Tony Blair opent de deur voor privatisering en afstemming op de arbeidsmarkt

Facebooktwittermail

De regering van Tony Blair heeft opnieuw een grote stap gezet om het schoolsysteem in Engeland over te leveren aan zakelijke belangen. Van bedrijven die winst willen halen uit de privatisering van onderwijsdiensten en van werkgevers die scholen zien als trainingscentra voor toekomstige arbeidskrachten.

“Building Schools for the future” (BSF) of “Scholen bouwen voor de toekomst”, is een groot project om het secundair onderwijs te verbouwen en te vernieuwen. Tussen nu en 2015 zullen lokale overheden erdoor worden overspoeld. Extra financiering voor schoolgebouwen is natuurlijk zeer welkom. Maar BSF gaat niet alleen over het bouwen en herstellen van scholen. Het is een paard van Troje, bedoeld om het hele secundair onderwijs om te vormen.

Voorstellen voor het BSF-project moeten van de regering voldoen aan een lijst van criteria. Daarop staan: omvorming van onderwijzen en leren; grotere samenwerking tussen scholen binnen regionale netwerken; ontwikkeling van vernieuwende methodes om arbeidskrachten om te scholen; ontwikkeling van ICT voor het onderwijs; verbetering van de fysieke omgeving; verbreding van scholen tot gemeenschapsvoorziening; veiligstellen van een omvattende schoolcultuur. Kortom, BSF bevat ieder aspect van het schoolsysteem.

De vele financiële middelen die via BSF aan de plaatselijke overheden worden beschikbaar gesteld maken van BSF een krachtige motor achter twee belangrijke beginselen van de onderwijsagenda van Labour: privatisering en afstemming op de arbeidsmarkt.

BSF, privatisering van onderwijsdiensten

.

In elke gemeente zet BSF naast de lokale overheid een sterk particulier consortium op als partner voor de lange termijn. Plaatselijke BSF projecten moeten worden uitgevoerd door een lokaal samenwerkingsverband voor het onderwijs (Local Education Partnership). Dat is een joint venture onder controle van het consortium van particuliere aannemers, dat een 10-jarig contract heeft gekregen met een optie voor nog eens 5 jaar. Zo’n Local Education Partnership is als volgt samengesteld: 80% voor particuliere ondernemers, 10% voor Partnerships for Schools (een vertegenwoordiging van het Departement voor Onderwijs en Vaardigheden) en 10% voor de lokale overheden.

Het consortium bouwt en beheert de nieuwe en de gerenoveerde scholen. De meeste ICT voorzieningen worden ook overgenomen. De particuliere sector beschouwt het Local Education Partnership tevens als een bruggenhoofd om andere winstgevende lokale overheidsdiensten over te nemen. Dit past binnen het beleid van Labour waarbij lokale overheden diensten aan externe leveranciers uitbesteden in plaats van ze nog zelf uit te voeren.

Lucratieve sectoren waartoe het samenwerkingsverband toegang zou kunnen verschaffen, zijn: schoonmaak, onderhoud, voorzieningen voor de brede school. wijkfuncties en voorzieningen die vallen onder de kinderwet en het programma ‘Ieder kind telt’ (Children Act en Every Child Matters ). Het consortium van BSF zal bovendien met het argument van de schaalvoordelen deze diensten claimen voor alle scholen van de lokale overheid en niet enkel voor de scholen uit het BSF project.

Gemeenteraden hebben een keuze. Ze hebben de bevoegdheid om te beslissen hoe zij het BSF programma willen aanwenden. Ze kunnen het samenwerkingsverband beperken tot de nieuwbouw of renovatie van secundaire scholen of ze kunnen er een middel van maken voor verregaande privatisering van diensten. Lokale overheden zijn nu bezig hun businessplan te schrijven om goedkeuring van de overheid te krijgen. Plaatselijke campagnes zijn dringend nodig om een halt toe te roepen aan de voorgestelde uitbesteding van diensten.

BSF, de afstemming op de arbeidsmarkt.

De regering wil het project “Building schools for future” (BSF) gebruiken om de voorstellen van het officiële Witboek (2005) rond “Onderwijs en beroepsvaardigheden” (Education and Skills White Paper) toe te passen. In dit Witboek wordt gepleit voor een door werkgevers gestuurd, arbeidsgericht curriculum voor 14-19-jarigen.

Toewijzing van BSF geld is gebonden aan de ‘omvorming’ van lokale systemen van secundair onderwijs. Lokale overheden moeten daartoe een visie en strategie indienen ter goedkeuring van de regering. De omvorming betreft zowel de inhoud van het curriculum als de structuur van het systeem. Die structuur moet uitgaan van regionale clusters van scholen. Elke cluster moet één of twee specialisaties bieden met de daaraan verbonden nieuwe competentiediploma’s. Studenten zullen op meer dan één school les krijgen en mogelijk ook op een hogeschool.

Academies, privaat-publieke samenwerkingsverbanden gecontroleerd door sponsors uit het bedrijfsleven, kunnen een rol spelen als draaischijf van deze schoolclusters. Deze clusters kunnen in de toekomst samengaan in een Trust , ook weer met een sponsor uit het bedrijfsleven.

De argumentatie van de regering achter deze radicale veranderingen is tweeledig: enerzijds hebben werkgevers in de toekomst arbeiders nodig die over meer vaardigheden beschikken en anderzijds kan arbeidsgericht leren leerlingen motiveren die anders afhaken.

Deze argumentatie moet worden bezien in het licht van de arbeidsmarkt. Daar is groei langs twee polen.
Aan de ene kant zijn er de goed betaalde, hoog gekwalificeerde academische, technische en managementbanen. Hoewel er hier en daar tekorten zijn, wordt dit segment van de arbeidsmarkt globaal goed voorzien, met name door scholen in middenklasserregio’s. Sommige Academies zullen zich op dit onderdeel van de arbeidsmarkt toeleggen. Het andere terrein van groei is dat van de relatief laag gekwalificeerde, laag betaalde banen, waarvoor geringe vaardigheden nodig zijn. Het zijn vooral banen in de dienstensector, waaronder detailhandel en sociale zorg. De agenda van de regering met betrekking tot het beroepsonderwijs is vooral op deze sector gericht. Het mikt daarbij vooral op de scholen in achterstandswijken en minder bedeelde leerlingen. Hoe meer het schoolsysteem samen zal hangen met de plaatselijke, sociaal en etnisch zeer ongelijke arbeidsmarkt, hoe meer het schoolsysteem zelf deze ongelijkheden zal reproduceren, zowel tussen als binnen scholen.

Het is nog niet duidelijk welke voorzieningen de plaatselijke overheden en scholen zullen bieden. Dit komt deels omdat de aard van de nieuwe competentiediploma’s nog onbekend is. In welke mate zullen deze leiden tot de vorming van een stielman of eerder nog een voorbereidende fase daartoe omvatten? Wat zal de verhouding zijn tussen het beroepsgerichte element van het curriculum en de rest? Voor welke leerlingen en welke leeftijden?

De voorbereidende en beroepskwalificaties moeten evenwel beoordeeld worden binnen de context van de arbeidsmarkt. Voor veel banen zijn geen specifieke kwalificaties nodig en zijn werkgevers vooral op zoek naar minimale sleutelcompetenties. Binnen deze context is het zeer wel mogelijk dat scholen vooral vaardigheden die bijdragen tot “employability” (arbeidsinzetbaarheid) zullen aanleren en dat werkgevers sollicitanten vooral volgens dit criterium sollicitanten zullen filteren, eerder dan op specifieke beroepskennis.

Bouwen aan oppositie

Het is noodzakelijk om tegenover een dergelijk door het bedrijfsleven gestuurd beroepsgericht curriculum voor 14 – 16 jarigen een alternatief te plaatsen. Dit alternatief moet uitgaan van het ideaal van “comprehensief” onderwijs, een gemeenschappelijke stam voor alle leerlingen tot 16 jaar. Theorie en praktijk moeten worden geïntegreerd. Er moet sprake zijn van een kritische in plaats van een beroepsgerichte relatie tot arbeid en deze moet niet beperkt zijn tot een bepaalde beroepssector en niet gecontroleerd worden door werkgevers, maar door onderwijzers.

We moeten echter erkennen dat veel leerlingen en veel van hun leerkrachten praktijkleren verwelkomen als een te prefereren alternatief voor falen binnen een vervreemdend ‘academisch’ leerplan. Als we van mening zijn dat gemeenschappelijk onderwijs tot 16 jaar noodzakelijk is – zodat iedere jongere toegang heeft tot kennis en cultuur en de wereld om zich heen kan begrijpen, in vraag te stellen en eraan deel kan nemen – dan moeten we niet alleen voortijdig beroepsonderwijs afwijzen maar fundamenteel heroverwegen wat scholen heden ten dage bieden en een geloofwaardig en radicaal alternatief ontwikkelen.

BSF is in potentie de grootste bedreiging ooit voor het onderwijs. Het verenigt belangrijke elementen van het beleid van Labour – privatisering, beroepsgerichtheid, sociale segregatie, Academies, Trusts en federaties – en het is van invloed op iedere plaatselijke autoriteit. Daarom biedt het een basis voor een brede coalitie van oppositie van alle onderwijsbonden van wie hun baan en de toekomst van hun kinderen gevaar lopen.

Richard Hatcher

Docent aan de ‘University of Central England’ in Birmingham en lid van de ‘Socialist Teachers Alliance’ (een richting binnen de onderwijsvakbond National Union of Teachters, NUT)

Op de website van de Socialist Teachers Alliance staat een langere versie van dit artikel met de titel: ‘Building Schools for the Future opens the door to the further privatisation of education services and to a business-driven secondary school curriculum’. Zie www.socialist-teacher.org