Het huidige BSO en een deel van het TSO is vandaag minderwaardig onderwijs ten opzichte van het ASO en de “sterke” richtingen van het TSO. Dit betekent niet meteen dat het ASO het model is waaraan de andere onderwijsvormen zich moeten spiegelen. Is het bestaan van hiërarchische onderwijsvormen (en onderwijsrichtingen) onvermijdelijk?
Wij stellen voor om de huidige onderwijsvormen grotendeels te vervangen door een gemeenschappelijke stam die het beste van het huidige ASO, TSO, KSO en BSO samen brengt en zowel algemeen als polytechnisch is van inhoud. Het onderwijs zou dan volledig gemeenschappelijk zijn tot en met het vierde jaar van het secundair onderwijs. In het vijfde en zesde jaar van het secundair onderwijs zou een beperkte specialisatie doorgevoerd worden met studierichtingen die voorbereiden op hoger onderwijs of op een kwalificatie, maar zou de gemeenschappelijke basisvorming nog altijd primeren. Een 7de jaar secundair onderwijs kan ingericht worden voor leerlingen die zich specialiseren, hetzij als stielman (of stielvrouw), hetzij om zich voor te bereiden op gespecialiseerd hoger onderwijs (voor zover het hoger onderwijs niet in staat is die specifieke voorbereiding zelf te organiseren).
De inhoud van de gemeenschappelijke stam
Het leerplichtonderwijs moet algemeen vormend én polytechnisch zijn. . Op hun achttiende zullen alle leerlingen een basisopleiding gekregen hebben op het gebied van wetenschappen (fysica- chemie/ natuurwetenschappen, fysische aardrijkskunde), wiskunde, geschiedenis, aardrijkskunde van de mens, economie, plastische kunsten, muziek, moedertaal, literatuur, filosofie, lichamelijke opvoeding, vreemde talen, technologieën betreffende de huishouding, de industrie, de administratie en de landbouw.
Ook in het domein van de socialisering heeft de school een belangrijke taak, die vandaag verwaarloosd wordt: alle leerlingen de basiskennis en-vaardigheden bijbrengen om in deze maatschappij “normaal” te leven. Denken we bv. aan gezondheidsopvoeding, geneeskunde, hygiëne, EHBO, veiligheid in huis, de technieken en technologieën van het dagelijks leven, de opvoeding van kinderen, het aanleren van de wegcode, elementaire aspecten van het recht en de sociale wetten, enz.
Wetenschappelijke en technologische kennis is vandaag in vele studierichtingen ofwel nagenoeg afwezig of ontoereikend. In het ASO kweekt men technologische analfabeten. Nochtans is deze kennis essentieel om de materiële basis van de sociale en economische ontwikkeling te begrijpen. Zij moet toelaten inzicht te verwerven in de productietechnieken van de belangrijkste (moderne) industriële sectoren.Zij laat toe een rationele en wetenschappelijke benadering van de reële wereld te verwerven. Zij is een voorwaarde om de politieke draagwijdte te begrijpen van evoluties die verbonden zijn met de ontwikkeling van de wetenschappen en de techniek (milieu, leefwijzen, ethische vraagstukken). Hoe kan men bvb. een standpunt innemen rond de wenselijkheid van genetisch gemanipuleerd voedsel als men geen biologische kennis bezit? Of de inzet van de oorlog in Irak begrijpen zonder de rol van de petroleum in de energie-omzettingen te kennen?
Het onderricht in de natuurwetenschappen (fysica, chemie, biologie, fysische aardrijkskunde) en haar toepassingen (elektriciteit, elektronica, mechanica…) moet een grotere plaats krijgen. De theorie moet verbonden worden met prakticum – wat impliceert dat de scholen uitgerust worden met de nodige infrastructuur en didactisch materiaal – en, in sommige gevallen, met een exploratie van de productietechnieken.
De menswetenschappen – geschiedenis, menselijke aardrijkskunde, economie, sociologie – zijn een must voor elke jongere. Hoeveel jongeren verlaten de school niet zonder het verleden te kennen dat nochtans het heden verklaart; zonder dat ze de oorsprong van de grote hedendaagse maatschappelijke problemen kennen, laat staan begrijpen: de ongelijkheden tussen Noord en Zuid, de uitbuiting, de economische instabiliteit, de toegang tot water, enz. Migrantenkinderen zitten 12 jaar op school zonder ook maar iets te leren over hun eigen cultuur of de geschiedenis van hun volk.
Wiskunde is noodzakelijk voor zijn praktisch belang in het dagelijks leven maar ook om de capaciteit tot abstract denken en strenge redeneringen te ontwikkelen en als brug naar wetenschappelijke kennis. Informatica is vandaag overal in het onderwijs ingeburgerd als onderdeel van bureautica maar de potentiële mogelijkheden, als krachtig instrument dat ons toelaat informatie te verwerken, zullen in de toekomst nog toenemen.
De toegang tot een literaire en filosofische vorming is het voorrecht van een minderheid die de zogenaamde “elitescholen” bezoeken. En dan nog … Nochtans vormt zij vaak de noodzakelijke toegangspoort tot andere kennis, tot analyse, tot abstract denken, tot de precieze formulering van complexe ideeën en dus tot de complexiteit zelf. Hetzelfde geldt voor de vele vormen van artistieke expressie.
Wellicht zijn Nederlands, Frans en Engels de prioritaire talen en is het niet realistisch reeds een vierde moderne taal of Latijn of Grieks aan te leren in de gemeenschappelijke stam tot 16 jaar. Maar in de derde graad kunnen meer taalkeuzes aangeboden worden: Duits, Spaans, Latijn, Grieks, en waarom geen Arabisch of Russisch? De secundaire scholen zouden bovendien, als voorbereiding op specifieke studierichtingen in het hoger onderwijs of voor andere geïnteresseerde jongeren, een 7de jaar kunnen organiseren waar men intensief moderne of klassieke talen aanleert.
Bij wijze van oefening zou men voor de eerste vier jaar van het secundair onderwijs en op basis van een 36-urenweek ongeveer de volgende gemiddelde urenverdeling per vak kunnen hanteren:
- Talen (Nederlands: 4, Frans: 3, Engels:2) : 9
- Wiskunde en informatica: 5
- Natuurwetenschappen (theorie en praktijk): 6
- Technologische opvoeding (in de ruime zin): 4
- Menswetenschappen: 4
- Lichamelijke opvoeding: 3
- Muziek, plastische kunsten, expressie: 3
- Filosofie/moraal/godsdienst/cultuurbeschouwing: 2
De voordelen van een lange gemeenschappelijke stam
Op 16 jaar (na het vierde jaar secundair onderwijs) en zeker op 18 jaar (na het zesde jaar secundair) zullen de meeste jongeren een veelzijdige basisvorming van hoog niveau genoten hebben die hen voor de rest van hun leven wapent, onafhankelijk welk beroep ze later uitoefenen. De missie van de school is niet enkel dat ze jongeren voorbereidt op de arbeidsmarkt, een opdracht die trouwens niet alleen de verantwoordelijkheid van het (leerplicht)onderwijs is. Ze dient de jongeren ook zoveel mogelijk troeven te geven voor persoonlijke ontwikkeling. Daarover is iedereen het wel min of meer eens, hoewel het begrip “persoonlijke ontplooiing” op veel manieren kan ingevuld worden.
De school dient echter ook, en niet in het minst, zoals de “Oproep voor een democratische school” pleegt te schrijven, alle jongeren de toegang geven tot de kennis en de vaardigheden die hen in staat stelt de wereld te begrijpen en te veranderen. Dat is een fundamentele idee die vertrekt van het uitgangspunt dat aan de huidige (kapitalistische) maatschappij en aan de huidige wereld serieus moet gesleuteld worden. Nooit voorheen in de geschiedenis was de kloof zo groot tussen wat technologisch mogelijk is en de realiteit van onderontwikkeling, oorlogen, hongersnood, ecologische rampen, of – dichter bij huis – blijvende massale werkloosheid, werkonzekerheid, onmenselijke arbeidsritme of vormen van flexibilisering, enz.
Door de volledige gemeenschappelijkheid en door het polyvalent karakter van de vorming moet een jongere slechts op 16 jaar een eerste keuze maken voor een bepaalde studierichting, met veel meer kennis van zaken dan nu.
De sociale selectie in het onderwijs kan hierdoor in belangrijke mate teruggedrongen worden, op voorwaarde natuurlijk dat er allerlei begeleidende maatregelen worden genomen vanaf het basisonderwijs.
Andere maatregelen
Het project van de eenheidsschool met algemene en polytechnische vorming waar de grote meerderheid van de jongeren op 16 en op 18 jaar op een vrij hoog niveau zou worden gebracht, kan maar slagen mits een reeks andere maatregelen tegelijkertijd worden doorgevoerd. We vermelden ze hier en verwijzen voor meer uitleg naar het hoofdstuk over het alternatief in het boek van Nico Hirtt “L’école de l’inégalité” (Uitgeverij Labor, 2004).
- Kleine klassen, vooral in het lager onderwijs, en middelen om een snelle remediëring mogelijk te maken. Het overzitten zoveel mogelijk vermijden.
- De jongeren motiveren met een discours dat de missie van de school als instrument voor persoonlijke en sociale emancipatie in de verf zet; de leerlingen aansporen om elkaar te helpen en samen vooruitgang te maken.
- Een einde maken aan de concurrentie tussen de netten en de scholen; het fenomeen van de “concentratiescholen” bestrijden en streven naar een sociale mix in de scholen, door de school zoveel mogelijk toe te wijzen op basis van de woonplaats en andere parameters
- De school ingebed in het leven van de gemeente of de wijk.
- Meer leerlingenbegeleiding op school (tijdens en buiten de lesuren) voor het maken van taken.
- De school als plaats waar men leeft; meer inspraak en meer verantwoordelijkheid voor de leerlingen (in stijgende mate naargelang de leeftijd) voor het reilen en zeilen op school; de school als draaischijf voor culturele en sportieve activiteiten en hobbyclubs.
- Een strikte controle op de leerplannen vanuit de overheid; die modelhandboeken, handleidingen en rijk gedocumenteerd hulpmateriaal (ook kwaliteitsvolle websites) voor elk vak ter beschikking stelt.
- Een grote pedagogische vrijheid voor scholen en leerkrachten (binnen strikte objectieven voor het te bereiken niveau van kennis en vaardigheden); uitwisseling van de beste pedagogische praktijken.
- Kosteloos onderwijs
- Méér financiële middelen voor het onderwijs om dit ambitieus programma te realiseren. Een verhoging van het onderwijsbudget tot 7 procent van het BBP (bruto binnenlands product)