Is ons Belgisch schoolsysteem ondemocratisch? En zo ja, wat kan hier dan aan gedaan worden? Ik sprak hierover met Hugo Van Droogenbroeck, voorzitter van ‘de democratische school’, een vereniging die zich afzet tegen de sociale ongelijkheid in het huidige onderwijs.
De democratische school is een organisatie van leerkrachten uit zowel Vlaanderen, Wallonië als uit Brussel. Het is een tweetalige organisatie, die uiteraard haar hoofddoel heeft, namelijk de democratisering van ons onderwijs.
Wat zijn jullie voornaamste kritieken op het hedendaags onderwijs?
Wel, onze kritiek draait hoofdzakelijk rond de kwestie ‘onderfinanciering van het onderwijs’. Ten tweede de veel te vroege selectie en oriëntatie van leerlingen. En ten derde eigenlijk dat ons onderwijs opgesplitst is in netten, waardoor de sociale ongelijkheid toeneemt.
Over jullie eerste strijdpunt dan: hoe leidt de onderfinanciering van het onderwijs, en dan voornamelijk van het basisonderwijs, volgens de democratische school tot sociale ongelijkheid?
Wel, in het begin van de jaren ’80 werd 7 procent van het Bruto Binnenlands Product, dus de nationale rijkdom, aan onderwijs besteed. Op dit moment zitten we ongeveer aan 4,5 procent. En dat heeft voor gevolg dat de kosten voor de ouders toenemen: uitstappen, handboeken en ik weet niet wat allemaal. Een welvarend land als België moet het zich kunnen permitteren om heel het leerplichtonderwijs, zowel het basis- als secundair onderwijs, om dat volledig kosteloos te kunnen organiseren. Als landen zoals Finland dat kunnen, waarom zou België dat dan niet kunnen?
Dus jullie pleiten voor kosteloos onderwijs, maar jullie pleiten ook voor meer financiële middelen in het algemeen voor de scholen?
Je hebt de kost van de ouders, maar je hebt ook het onderwijs zelf. Wil dat sociale ongelijkheid ongedaan maken, dan moeten die over veel meer middelen beschikken. Als je kijkt bijvoorbeeld: kleuterklassen – met 30 leerlingen, lagere school – met 20 à 30 leerlingen… . Onderzoeken in Amerika in de staat Tennessee hebben uitgewezen dat kleinere klassen effectief effect hebben. Men heeft daar kinderen ingedeeld in groepen van 15 leerlingen en groepen van 25 leerlingen. Men heeft die 4 jaar gevolgd. Van de laatste kleuterklas tot en met het derde, lagere school.
Men heeft gezien dat die effecten op taal en rekenen, dat die voelbaar zijn tot op het einde van het secundair onderwijs. Dus kinderen die in kleinere klassen gezeten hebben, hebben daar veel voordelen bij in hun latere schoolloopbaan. Welnu, dat vraagt natuurlijk dat veel meer middelen aan het lager onderwijs worden besteed om die kleinere klassen te kunnen realiseren.
En jullie willen de scholen ook inschakelen bij meer dan enkel pure onderwijsaangelegenheden. Zo is er jullie voorstel om de scholen nauw te betrekken bij de organisatie van buitenschoolse activiteiten, zoals sportactiviteiten, muziekschool, tekenlessen enz.
Wel, wil je sociale ongelijkheid bestrijden, dan is de school daar een ideaal instrument voor. Wij pleiten eigenlijk voor meer school, niet voor meer les. Maar dat veel meer activiteiten, die nu in muziekscholen, in sportclubs, in hobbyaangelegenheden enz. gebeuren, waar de ouders allemaal moeten voor betalen, dat die eigenlijk vertrekken vanuit de school. Dat wil niet zeggen dat de school dat moet gaan organiseren, maar de school is het aangrijpingspunt waarbij kinderen aan al die activiteiten kunnen deelnemen, al of niet op school.
Maar leg je zo niet enorm veel druk op de school?
Uiteindelijk kan je zeggen dat dit niet de verantwoordelijkheid is van het onderwijs, maar wel in de eerste plaats van de ouders.
Ja en neen. Het is de verantwoordelijkheid van de gemeenschap om de opvoeding en de ontwikkeling van jongeren eigenlijk volledig ter harte te kunnen nemen. En de school is daar inderdaad het centraal punt voor. Ouders spelen daarop in. Maar je ziet juist duidelijk dat ouders die welvarender zijn, veel meer middelen, ontwikkelingskansen kunnen bieden dan kinderen uit lagere sociale milieus kunnen genieten. En vandaar is de school het instrument om ook op dat vlak sociale ongelijkheid te bestrijden.
Jullie tweede punt van kritiek gaat uit naar het feit dat jongeren nu te vroeg moeten kiezen voor een bepaalde richting: bijvoorbeeld het Algemeen Secundair Onderwijs, het technisch onderwijs, enz. Met andere woorden: er is te vroeg en te veel differentiatie in het secundair onderwijs en dat zou contraproductief zijn. De democratische school wil hiervan af?
Wij wensen inderdaad een gemeenschappelijk onderwijs tot 16 jaar. In de huidige omstandigheden is dat niet realiseerbaar. Waarom? Omdat de sociale kloof al geslagen wordt in het lager onderwijs. Als we naar de cijfers kijken, dan zien we dat in het eerste leerjaar Belgische kinderen al 10 procent vertraging hebben. Voor de niet-Belgen is dat al bijna 37 procent. En dat loopt op in het vijfde leerjaar tot 13 procent voor Belgen, tot 50 procent voor niet-Belgen. Dus als je met zo’n ongelijke uitstroom zit in het lager onderwijs, uiteraard kunt ge dan niet starten met een gemeenschappelijke stam. Dus dat probleem moet eerst in het lager onderwijs opgelost worden.
Eens dat daar dat probleem opgelost wordt, is het mogelijk om met een gemeenschappelijke start toch te starten. Waarom zetten we die kinderen samen? Wij wensen dat het onderwijs kritische burgers vormt, die een brede kijk hebben op de werkelijkheid, die breed gevormd worden, in alle domeinen: van de wetenschap en de kunsten enz. En dat pas nadien de echte beroepskeuze en beroepsopleiding gebeurt.
Maar zorgt zo’n langere gemeenschappelijke opleiding op haar beurt ook niet voor sociale ongelijkheid? Stel, mijn kind beschikt niet over de nodige capaciteiten om die opleiding op een even vlotte manier te doorlopen dan andere kinderen. En door dat gemeenschappelijk model is er ook geen alternatief voorhanden. Dus dat kind wordt elke dag geconfronteerd met zijn of haar achterstand. Dat is toch enorm demotiverend en leidt op termijn misschien toch ook tot sociale ongelijkheid?
Onderzoeken tonen aan dat heterogene klassen, waar dus kinderen van verschillende niveaus samen zitten, dat het algemene niveau daardoor niet echt daalt, maar dat juist de zwakke studenten daar het meeste van profiteren. Dat is een punt. Ten tweede, als je vergelijkt met het Fins systeem, waar wij eigenlijk een beetje onze mosterd gaan halen zijn, waar tot 16 jaar leerlingen samen zitten, dan zie je dat daar als het ware een hele batterij aan omkadering aanwezig is: schoolverpleegsters, sociaal helpsters, klasassistenten, … . Vanaf het ogenblik dat een klas iets groter wordt, remediëren leerkrachten enz. enz. Met als gevolg bijvoorbeeld dat zij met een percentage van zittenblijvers per jaar aan 0,6 procent zitten. Dus zij slagen erin om die grote groep toch mee vooruit te krijgen.
Dus u zegt nu dat de zwakkere leerlingen daar profijt uithalen. Hoe zit het dan met de sterkere leerlingen? Gaan zij niet worden afgeremd door die zwakkere leerling?
Wij zitten hier in ons onderwijs met een systeem waarbij eigenlijk weinig differentiatie in de klas zelf gehanteerd wordt. Minimumleerstof, uitbreidingsleerstof enz. er wordt eigenlijk weinig gebruik gemaakt van die organisatievorm. Men moet de mogelijkheid geven dat meerbegaafde leerlingen extra taken krijgen, maar ook dat zij een verantwoordelijkheid krijgen in het bijwerken van zwakkere leerlingen. Het voordeel is dat ze sociaal meer ingesteld geraken, maar bovendien dat zij hun leerstof veel grondiger gaan kennen door het feit dat zij moeten in staat zijn om het uit te leggen en over te brengen naar zwakke leerlingen.
Een laatste punt van kritiek hebben jullie op de bestaande onderwijsnetten: het katholiek onderwijs, islamscholen, gemeenschapsscholen, … . De democratische school wil deze netten fusioneren en komen tot één pluralistisch model. Tast dat de culturele diversiteit, die toch wel een belangrijke eigenschap is van onze huidige samenleving, niet aan. Met andere woorden, leidt dit niet tot homogenisering?
We zijn vertrokken van het PISA-onderzoek. Dat is een onderzoek dat over alle OESO-landen samen wordt gevoerd, bij 15-jarigen, rond taal, rond wiskunde, rond probleemoplossing, rond wetenschap, enz. België scoort daar globaal goed, maar België is een van de landen met de grootste sociale ongelijkheid. En wij zijn gaan zoeken: waar zit die oorzaak?
En een belangrijke oorzaak is het feit dat je bij ons het systeem van de vrije schoolkeuze hebt, waardoor je de mogelijkheid krijgt van elitescholen naast volks- en concentratiescholen. Dat die allemaal naast mekaar bestaan en wat een grote factor van sociale ongelijkheid is. Die PISA-onderzoeken tonen ook aan dat de resultaten tussen de scholen erg verschillend zijn en dat dat samenhangt met ten eerste: wat soort onderwijs wordt daar aangeboden – dan denken we aan ASO, TSO enz. Maar dat heeft ook te maken met de sociale samenstelling van die scholen, omdat je daar meer concentratie van zwakkere groepen tegenover sterke groepen hebt. Willen we dus dat probleem van de sociale ongelijkheid aanpakken in ons onderwijs, en tot een rechtvaardig onderwijssysteem komen, dan kunnen we niet voorbij aan heel die problematiek van die netten die elkaar beconcurreren en vooral hoe ze leerlingen van elkaar proberen af te snoepen.
We moeten die netten proberen te doen samenwerken om in mekaar op te gaan. En daarbinnen moet ruimte zijn, want het blijft pluralistisch onderwijs, ruimte voor godsdienstige aspecten enzovoort.
Tot zover Hugo Van Droogenbroeck, voorzitter van de democratische school. En die beperkt zich trouwens niet enkel tot analyses en onderzoek over ons huidige schoolsysteem, maar ze zet zich ook actief in om de verschillende standpunten kracht bij te zetten. Zo heb je het tijdschrift ‘De democratische school’, de website ‘www.democratischeschool.org’, maar ook studiedagen, debatten en activiteiten rond sociale ongelijkheid in en democratisering van het onderwijs. Wie meer informatie wil over de democratische school, haar standpunten en activiteiten, kan altijd surfen naar de website www.democratischeschool.be. Je kan ook schrijven naar ‘de democratische school’, Vrijwilligerslaan 103 bus 6, 1160 Brussel of bellen naar 02/735.21.29.
(transcriptie van de uitzending van het “Vrije Woord” (Humanistisch Verbond) van maandag 2 oktober 2006 op de vrt 1-radio)
AANSLUITEND ARTIKEL: