Op zaterdag 20 oktober is Edward de Maesschalck onze gids tijdens een educatieve wandeling in het kader van de “zes uren voor de democratische school” rond het leven en werk van Karl Marx in Brussel (1845-1848). Als smaakmaker biedt hij ons hier de tekst aan van zijn redevoering bij de voorstelling van zijn boek “Marx in Brussel” (Davidsfonds) dat in 2005 verscheen. Edward de Maesschalck is doctor in de geschiedenis en programma-adviseur voor Canvas (VRT).
Karl Marx in Brussel
In 1983 was Karl Marx honderd jaar dood en werd ie op vele plaatsen herdacht, ook door de toenmalige BRTN. Dat getuigde van een zekere grootmoedigheid, want het Marxisme was in die jaren niet bepaald geliefd in onze contreien. Het was immers de tijd van de Koude Oorlog en de rakettenkwestie. Er waren toen bij de publieke omroep, voor zover bekend, geen communisten, wel veel socialisten van de oude stempel, die Marx nog altijd beschouwden als de grondlegger van het linkse gedachtegoed en van het collectivisme. En dus mocht Marx gehuldigd worden met een herdenkingsprogramma. Waarom uitgerekend ik dat programma over Marx moest maken, heb ik nooit goed begrepen. Als oud-student van Leuven, was dat niet evident, en als mediëvist nog veel minder. Maar ik heb mij alleszins met grote ijver van mijn taak gekweten.
Marx is voor mij een openbaring geworden. Ik ontdekte natuurlijk al gauw dat het verblijf van Marx in Brussel (van 1845 tot 1848) een van de meest vruchtbare perioden uit zijn leven is geweest. In Brussel schreef hij de beroemde zin die vandaag nog op zijn graf gebeiteld staat in Highgate, Londen: “De filosofen hebben de wereld slechts verschillend geïnterpreteerd. Het komt er op aan de wereld te veranderen”. Dat komt uit zijn boek “De Duitse ideologie” en het is Marx’ laatste stelling tegen de filosofie van Feuerbach. Het was ook en vooral in Brussel dat Marx op de vooravond van het revolutiejaar 1848 zijn meest visioniare tekst heeft geschreven, nl het Communistisch Manifest, in feite het programma van de Bond der communisten.
Marx woonde toen in een voorstad van Brussel, namelijk Elsene (Ixelles) in de Rue d’Orléans nr.42. Ik ben natuurlijk naar het huis gaan kijken, in de overtuiging dat er een grote gedenkplaat zou hangen “Hier schreef Karl Marx het Communistisch manifest” of tenminste toch iets van die strekking. Niets daarvan! Tegenover het huis waar Marx heeft gewoond hing er wel een gedenkplaat, waarin ene Jean d’Ardenne werd herdacht “le fondateur du tourisme Belge”. Zelfs de straat is naar deze man herdoopt en heet nu dus Rue Jean d’Ardenne. Dat vond ik toen eiegnlijk wel gortig. Nota bene: Vandaag hangt er op het huis in de Rue Jean d’Ardenne nr 50 wél een gedenkplaat met het opschrift: “Cercle d’histoire locale d’Ixelles. Ici vécut Karl Marx 1846-1848”. Maar over het Communistisch Manifest nog altijd geen woord. Dit is in België duidelijk een taboe.
Marx heeft in Brussel op vijf verschillende plaatsen gewoond, onder meer een heel jaar in de Rue de l’Alliance (de Verbondsstraat), dat is in St-Joost vlakbij de Leuvense poort. Marx woonde er samen met zijn vrouw, de baronesdochter Jenny von Westphalen, op het nr.5. Naast hem, op nr.7, woonde zijn goede vriend Friedrich Engels, welbekend, samen met zijn Ierse minnares, de roodharige en toen beruchte proletariërsvrouw Mary Burns. En aan de andere kant, op nr.3, woonde niemand minder dan Mozes Hess, een Jood, die de voorloper zou worden van het Zionisme (dat is de ideologie die de terugkeer predikt van de Joden naar het beloofde land). Hij woonde daar samen met zijn vrouw Sybille Pesch, die ze allemaal zou overleven. Ze overleed pas in 1903. In de Verbondsstraat stonden dus drie huisjes naast elkaar waar drie mannen hebben gewoond die een diepe stempel zullen drukken op de geschiedenis van de 19de en vooral de 20ste eeuw. Wat doe je daarmee? Ze stonden er nog in de jaren zestig, maar toen zijn ze afgebroken en maakten plaatsen voor de building van het Fonds voor Beroepsziekten.
De hamvraag is natuurlijk: waarom kwam Marx uitgerekend in Brussel wonen? Karl Marx was, zoals u weet, een filosoof en een econoom, maar hij was ook en vooral een rebel in woord en daad. En hij was dan ook zijn hele leven lang op de loop voor het gerecht, voor de censuur; voor de geheime politie en voor de repressie. Hij was een “political fugitive”, die in België asiel heeft gevraagd en het ook gekregen heeft. Toen hij in 1845 in Brussel arriveerde, was Marx 26 jaar oud, maar hij had toen al een bewogen leven achter de rug. Hij werd geboren in Trier, waar zijn geboortehuis trouwens bewaard is en tot een museum is omgebouwd: een fraaie patriciërswoning, want zijn vader, Heinrich Marx, was een advokaat en een notabele van de stad. Zijn vader was ook een jood uit een voorgeslacht van rabbijnen, maar hij had zich bekeerd tot het christendom, meer bepaald tot het Lutheranisme. Karl Marx is dan ook Luthers gedoopt en hij zou later ook volgens de Lutherse ritus trouwen met Jenny von Westphalen, de beste partij van de stad. Marx studeerde eerst rechten in Bonn, daarna filosofie in Berlijn, waar hij doctoreerde met een proefschrift over Epicurus. Daarna vestigde hij zich in Keulen en werd er de hoofdredacteur van de “Rheinische Zeiting”, een progressief liberaal blad, dat al gauw stuitte op de Pruisische censuur (want het Rijnland was na Napoleon ingelijfd bij het reactionaire en militaristische Pruisen). Het blad werd verboden en Marx verbannen. Zo kwam hij terecht in Parijs, waar hij redacteur werd van alweer een progressief tijdschrift “Vorwärts”. Onder druk van Pruisen zou Frankrijk het blad verbieden en Marx uitwijzen. En pas toen vertrok Marx naar Brussel, de laatste wijkplaats op het vasteland, waar heel wat ballingen en heethoofden in die tijd een schuilplaats hebben gezocht.
We weten precies welke weg hij heeft afgelegd. Hij vertrok in Parijs met de postkoets op 2 februari en kwam ‘s avonds laat aan in Luik, waar hij logeerde bij een verre vriend, Victor Tedesco, een jurist die later communist zou worden. Van Luik trok Marx met de trein naar Brussel, waar hij in de namiddag van 3 februari zijn intrek zou nemen in het Hotel du Saxe in de Rue Neuve, waar vooral Duitsers logeerden. Hoe weten we dat allemaal? Omdat Marx, vanaf het ogenblik dat hij voet zette in België, gevolgd werd werd door de geheime politie van de Sureté publique of de Veilighedsdienst. Men heeft Marx drie jaar lang in het oog gehouden, maar nooit lastig gevallen, ondanks zware druk van Pruisen en van Frankrijk. Enkel in 1848 is het goed misgelopen, maar daarvoor zijn verzachtende omstandigheden. De revolutie stond voor de deur en de gemoederen waren toen heel erg gespannen (ik kom daar straks op terug). Naar de toenmalige normen in Europa was België een zeer progressief en vrij land, waar men – zoals Marx zelf zal getuigen – eens vrij kan ademhalen, waar men een publiek debat kon voeren over soms heikele onderwerpen, waar men zich zelfs communist kon noemen, zonder dat de politie meteen de zaal binnenviel en iedereen arresteerde. België was het land van de vrije pers, van het vrije woord, de vrijheid van vereniging en de vrijheid van taal, al speelde dat laatste vooral in de kaart van de Franstaligen, zoals we allen weten.
Brussel was een relatief kleine stad (125.000 inwoners tegenover 1 miljoen in Parijs en 2,5 miljoen in Londen) maar Marx voelde er zich toch goed thuis. Hij had er nogal wat Duitse vrienden, uiteraard niet zoveel als in Parijs. In Parijs werd het aantal Duitsers toen geschat op ca. 85.000 (dat is een stad op zich), in de regio Brussel waren het er waarschijnlijk 3000 à 4000, vooral de betere arbeiders die werkten in de luxenijverheid en de precisie-industrie. Marx en Engels hebben voor deze Duitsers in Brussel – naar het voorbeeld van Londen – een vereniging opgericht, de “Deutsche Arbeiterverein”, met wekelijks twee vergaderingen: op woensdagavond een debat-vergadering met discussie over politieke, sociale en economische problemen. Op zondagavond eerder een ontspanningsavond waar ook de dames waren toegelaten. Er waren op het eind wel 100 leden, die op oudejaarsavond 1847 een banket organiseerden in “Le Cygne” op de Grote Markt in Brussel. We hebben daarvan het verslag uit de “Deutsche Brüsseler Zeitung”, dat was dan weer een Duitse krant die in Brussel verscheen op ongeveer 800 exemplaren (dat was voor die tijd al heel wat). En daarin leren we dat Marx een heildronk uitbracht op (ik citeer) “de weldaden van een vrijzinnige grondwet in een land waar vrije meningsuiting en recht van vereniging bestaan en waar een humanitaire uitstraling kan plaatsgrijpen tot welzijn van geheel Europa”. En de krant vervolgde: “Na het banket en de muziek had een dramatische voorstelling plaats, waarin mevrouw Marx haar geniale declamatietalent ten toon spreidde. Het is een hartverheffend schouwspel als voortreffelijke dames zich toewijden aan de opvoeding van het proletariaat. Mevrouw Marx geeft aldus een voorbeeld dat navolging verdient”.
Marx had bij zijn asielaanvraag schriftelijk op zijn erewoord beloofd om “in België geen geschriften over de huidige politieke toestand te publiceren”. Hij had zich immers voorgenomen om van zijn gedwongen ballingschap gebruik te maken om eindelijk eens ongeremd te studeren, na te denken, te schrijven en af en toe ook eens te reizen. Daarvoor lag Brussel werkelijk ideaal, in het midden tussen Keulen, Parijs en Londen, mét een uitstekend spoorwegnet en de overzetboot Oostende-Dover. Marx is tijdens zijn verblijf in Brussel diverse keren naar Londen gereisd en ook twee keer naar Nederland, naar Zaltbommel, waar zijn oom Lion Philips woonde, ook van joodse afkomst en getrouwd met de zuster van zijn moeder. Lion Philips was een welvarend man, handelaar in koffie en thee én de vader van de stichter van de bekende gloeilampenfabriek in Eindhoven. Marx ging er dan ook vooral op bedeltocht, maar hij leerde er ook een mondje Nederlands. In Zaltbommel zou Marx trouwens in de jaren 60 grote stukken schrijven van zijn belangrijkste werk, Das Kapital, zijn frontale aanval tegen het kapitalisme. En de ironie van het lot wil dat de familie Philips hem het geld gaf om het boek uit te geven. Ook dat huis is trouwens bewaard. Er is nu een uitgeverij (Aprilis) gevestigd.
Waarom had Marx in Brussel geld nodig? In de eerste plaats om een huis te huren en zijn gezin te onderhouden. De drie eerste kinderen van Marx (Jenny, Laura en Edgar) werden in Brussel geboren. Marx leefde ook graag op grote voet. Het gezin had een heuse kindermeid, Helene Demut, gekregen van de barones von Westphalen. Marx zou later een kind bij haar verwekken, maar om een schandaal te vermijden, zou Friedrich Engels het kind adopteren. Maar dit geheel terzijde. Marx hield van lekker eten, hij rookte veel sigaren, hij ontving graag vrienden, bleef dan de gehele nacht door kaarten of discussiëren en trok dan ‘s morgens met de hele bende per trein naar Vilvoorde, toen nog de buiten, waar ze in een afspanning de lunch gebruikten, gingen wandelen om ‘s avonds moe maar uitgelaten de laatste trein naar Brussel te nemen. Marx werkte als een paard, maar als hij een boek klaar had, gaf hij het dikwijls niet eens uit, en als hij het toch publiceerde, gaf hij de meeste exemplaren gratis weg, om zoveel mogelijk mensen van zijn boodschap te overtuigen. Friedrich Engels zou dikwijls met geld moeten bijspringen.
Engels was toen ook een jongeman, nog twee jaar jonger dan Karl Marx: in 1845 dus maar 24 jaar oud en toch had hij toen al een meesterwerk geschreven, een klassieker, die eigenlijk verplichte lectuur zou moeten zijn in de scholen: “De toestand van de arbeidersklasse in Engeland, uit eigen aanschouwing en authentieke bronnen”, zo heette de eersteling van Engels. Engels is, net als Marx, afkomstig uit Duitsland, uit een lief stadje aan de Ruhr, waar het leven nog gemütlich en traag verloopt, waar de mensen nog vroom zijn en de bijbel lezen, waar iedereen nederig en bescheiden zijn plicht vervult… Gemoedelijk, romantisch, Biedermeier, maar volgens Engels toch een mens onwaardig. Ik citeer nu even Engels: “De arbeiders leefden vroeger afgesloten en teruggetrokken. Zij konden zelden lezen en nog veel minder schrijven, gingen trouw naar de kerk, deden niet aan politiek, dachten niet en conspireerden niet, hadden plezier in lichaamsoefeningen… Maar ze waren dan ook geestelijk dood, leefden alleen voor hun kleine persoonlijke belangetjes, hun weefstoel en hun tuintje en wisten niets van de geweldige beweging die daarbuiten door de mensheid ging… Zij waren eigenlijk geen mensen, maar slechts werkende machines in dienst van een paar aristocraten…”
Hoe komt Engels daarbij? De jonge Engels moest in opdracht van zijn vader naar Londen en Manchester, waar de familie een katoenspinnerij bezat. Hij zou er bijna twee jaar verblijven en die ervaring betekende voor de jonge Engels een mijlpaal. Hij neemt de argeloze romantische Duitser mee op zijn tocht en begint: “Ik ken niets dat indrukwekkender is dan de aanblik van de Thames, wanneer men vanuit de zee de stroom opvaart naar London Bridge, met op beide oevers de huizenmassa, de werven en de talloze schepen in steeds groter getal, tot er uiteindelijk slechts een smalle doorvaart in het midden van de stroom overblijft, een geul waar honderd stoomschepen elkaar voorbijschieten. Dit alles is zo groots en massaal, dat men helemaal niet tot bezinning komt en al over Engelands grootheid verbaasd staat, nog voor men een voet op Engelse bodem heeft gezet” Maar dan toont Engels ook de keerzijde van de medalje. Hij neemt ons mee langs de sjieke winkelstraten en de betere wijken, maar slaat dan een zijstraat in, betreedt een arbeidersbuurt, volgt de wirwar van steegjes en hofjes en beschrijft wat hij ziet: “In één van die hofjes bevindt zich een plee zonder deur en zó smerig dat de bewoners alleen door een stilstaande brei van stinkende urine en uitwerpselen in of uit hun steegje kunnen komen. Dit is het eerste hofje stroomopwaarts van Ducie Bridge, als iemand lust zou hebben het te controleren..” Daarna gaat hij de vermolmde, rottende huisjes binnen, beschrijft het interieur, de mensen en hun hopeloos miserabele leven en barst ten slotte uit: “Dat is de prijs, waarvoor de bourgeois hun vrouwen en dochters tooien met de mooiste kant. En is dit niet zeer goedkoop? Slechts een paar duizend blinde arbeiders, enkele aan tering lijdende proletariërsdochters, slechts een door en door verziekt geslacht van het gepeupel dat dit alles weer net zo op kinderen en kleinkinderen van hetzelfde allooi zal overbrengen – is dat nu zo erg? Het is niets, werkelijk niets. Met de gemoedsrust van de Engelse bourgeois is het best gesteld. Dank u!”.
Het was een horrror-verhaal, uit het leven gegrepen, waarmee de jonge Engels ook niet meteen raad wist. En ik begrijp hem maar al te goed. Ik heb ooit hetzelfde beleefd, toen ik in Calcutta de mensen op straat zag sterven, terwijl zo’n dikke, steenrijke Indiër gewoon over hem heen stapt. Dat onrecht slaat je zo ongenadig in het gezicht. Je wordt verteerd door woede en machteloosheid. Wat kan een mens doen? In Brussel was het al niet veel beter. Er was wellicht geen stad in België waar het verschil tussen de hoogste en de laagste klasse zo schrijnend was als wel hier. In juni 1847 werd de overdekte St-Hubertusgalerij – een werk van architect Cluysenaer -, ingehuldigd. De galerij was een juweel en Karl Marx woonde er vlakbij in de Pachécostraat. Maar hij woonde ook tegenover het Sint-Janshospitaal, waar toen nog een schuif voor verlaten kinderen in gebruik was en waar de krankzinnigen van Brussel de eerste zorgen ontvingen. Brussel was toen al een bodemloze put van immigranten, vooral uit Vlaanderen. De stad telde bijna 10.000 dienstboden, talrijke arbeiders rond de vaart in St-Jans-Molenbeek, maar vooral veel thuiswerkers in de binnenstad: caféhouders, kleermakers, naaisters, kantklosters en talloze prostituées. De sanitaire toestanden overtroffen de stoutste verbeelding. Bijna een kwart van de Brusselse bevolking stond ingeschreven op de lijst van de hulpbehoevenden. In de jaren na 1845 was Marx bovendien getuige van een grote economische recessie en van echte hongerjaren. In de beide Vlaanderen sloeg de industriële concurrentie uit Engeland hard toe, klapte de huisnijverheid in elkaar en spoelden de slachtoffers in Brussel aan. Daarbovenop kwam nog de grote aardappelplaag van 1846 en graantekorten in 1847. Toen Marx in de winter van 1847-48 zijn Communistisch Manifest zou schrijven, mochten de armen van Brussel aanschuiven voor een bord soep in de chauffoirs publics. De afstand tussen arm en rijk was toen groter dan ooit. Waar moest dit eindigen?
Engels zag intuïtief wat er gebeurde. Hij was een empirisch denker, een scherp observator, maar Marx was een abstract denker, een rationele geest. Hij was de eerste die erin slaagde een duidelijk perspectief op lange termijn te schetsen en dat was voor die tijd een geweldige verdienste. Voor al wie in die jaren ogen in zijn hoofd had, was het immers zonneklaar dat er een geweldig en schijnbaar onoplosbaar probleem was ontstaan: de rijken werden alsmaar rijker, de armen alsmaar armer. In heel Europa stonden profeten op die te koop liepen met hun oplossing. Daar waren verstandige mensen bij, zoals de sociaal bewogen priester Lamennais, of de graaf van Saint-Simon of Charles Fourier (die ijverde voor de phalanstères) of Pierre-Joseph Proudhon (die ijverde voor coöperatieven) of de Chartisten in Engeland (die ijverden voor algemeen stemrecht). Maar er waren ook veel extremisten bij, zelfs behoorlijk geschifte kerels, onder wie nogal wat eenvoudige en verbitterde ambachtslieden die aan lager wal waren geraakt. Zij riepen op tot de revolutie en kondigden een bloedbad aan voor de gehate bourgeois die hun leven hadden vernietigd.
Om te proberen alle sociale hervormers op één lijn te brengen, richtten Marx en Engels in Brussel een zogenaamd correspondiecomité op, dat per brief overleg zou plegen met mensen in geheel Europa. De secretaris was een Belg, Philippe Gigot, de eerste Belgische communist, werkzaam in het rijksarchief. Telkens als het Brusselse correspondentiecomité op weerstand stuitte, schreef Marx een boek of een pamflet waarmee hij zijn vijanden in de grond boorde. Hij was bepaald meedogenloos. Van alle sociale hervormers was Marx in die jaren ongetwijfeld de meest bewonderde én de meest gehate van allemaal. Dat lezen we in die brieven: “Jullie arrogante zakken in Brussel! Denken jullie echt dat jullie verstand gevreten hebben? Het is om te kotsen! Stront in alle richtingen!” (het laatste is van Mozes Hess).
Marx had een natuurlijk leiderstalent en hij was een krachtige verschijning. Iedereen die hem bezig zag, was erg onder de indruk. Hij sprak met een dwingende logica, waar niemand tegen op kon. Er is zo’n tafereel bekend van een bijeenkomst bij Marx thuis, opgetekend door de rus Bakoenin. Het correspondentiecomité ontving een spreker, Wilhelm Weitling, een communistisch agitator die aan de kost kwam als rondtrekkend kleermaker. Hij was een verbitterde man, wiens haat tegen de bourgeosie zo groot was dat hij al de helft van zijn leven in gevangenissen had doorgebracht. Hij beschouwde zichzelf als een nieuwe messias die overal de boodschap van bevrijding kwam brengen. Hij nam het woord, stond daar een tijdje te preken, zoals hij gewoon was, tot Marx hem plotseling onderbrak met een botte vraag: “Vertel eens Weitling, gij die zo goed kunt preken, wat is eigenlijk het doel van uw acties?”, waarop Weitling sprak over de komende revolutie blablabla etcetera. Marx dan weer: “Hoe ga je die revolutie organiseren?”. Tja, dat wist Weitling ook niet. Van het ene woord kwam het andere. Marx zei dat hij het volk bedroog, dat het een misdaad was om een revolutie te beginnen zonder te weten waar het moest eindigen. Waarop Weitling beweerde dat zijn akties veel meer gewicht hadden dan “kritiek vanuit een luie zetel en economische analyses die mijlenver afstonden van de echte wereld van lijdende en gekwelde mensen”. Marx werd daarop zo woedend dat hij hard op de tafel sloeg, de lampen rinkelden, de kinderen begonnen te huilen en Marx schreeuwde: “Onwetendheid heeft nog nooit iemand geholpen”. Weitling was er kapot van. Hij noemde die van Brussel een monsterachtige kliek. Het was waarlijk geen pretje om te gaan met een autoritaire man als Marx.
Om de ideeën van Marx te begrijpen, moeten we eerst iets vertellen over zijn filosofische ontwikkeling. Om te beginnen was Marx van joodse afkomst uit een voorgeslacht van rabbijnen. Hij had iets van een profeet die dacht op heel lange termijn: over tientallen, misschien wel honderden jaren. Hij wilde niet de symptomen bestrijden, maar het probleem aan de wortel aanpakken. Zo vond hij liefdadigheid overbodig en zelfs gevaarlijk. Ten tweede was hij zwaar schatplichtig aan de filosofie van Hegel, volgens wie de gang van de mensheid een dynamisch proces was, dat verliep volgens een vast patroon van – u kent het allicht wel – these, antithese en synthese. Hegel dacht daarbij aan een spiritueel proces (de ontwikkeling van de Absolute geest), maar Marx paste dit systeem toe op het aardse, op het materiële. Volgens Marx wordt de gang van de geschiedenis gedicteerd door de economie en niet door de geest. En daarin heeft hij natuurlijk grotendeels gelijk gekregen: industrie, steenkool, olie, afzetmarkten, kapitaal, multinationals, lageloonlanden, globalisering, dat is wat de gang van de geschiedenis bepaalt, veel meer dan de spirituele waarden, dan de ideologie, de religie en de moraal, die volgens Marx niet meer zijn dan de emanatie, een soort spiegel van de heersende klasse. Wat doet Bush in Irak? De democratie en het christendom uitdragen of zijn oliebelangen verdedigen? Marx zou wel het antwoord weten, vermoed ik.
In Brussel, gedurende drie jaar van studeren, filosoferen, discussiëren, corresponderen, kregen Marx en Engels eindelijk het gevoel dat ze de sleutel van de geschiedenis hadden gevonden. De these is de opgang van het kapitaal en van het kapitalisme, dat langzaam maar zeker de gehele wereld zal veroveren. Tengevolge daarvan ontstaat het proletariaat, deze onoverzienbare massa van straatarme mensen, die slaven worden in dienst van het kapitaal Zij vormen de antithese en de spanning tussen beide neemt toe. Het kapitaal komt steeds meer in handen van steeds minder mensen, de afhankelijkheid en de slavernij van de proletariërs wordt steeds maar groter. Tot er een punt komt dat de slaven bewust worden van hun penibele situatie, dat ze in opstand komen en zich bevrijden. Dan wordt het kapitalisme weggeveegd, net zoals in de Franse revolutie de monarchie is weggeveegd om plaats te maken voor de republiek. En dat is de synthese. En dat is ook het onontkoombaar proces dat de mensheid te wachten staat.
Marx bekijkt dat niet simplistisch. Hij heeft oog voor de grote verschillen in de wereld. In Duitsland moeten de mensen nog optornen tegen feodale structuren van aristocraten. In België en Engeland bestaan er al liberale vrijheden en is de macht van de koning sterk beknot. Daar moeten de arbeiders het parlement veroveren. Marx is in dat opzicht erg pragmatisch. Je moet overal aan de kar duwen in de juiste richting. En dus kan een Marxist in Duitsland mee betogen voor een parlement en de moderne vrijheden, en in Engeland ijveren voor algemeen stemrecht. In Duitsland niet voor algemeen stemrecht, want er is daar niet eens stemrecht. Je mag vooral geen stappen overslaan. Wat er later zal gebeuren in Rusland in 1917 is naar Marxistische begrippen een ketterij. Je kan niet in één keer overstappen van een feodaal systeem naar een klasseloze maatschappij en het collectivisme. Eerst moet het kapitalisme zijn werk kunnen doen. Het zal u misschien verbazen, maar Marx was een groot bewonderaar van de kapitalisten en van de ongelofelijke dynamiek van de groot-industriëlen. Ik citeer uit het Communistisch Manifest:
“De bourgeoisie heeft in nauwelijks honderd jaar massaler en kolossaler productiekrachten geschapen dan alle voorgaande generaties tesamen: onderwerping van de natuurkrachten, machines, toepassing van de scheikunde in industrie en landbouw, stoomvaart, spoorwegen, elektrische telegrafie, het ontginnen van gehele werelddelen, het bevaarbaar maken van rivieren, geheel uit de grond gestampte bevolkingen. In welke vroegere eeuw had men vermoed dat zulke productiekrachten in de schoot van de maatschappelijke arbeid sluimerden?”
In Brussel kon Marx zijn ideeën publiek etaleren, enerzijds in “Deutsche Brüsseler Zeitung”, een Duitstalig progressief tijdschrift, bestemd voor de internationale markt; anderzijds in de democratische vereniging (de Association démocratique), dat was een internationale vereniging van progressieve denkers, met zetel in Brussel. De voorzitter was een Belg, Lucien Jottrand, een progressief advokaat; de ondervoorzitter was Karl Marx. Vlaamse leden waren onder meer de democratische agitatoren Jacob Kats, Jan Pellering en Jean Labiaux. Op 9 januari 1848 gaf Marx in deze “Association démocratique” een beroemd geworden redevoering over de vrijhandel. De vrijhandel, dus het opgeven van tollen en douanerechten voor het handelsverkeer was toen dé “talk of the town”, hét onderwerp van de dag, een beetje zoals nu het debat tussen globalisten en anti-globalisten. En men was dus zeer benieuwd om het standpunt te kennen van Marx, die toch beschouwd werd als een extremist. Hij sprak die speech uit in het “maison des meuniers” in de Gouden Hoofdstraat, vlak bij het stadhuis van Brussel.
Marx begint – zoals verwacht – zijn speech met een frontale aanval tegen de vrijhandel. Hij schetst een waarlijk apocalyptisch perspectief van wat er zal gebeuren in een wereld waar de vrijhandel zegeviert. De uitbuiting zal voortaan niet meer opgesloten blijven binnen het eigen land, maar wordt nu over de grenzen en op de duur wereldwijd geëxporteerd. Ik citeer het besluit met een wel heel onverwachte wending:
“Wat is in feite de vrijhandel? Het is de vrijheid van het kapitaal. Mijne heren, laat u niet imponeren door het woord “vrijheid”. Vrijheid van wie? Het gaat niet om de vrijheid van een individu tegenover een ander individu. Het gaat om de vrijheid van het kapitaal om de arbeiders te verpletteren. De vrijhandel zal de spanning tussen kapitalisten en arbeiders nog opvoeren. De arbeider zal gauw merken dat het vrijgeworden kapitaal hem nog meer dan vroeger in de slavernij zal dompelen. Het systeem van de vrijhandel is destructief. Het ondermijnt de nationaliteiten en het drijft de tegenstelling tussen bourgeoisie en proletariaat op de spits. De vrijhandel, mijne heren, is de weg recht naar de sociale revolutie. En daarom stem ik vóór de vrijhandel. Ik dank u”
Het effect ervan was ongelofelijk. De Vlamingen in de zaal waren wild enthousiast en wilden meteen de redevoering laten uitgeven in het Vlaams. Maar de Franstaligen en vooral de voorzitter, Lucien Jottrand, waren echt geschokt door het revolutionaire élan van de spreker. Al die progressieve liberalen wilden wel de vrijhandel maar helemaal geen revolutie. Zij geloofden nog vast in de idealen van de Franse revolutie: de vrijheid, de gelijkheid, maar vooral ook de broederlijkheid. Marx had daar een grondige hekel aan: “Er bestaat inderdaad een broederschap onder de bourgeois van alle naties: de broederschap van de tirannen tegen de verdrukten en van de uitbuiters tegen de uitgebuitenen” (in een artikel in de “Deutsche Brüsseler Zeitung”)
Door al die uitspraken in woord en in geschrift begon Marx in België stilaan op te vallen en op de duur was de overheid hem liever kwijt dan rijk. Met andere woorden, de binnenlandse veiligheidsdienst was op zoek naar een stok om een hond te slaan. Die gelegenheid deed zich eindelijk voor in februari 1848. Marx ontving toen van zijn moeder in Trier een wisselbrief ter waarde van 6000 francs, dat was meer dan Marx tijdens zijn gehele verblijf in Brussel had verteerd. Het was bedoeld als voorschot op de erfenis van zijn overleden vader, maar dat wist de veiligheidsdienst nog niet en men ging meteen uit van een criminele affaire. Het toeval wilde dat enkel dagen later, op 24 februari, de revolutie uitbrak in Parijs. Marx wilde zo gauw mogelijk naar Parijs, zegde de huur op van zijn huis in Elsene en streek met zijn gezin neer in het pension Le bois Sauvage op het St-Goedeleplein (als u voor de kathedraal staat, achteraan rechts, waar nu de beursvennootschap Petercam nv gevestigd is). Met het oog op die reis haalde Marx in de bank 2000 francs in baar geld op. De veiligheidsdienst was op de hoogte (ze hadden inlichtingen verzameld bij de hospes van het pension, bij de bankier en zelfs bij de koetsier) en vermoedde natuurlijk dat Marx met het geld wapens wou kopen om de arbeiders in Brussel te bewapenen. Daar was geen sprake van, maar de veiligheidsdienst vroeg wel aan de lokale politie om in elk geval speciaal toezicht te houden op het pension Le bois sauvage.
En dan ontstaat er een zeer ongelukkige samenloop van omstandigheden. Op 3 maart wordt Marx officieel uit België uitgewezen. Een deurwaarder komt de brief afleveren in het pension. Marx krijgt 24 uur de tijd om te vertrekken en mag zelf kiezen waar hij naartoe gaat. Dat was natuurlijk Frankrijk. Dezelfde avond van 3 februari komen in het pension een handvol communistische spitsbroeders tesamen en stellen een document op, waarin staat dat het Centraal Comité van de bond der communisten wordt verplaatst van Brussel naar Parijs. Zij negeerden daarbij de avondklok die toen was ingesteld. De politie merkte een samenscholing, signaleerde dat aan de commissaris die er een patrouille op afstuurde. Zij waren ter plekke om één uur ‘s nachts, vielen het pension binnen en stelden tot hun spijt vast dat de vogels al gevlogen waren. Gommaire Daxbeeck, zo heette de man die de leiding had van de patrouille, wilde echter van geen wijken weten. Ze stormden de trap op, vielen per vergissing de kamer binnen van Madame Marx en de meid Helene Demuth, die bij de kinderen sliepen. Daarna stormden ze de kamer binnen van Karl Marx die bezig was zijn koffers te pakken. Marx wil uit zijn vestzak zijn uitwijzingsbevel opdiepen, maar hij overhandigt per vergissing het document van de Bond der communisten. Daxbeeck leest de eerste zin voor “Proletariërs aller landen verenigt u”, Marx beseft zijn vergissing, wil tevergeefs het papier uit de handen grissen van Daxbeeck, wordt gearresteerd en afgevoerd naar de gevangenis achter het stadhuis. Maar het is nog niet gedaan. Nu komt Jenny von Westphalen, haastig aangekleed, naar buiten, stuit op een politieman, die voorstelt haar naar haar man te brengen. Ze stemt toe en eindigt eveneens in de gevangenis. Daar wordt ze nogal brutaal behandeld en vliegt in het cachot samen met enkele prostituées. Dat was in de ogen van de toenmalige bourgeoisie nog veel erger dan de arrestatie van Marx. Een vrouw van haar stand, de dochter van een baron, die bovendien een broer had die gouverneur was in Pommeren, opsluiten met prostituées, dat was voor de burgerlijke maatschappij van die dagen een doodzonde. De zaak deed dan ook in de kranten veel stof opwaaien, er werd een onderzoek gelast, er werden parlementaire vragen gesteld en per slot van rekening zou de kleinste garnaal moeten opdraaien voor deze vaudeville: Daxbeeck werd wegens wangedrag ontslagen. Uiteindelijk zou de eerste minister, Charles Rogier, de zaak als volgt afhandelen in het parlement (ik citeer uit zijn speech):
“Het gaat om een geïsoleerd feit en ik betreur dat men het heeft willen opblazen tot een nationale of politieke grief. Een vreemdeling die in België een vreedzaam en rustig leven leidt, die hulde brengt aan onze liberale instellingen en ze eerbiedigt, die door zijn gedrag geen onrust en oproer tracht te zaaien, die vreemdeling zal hier vrij en kalm mogen leven als de Belgen zelf. Maar de vreemdelingen, die het land willen meeslepen buiten de limiet die het zichzelf gesteld heeft, die vreemdelingen zullen we met gestrengheid blijven behandelen. Indien er hier vreemdelingen zijn die andere instellingen wensen dan de Belgische, staat de deur voor hen open. Dat zij in eigen land de triomf gaan zoeken van hun theorieën”.
En het parlement barstte uit in applaus. Dit is België ten voeten uit, dames en heren, met zijn goede en zijn kwade kanten. Laten we tot slot vermelden dat Karl Marx en Jenny von Westphalen na een nachtje gevangenis op vrije voeten werden gesteld, dat ze meteen naar Parijs vertrokken en dat ze – voor zover ik weet – nooit meer een voet in België hebben gezet. We mogen ook niet vergeten dat de revolutie van 1848 in Europa veel koningskronen heeft doen wankelen, maar dat er in België helemaal geen oproer is geweest. België is ook na 1848 het gastland bij uitstek gebleven voor tal van ballingen en revolutionairen. Ik vind dat we dat af en toe ook eens mogen onderstrepen, zeker in het jaar dat België 175 jaar bestaat.
.
Ik dank u.
Edward de Maesschalck