Francine Mestrum kennen we als geëngageerd academicus die in 2002 in haar boek ‘globalisering en armoede’ scherpe kritiek leverde op de Wereldbank. De ‘Rattenvanger van Hameln’ kan gezien worden als een vervolg daarop. Niet zomaar een analyse van de neoliberale politiek, wel van het vertoog dat de Wereldbank hanteert, de sociale inkleding van haar beleid als antwoord op de kritiek die deze internationale instelling al jaren te slikken krijgt.
Hoewel de politiek van de desastreuze Structurele Aanpassingsprogramma’s (SAP) ten aanzien van in zware schulden verkerende derdewereldlanden tot het verleden behoort, is er in essentie weinig veranderd. De zogenaamde Washington consensus, een verwijzing naar de in Washington gelegen instellingen en hun neoliberaal beleid, blijft de basis van het denken en handelen van de meeste internationale instellingen.
Wat wel veranderd is, aldus Mestrum, is het vertoog. Het is tegenwoordig bon ton om over armoedebestrijding te spreken. Dat zie je bij de veel besproken Milleniumdoelstellingen (MDG’s) van de Verenigde Naties, maar ook in de PRSP’s (Poverty Reduction Strategy Papers), die in de plaats kwamen van de vroegere aanpassingsprogramma’s. Wat Francine Mestrum op overtuigende wijze aantoont is dat de armoedebestrijding van de internationale instellingen eenvoudigweg de nieuwe verpakking vormt van een neoliberaal beleid. Armoede is een hinderlijk fenomeen.
Tot zover volgt de Wereldbank. Alleen maakt de instelling er een cijferverhaal van, losgekoppeld van sociaal-economische rechten of breder nog, van het vraagstuk over hoe onze maatschappij sociaal en economisch georganiseerd moet worden. Armoede is een maatschappelijk probleem, aldus Mestrum, dat niet zomaar losgekoppeld kan worden van de machtsverhoudingen in een samenleving.
Armoedebestrijding is tot mislukken gedoemd als niet tegelijk de ongelijkheid wordt weggewerkt. De Wereldbank beschouwt armoede als een ziekte. Het zijn de armen die moeten veranderen, die zich moeten ‘empoweren’, gekoppeld aan een stelsel waar economische groei en vrije markt centraal staan. Dat alles leidt de aandacht af van de essentie, namelijk dat armoede een gevolg is van verrijking, een verhaal dus van ongelijkheid en machtsverhoudingen.
Vrije markt is alleen maar voordelig voor wie al een machtige economische positie inneemt. Omgekeerd zal vrijhandel de economisch zwakken verder in de armoede duwen. De allerrijksten hebben hun vermogen met 7,7 procent zien groeien, terwijl de mondiale groei slechts 2,6 procent bedraagt. Dat wil zeggen dat 5,1 procent van de groei wordt verwezenlijkt door het te gaan halen bij de armen. Wie de armoede echt wil aanpakken zal de rijkdom, de toenemende concentratie van kapitaal bij een kleine groep rijken moeten bestrijden. “Armoede bestuderen zonder tegelijk de rijkdom te bekijken is redelijk futiel. Armoede en rijkdom zijn twee kanten van dezelfde medaille.” (p. 73)
Maar dat is uiteraard niet het verhaal van de Wereldbank en andere internationale instellingen. De Wereldbank grijpt graag naar cijfers over de recente daling van de mondiale armoede om het succes van haar recepten te staven. Maar, zo stelt Mestrum terecht, de armoededaling is in de eerste plaats te danken aan landen als India en China, die beide nu net een ander beleid voerden dan wat de Washington Consensus voorschrijft. Volgens het ontwikkelingsprogramma van de Verenigde Naties (UNDP) zijn daarentegen 54 landen armer geworden dan ze al in 1990 waren.
De titel van het boek vormt eigenlijk mee een kritiek op de NGO’s, die nogal gemakkelijk meegaan in het mainstream-vertoog van de armoedebestrijding. De Wereldbank heeft volgens haar met succes concepten van de derdewereldbeweging geïntegreerd in haar neoliberale vertoog, maar wel met een andere betekenis. Armoede wordt losgekoppeld van het inkomensvraagstuk (en dus ook van ongelijkheid). Sociale bescherming, betekent niet langer beschermen tegen de vrije markt, maar staat ten dienste van de vrije markt. Omdat de Wereldbank risico’s (zoals de economie zelf) beschouwt als een natuurlijk verschijnsel, is het ook zinloos om deze te proberen vermijden. De mensen moeten leren leven met risico’s, sociale bescherming wordt een individuele verantwoordelijkheid.
Ook begrippen als cultuur en democratie of de rol van de staat krijgen een nieuwe (neoliberale) invulling. De staat die de Wereldbank voor ogen heeft is zeker geen verzorgingsstaat. De Wereldbank besteedt weliswaar meer aandacht aan de institutionele ontwikkeling, maar dat betekent geenszins dat de overheid een belangrijke rol mag spelen in de economie.
Wat de Wereldbank wil is goed bestuur en efficiënte staten, ten dienste van de markt en de economische groei. “De ‘economische’ opdracht van de staten bestaat erin de voorwaarden te creëren – wetgeving op de concurrentie, op eigendomsrecht… – waarin de markt optimaal kan functioneren, nooit mag de markt op een of andere manier gehinderd of verstoord worden. Elke marktverstoring, zo wordt onderstreept, is in het nadeel van de armen” (p. 119)
Francine Mestrum begint haar boek met de zin: “Dit boek is ontstaan uit boosheid en bezorgdheid”. ‘Boosheid’ geldt de vermarkting van de wereld, waar met veel poeha nieuwe neoliberale recepten uit de hoed worden getoverd, terwijl dat beleid juist armoede veroorzaakt. De ‘bezorgdheid’ slaat op de NGO’s die zich laten vangen aan het verhaal van de ‘armoedebestrijding’ en die net iets te enthousiast op de plannen als MDG’s springen.
Ik weet niet of die laatste opmerking terecht is. Het klopt dat de derdewereldbeweging een campagne bouwt rond de MDG’s, maar als je het recent verschenen Noord-Zuid cahier ‘Millenium doelstellingen. 2015: de tijd loopt’ grondig leest, dan merk je toch wel dat heel wat vraagtekens worden geplaatst bij de armoedepolitiek van de internationale instellingen. Rudy De Meyer van 11.11.11 heeft het net als Francine Mestrum over de valkuilen die in de doelstellingen liggen ingebakken. Volgens hem zijn de MDG’s een “onvolledige lijst met technisch realiseerbare doelstellingen op middellange termijn”. Hij hekelt onder meer het sterk onderbelichten van Arbeid in de MDG’s en het feit dat het verminderen van de werkloosheid geen doelstelling vormt. Net als Francine Mestrum stelt hij vast dat de Internationale Arbeidsorganisatie (ILO) die nochtans heel wat werk rond het thema arbeid heeft verricht, blijkbaar miskend wordt.
Wat wellicht wel klopt, is dat een aantal (internationale) NGO’s en hun netwerken, gevaarlijk dicht bij de internationale instellingen aanleunen en daardoor een dreigen hun kritische zin in te leveren. Bezorgdheid is er ook over de altermondialistische beweging omdat die er maar moeilijk in slaagt om te komen tot concrete alternatieven. Het gaat dan ook om een zeer heterogene club. Zelf geeft Francine Mestrum dan maar een aanzet met het formuleren van (gerecycleerde) maatregelen en initiatieven die samen een soort alternatief kunnen bieden voor de neoliberale politiek. Heel origineel zijn die niet, maar het is wel leuk dat we alles eens op een rijtje krijgen.
Francine Mestrum heeft een stevige inspanning geleverd. Het is zonder meer een helder en eenvoudig geschreven boek, vrij van overbodige academische ballast. Geëngageerd ook. Ze ontdoet de Wereldbank van haar sociale vermomming en toont overtuigend aan dat de van de NGO’s gerecupereerde begrippen stuk voor stuk ingepast worden in het vrije marktdenken. Klein minpuntje is misschien dat Mestrum zichzelf wat veel herhaalt, wat hier en daar storend werkt. Dat neemt niet weg dat het zonder meer tot een plaats verdient in de boekenkast van zij die beroepsmatig of uit interesse met de problematiek bezig zijn.
Ludo De Brabander
Francine Mestrum. De rattenvanger van Hameln. De Wereldbank, armoede en ontwikkeling.
Uitgeverij EPO, Berchem, 2005, 222 blz. Winkelprijs 22 Euro
Rudy De Meyer en Nathalie Holvoet (red). Milleniumdoelstellingen. 2015: De tijd loopt.
Wereldmediahuis, Brussel. Noord Zuid Cahier, nr 1, maart 2005, 119 blz. Prijs 8 Euro
Dit artikel werd overgenomen uit:
Uitpers , nr. 68, 7de jg., oktober 2005