabrochures die onze consulaten toen verspreidden maar op na trekken, waar de voordelen van onze sociale zekerheid of het onderwijs heel aantrekkelijk worden opgesomd), maar eens ze hier kwamen bleek na de crisis van de jaren 1970 dat ze vooral recht hadden op werkloosheid en achterstelling in het onderwijs, dat de latente xenofobie die in de ‘Vlaamse’ parochiale cultuur zit ingebakken leidde tot verregaand racisme. Uitsluiting is hierbij bijna een eufemisme. En wie zich uitgesloten en anders voelt, wie constant te horen krijgt dat hij hier niet thuis is, voelt zich ook niet thuis, gaat zich vreemd gedragen, gaat zijn identiteit bevestigen, of zoeken. Ook daarvoor dient de hoofddoek.
Maar het politiek aspect van deze lap stof werd vooral door onze eigen, ‘Vlaamse’ politici in de discussie gebracht. Net zoals wie vroeger een Palestijnse sjaal droeg, het etiket terrorist kreeg – ikzelf heb meer dan dertig jaar ervaring – krijgt elke vrouw die een hoofddoek draagt het stigma fundamentalist of achterlijk. Dat is onzin, alle meisjes die in België een hoofddoek dragen zijn stukken bewuster en assertiever dan hun moeders. En hoe meer onze politici dit debat politiseren -alles is goed om de aandacht af te leiden van het feit dat men hen niet echt stemrecht gunt, krijgen ze lik op stuk vanwege onze lokale moslims.
Er is wel een tendens die mij inderdaad verontrust. De vrouwen die overschakelen naar de zwarte chador, de zwarte gezichtsluier, en handschoenen. Zij drukken wel eenduidig uit waar ze voor staan. Zij zijn voor een oerconservatieve, rigide islam en wars van moderniteit. En dat beweer niet ik, maar dat verklaren zij zelf. Want zij eisen niet alleen het recht op hun speciale kledij, zij weigeren ook aan bepaalde lessen deel te nemen, onder meer geschiedenis en biologie. Je mag niet vergeten dat je in sommige telefoon- of internetwinkels in de migrantenwijken fundamentalistische boeken worden gepromoot waarin de evolutieleer wordt afgeschilderd als een grote leugen, en oorzaak – ik verzin het niet – van de opkomst van kapitalisme, communisme en fascisme, van de verloedering van de zeden, van het kolonialisme, van de oorlog in Tsjetjsenië. Maar om te weten wie die minieme minderheid is die zo denkt, en om ze van gedacht te laten veranderen, moet je discussie hebben, en geen verboden.”