Naar aanleiding van het debat in de Gentse gemeenteraad over het mogelijk verbod op het dragen van de hoofddoek in bepaalde gemeentelijke diensten, schreef professor Rik Pinxten (UGent), voorzitter van het Humanistisch Verbond, volgende bedenkingen.
1. Het politieke klimaat.
Sinds 11 september 2001 is het moeilijker geworden om een sereen en doordacht standpunt te ontwikkelen rond intercultureel en interreligieus samenleven. In de Europese context (en dus de Belgische en Vlaamse deelcontexten) zou het ideaal natuurlijk zijn om religie en politiek radicaal gescheiden te houden. Principieel is dat juist: de overheid kan en mag niet tussenkomen in levensbeschouwelijke dossiers en moet zich onpartijdig gedragen. Pragmatisch is dat op dit moment een zoveelste loopgraaf in de lange reeks van loopgraven die we zien ontstaan: de hoofddoekdiscussie heeft een levensbeschouwelijke bijklank. Voor het feitelijke samenleven van deze en volgende generaties winnen we niets bij principiële strijd. Het zogenaamde hoofddoekenverbod is in die optiek een conflictpositie die we beter zouden vermijden in plaats van er veel verbittering en tweestrijd mee te zaaien. Maar de vrees is gewettigd dat het daarvoor nu te laat is.
2. De basislijn van respectvolle behandeling van mensen.
Duurzame omgang met mensen in een klimaat van wederzijds respect is een humanistisch uitgangspunt. Langs de kant van de Europeaan is dit soms moeilijk omdat hij meer en meer mensen ontmoet die ‘anders’ leven en denken dan hij. Hij doet er dus best aan die andere invullingen te leren kennen om er eventueel een plaats voor te geven, in plaats van ze onmiddellijk te veroordelen. Men moet geen islamiet worden (zoals antidemocraten beweren) om een islamiet gelijkwaardig te behandelen. Hetzelfde moet natuurlijk gerespecteerd worden door ‘anderen’ die hier komen wonen en leven. Voor hen zijn wij anders en die andersheid moet door hen evenzeer verkend, gekend en gelijkwaardig bejegend worden. Langs beide zijden is hier veel werk aan de winkel. Als HVV roepen we op om de wij-zij tegenstelling niet in een polarisatie te laten ontaarden; meer nog, om de tegenstelling als relatief te zien tegen de achtergrond dat we hier samen mens moeten/kunnen zijn.
3. Niet uiterlijk, noch geloof, maar het functioneren is het ijkpunt.
Afkomst, uiterlijk, seksuele geaardheid of religie mogen geen criterium zijn om mensen anders (minderwaardig) te behandelen. Dit is de oplossing die wij na Wereldoorlog II hebben gevonden om de ergste barbarij te voorkomen. Dit is het basisdevies van de Europese constructie. Geen discriminatie noch uitsluiting op a priori gronden. Voor iedereen die hier leeft, recent of sinds generaties, is dit de Grondwet, het systeem van basisafspraken. Minister van Gelijke Kansen, Kathleen Van Brempt, geeft ons, door haar pleidooi voor Meldpunten Discriminatie in de centrumsteden, de slagkracht om deze houding ook afdwingbaar te maken.
Voor het hoofddoekendebat betekent dit praktisch dat niet hoe iemand eruitziet een grond voor sanctionering kan zijn. Want waar zal dat eindigen? Wie kent alle symbolen van de honderden verschillende religieuze groepen in ons land? Hoe maak je dit praktisch mogelijk? Een gezonde lijn is dan ook om de correcte vervulling van een functie als criterium te nemen, in plaats van uiterlijke kenmerken. Kan iemand een openbare functie goed vervullen tegenover elke mogelijke klant, wanneer die uiterlijke kenmerken van een geloof draagt? Dat is het criterium dat we moeten hanteren. Argument voor deze stelling is dat men dan in elk geval openlijk toont wat men denkt of gelooft, en dat de burger hem daar dan terdege kan op afrekenen (‘hij is katholiek en ik niet: heeft dat effect op de dienst die hij moet leveren?’). Wanneer de gehele diversiteit aan overtuigingen zo getoond wordt moet iedereen volwassen ermee omgaan en bereik je dus neutraliteit door de diversiteit. Als je uiterlijke tekenen (bvb. de hoofddoek, tenminste voor een beperkt aantal draagsters ervan) verbiedt, dan weet je niet wat de functionaris denkt of gelooft en ben je dus in grotere onzekerheid over de ‘neutraliteit’ van de dienstverlening. Door het verbod geef je aan dat je problemen hebt om op een volwassen manier met diversiteit om te gaan.
4. Sommigen zijn dus duidelijk nog niet volwassen genoeg om met de religieuze diversiteit om te gaan.
Vergelijk met de vrouwenemancipatie. Vrouwen moesten zich verbergen, weg uit het publieke leven en gehuld in allesbedekkend textiel. Dat was enkele decennia geleden de regel in onze streken, en is dat vandaag nog in fundamentalistische groepen uit de drie godsdiensten van het boek (kijk naar de Saoedi-aanpak van vrouwen, kijk naar de Amish-visie op hun vrouwen, enzovoort). In onze hedendaagse samenleving wordt dit als een vreemdsoortige positie beschouwd. We zijn hierin volwassener geworden (maar de strijd is nog niet helemaal gestreden). In verband met religieuze tekenen zijn we echter nog niet aan een dergelijke volwassen houding toe en trachten we een ongewenste ontwikkeling te beheersen door te verbieden. Dat werkt, pragmatisch, zolang we blijven beseffen dat dit een pijnlijk onvolwassen overgangsfase is. We moeten streven naar een openlijk (niet verhuld, onzichtbaar) leren omgaan met diversiteit. Al het andere zijn conflicten die er eigenlijk niet moeten zijn.
5. Zoals zo vaak is ook dit onvolwassenheidsdossier een symbolenstrijd geworden.
Dat is, gezien de vage betekenissen die daarbij steeds spelen, gevaarlijk voor een democratie, precies omdat symbolen enkel aanvaard worden als wat ze altijd zijn (intrinsiek meerzinnig) door een volwassen, openlijk discussiërende en niet bedreigende samenleving. Door de bange, onvoldane, heimelijke of gefrustreerde groepen worden symbolen inzet van strijd, waarbij de ene ware of de exclusieve betekenis nagestreefd wordt. Dat is verstarring, fundamentalisme, geslotenheid. Het hoofddoekendossier is vooral zwanger van dit laatste. Daar moet dus aan gewerkt worden. Eraan toegeven door hoofddoeken vrouwonvriendelijk te gebruiken of door ze aan de andere kant te verbieden, zijn pijnlijke uitingen van onvolwassenheid. Maar gezien het emotionele karakter van het symbool kan een democratische maatschappij er hoogstens pragmatisch mee omgaan door, eens de zaak ontspoord is zoals nu, een in tijd en in toepassing beperkte controle in te stellen, zodat de spiraal van strijd in het symbooldossier zou stoppen. Een democratie zal immers steeds zien dat extremisten de enigen zijn die aan kracht winnen door niet de klaarheid van discussie, maar de duisterheid van symboolinterpretaties hoog in het vaandel te schrijven. Symbooldossiers zijn daarom gevaarlijke dossiers. Het verbod dat nu uitgevaardigd wordt door de Rago is daarom een begrijpbare maar ongelukkige stap, die in een nabije toekomst moet opgeheven worden door grondig overleg en open afspraken met alle betrokkenen. Van de islamgroepen vragen we ondertussen dat ze de basisafspraken van deze maatschappij voluit onderschrijven en ze tevens actief onderwijzen aan hun aanhang. Reciprociteit is ook daar geen ijdel woord. Hier ligt een belangrijke taak voor de Moslimexecutieve en voor alle islamitische rolmodellen. Wij hopen dat zij klaar zijn voor deze moeilijke tocht.
6. De moeilijke positie van het Gemeenschapsonderwijs.
Het Gemeenschapsonderwijs is in deze zaak de meest kwetsbare partner, die door dit ‘conflict’ op termijn de meeste schade zou kunnen oplopen. Omdat het open staat voor alle levensbeschouwelijke (en dus ook religieuze) gezindheden.
We roepen op om zeer goed op te letten dat door onverdraagzaamheid geïnspireerde politici dit thema niet zouden misbruiken om indirect toch vooral deze volwassen onderwijsvorm, waar mensen elkaar in hun verschillen als mensen leren respecteren, te treffen. Sommige geluiden van voortrekkers voor het verbod kwamen op dit punt bijzonder duidelijk uit één soort van hoek. Aan alle humanisten en democraten om deze stemmen tegen te spreken en hen op hun verantwoordelijkheid te wijzen.