Gezien onderwijs binnen de bevoegdheden van de Gemeenschappen een prominente plaats inneemt, ligt het voor de hand dat het onderwijshoofdstuk in het regeerakkoord van de Franse Gemeenschap een lijvig document is. Het is onmogelijk om in dit korte bestek alle onderwijsaspecten van dit akkoord tussen de Parti Socialiste (PS) en de Centre démocrate humaniste (Cdh) hier te behandelen (30 bladzijden).We zullen ons dus beperken tot de belangrijkste elementen. Ze illustreren vaak pertinent de onderwerping van het politieke beleid aan de economische machten.
We zetten de belangrijkse elementen uit het akkoord op een rijtje (in italiek) en voorzien ze daaronder van een (beknopte) commentaar. Andere bijdragen in dit dossier gaan meer in detail op sommige argumenten in.
I Leerplichtonderwijs
1. Het onderwijs opnieuw richten op de basiskennis
a) Een sterkere omkadering in het basisonderwijs: “De Regering zal de omkadering van de leerlingen in het basisonderwijs geleidelijk versterken, en daarbij de klemtoon leggen op de eerste graad van de lagere school, waar het objectief zal zijn om zo snel mogelijk te komen tot klassen van maximum 20 leerlingen”.
b) Een onmiddellijke remediëring om de lacunes meteen als ze zich voordoen weg te werken: “In elke klas dient de remediëring wanneer leerlingen achterstand vertonen onmiddellijk op gang te komen. Om die reden zal de regering de omkadering van de klassen versterken.” En zelfs: “In de scholen die meer dan andere scholen een belangrijke groep leerlingen opnemen uit kansarme milieus en in de kleine scholen met minder marge, zal de regering de toewijzing voorzien van extra lestijden voor remediëring”.
c) Prioriteit voor de basisvaardigheden: “De Regering zal prioritair de basisvaardigheden versterken: (lezen, schrijven, rekenen)”.
d) Een gemeenschappelijke stam tot en met de eerste graad van het middelbaar: “Aldus zullen alle leerlingen tot op de leeftijd van 14 jaar dezelfde basisopleiding genieten”.
a) Het principe is goed, maar niet erg hoog gegegrepen: een beperking van 20 leerlingen per klas enkel voor de eerste twee jaar van het basisonderwijs zal niet veel veranderen aan de huidige situatie. Op dat niveau moet 15 leerlingen het doel zijn. Daar komt nog bij dat dit weinig ambitieus engagement niet gebonden is aan een tijdschema: “zo snel mogelijk”!
b) Zeer goed voor wat het principe betreft. Maar wanneer zal de omkadering versterkt worden? Welke middelen gaat men daar voor vrijmaken? (zie hierboven onze laatste commentaar).
c) We verzetten ons niet, wel integendeel, tegen het feit dat inspanningen moeten geleverd worden om deze basisvorming te verwerven. Maar hier gaat het over het ganse basisonderwijs, niet enkel over de eerste jaren. Geschiedenis- of aardrijkskundelessen mag men daarvoor niet opofferen.want zij spelen een belangrijke rol in het opvoeden tot burgerzin.
d) Dit zou een ware vooruitgang betekenen als het om een echte gemeenschappelijke stam zou gaan. Zelfs indien 16 jaar voor ons het minimum is. Maar welke maatregelen gaat men nemen opdat het inderdaad zo zou worden? Gaat men de 1B (onthaalklas) afschaffen? Daarover staat niets in het akkoord. Indien dat niet gebeurt, hoe gaat men dan hetzelfde onderwijs verschaffen aan de leerlingen die uit een elitaire lagere school komen en zij die geen getuigschrift lager onderwijs bezitten? Zelfs het lager onderwijs, officieel een gemeenschappelijke stam, is niet echt gemeenschappelijk want de semi-markt mechanismen – die de regering zelf aan de kaak stelt (zie verder) – missen hun effect niet en resulteren in scholen met zeer ongelijke niveaus.
2. De kwalificatieopleidingen herwaarderen
“Het technisch en beroepsonderwijs, evenals het alternerend onderwijs vormen het scharnierpunt tussen school en werk, tussen onderwijs en beroepsopleiding. Om de leerlingen maximale kansen te bieden dient hun aantrekkelijkheid verhoogd en hun contact met de arbeidswereld versterkt te worden.” Om die reden zullen de Gemeenschaps- en Gewestregeringen “het technisch en beroepsonderwijs reorganiseren door ze steviger in de realiteit van de arbeidswereld te verankeren”.
a) Een oriëntering ten voordele van de leerling: “De studiekeuze is beslissend zowel voor de persoonlijke toekomst van de jongeren als voor de strijd tegen de hiërarchisering van de onderwijsvormen”. Om die reden zal de Regering alles doen wat in haar macht ligt om “de jongere te helpen zijn levens- en studieproject en zijn beroepsproject uit te bouwen”. Daartoe zullen diensten worden opgericht die “tot doel hebben de verwachtingen en noden van de leerlingen af te lijnen, er een antwoord op te bieden en hen te helpen om hun project te concretiseren.”
b) Kennis die gemeenschappelijk is aan al de onderwijsvormen: “De Regering zal een kern van competenties aflijnen die voor alle onderwijsvormen dezelfde zijn.”
c) Sterke synergieën met de Gewesten: “De Regeringen moeten slagen in de omvorming van het technisch en beroepsonderwijs door ze in de realiteit van de arbeidswereld te verankeren.”
d) Modularisering: “Naast een gemeenschappelijke stam van basiskennis die beantwoordt aan een algemene basisvorming, dient via onderwijs of beroepsopleiding de verwerving te worden georganiseerd van kwalificatiekennis in de vorm van kapitaliseerbare opleidingsmodules. Dit systeem zal het behalen van intermediaire kwalificaties mogelijk maken…”
e) De kwaliteit van de kwalificatieopleidingen verbeteren: “Verhoging van het stageaanbod in de bedrijven. Leerlingen en instellingen zullen aangemoedigd worden van deze stages gebruik te maken.” Maar ook: “Een ruimer beroep doen op opleiders van buitenaf”.
f) Alternerend leren: “De Gemeenschaps- en Regionale Regeringen zullen de ontwikkeling van deze leervorm aanmoedigen.”
g) Het kwalificerend vormings- en onderwijsaanbod afstemmen op de realiteit van de arbeidsmarkt: “Er zijn heel wat situaties waarin er een reëel tekort is aan gekwalificeerde arbeidskrachten. Om dat te verhelpen zullen de Regeringen maken dat het kwalificerend vormings- en onderwijsaanbod beter afgestemd is op de arbeidsmarkt. Daartoe zal de Regering enerzijds de algemene vormingscomponent versterken en anderzijds via de sectorale fondsen een nauwe samenwerking opzetten tussen de actoren van de arbeidsmarkt, de vormings- en onderwijswereld en de sociale partners.
h) Het kwalificerend vormings- en onderwijsaanbod opdrijven: “Met name door de ontwikkeling van onderwijs en vorming op afstand, dank zij ICT (Informatie- en Communicatietechnologie).”
Het technisch maar vooral het beroepsonderwijs vangen vaak leerlingen op die elders afgewezen zijn. De regering ontkent het niet, maar ze doet dat op een heel discrete manier. Met welk mirakel gaat ze deze aantrekkelijker maken? Door ze meer in contact te brengen met de wereld van de arbeid? Men gaat voor iedereen het streven naar uitmuntendheid verlagen en artificieel een gelijkwaardigheid decreteren. Maar iedereen doorziet dat en zeker de jongeren die na herhaalde mislukkingen verplicht zijn om zich te onderwerpen aan een “heroriëntering”. Waarom zou het contact met de wereld van de arbeid op zichzelf aantrekkelijk moeten zijn? Als men daarop antwoordt dat er “intellectuelen” en “handarbeiders” zijn en dat deze laatsten zich meer aangetrokken voelen tot wat concreet is, moet men maar eens uitleggen hoe het komt dat deze “natuurlijke” scheiding sociaal bepaald is. Naast andere zaken zou het voor alle leerlingen interessant zijn om in contact te komen met de realiteit van de wereld van de arbeid. Zo zou men kunnen vermijden dat intellectuelen om het even wat vertellen over heel wat zaken … .
a) Sprookjes hebben me verteld dat leerlingen met goede resultaten een roeping zouden hebben voor ingenieur, geneesheer, advocaat, informaticus, enz. En ik ben er zeker van dat leerlingen met slechte resultaten voorgehouden worden dat ze hun “persoonlijk project” moeten ontdekken en dat dit zich bevindt in de automechaniek, de loodgieterij of de bouw…
b) Heel goed. Dat is een stap naar de gemeenschappelijke basis. Maar hoe gaat men dat realiseren als men nog meer jongeren uit het gewoon onderwijs laat afvloeien of hun opleiding nog meer in stukjes laat verlopen. (zie punten d en e)?
c) Zie de algemene commentaar over de “herwaardering” van de kwalificatierichtingen. .
d) Het modulesysteem leidt er toe om de opleidingen in mootjes te hakken: ik heb niet alle noodzakelijke bekwaamheden en kennis verworven om een goede schrijnwerker te zijn, maar ik kan wel een deur maken. Een patroon die slechts die bekwaamheid vereist kan mij zo aannemen. Maar dat gebeurt dan wel ten koste van een gediplomeerd schrijnwerker die hij ook meer moet betalen (collectieve arbeidsovereenkomsten gebonden aan het diploma).Vanaf het ogenblik dat hij me niet meer nodig heeft, zal hij me op straat zetten. Met de modularisering wordt eens te meer de ambitie om een gemeenschappelijke vorming aan te bieden, opgegeven. Het modulair systeem moedigt de jongeren niet aan om volwaardige diploma’s te behalen en ze blijven zo nog meer verstoken van de algemene vorming/ In werkelijkheid verzet men zich tegen punt b hierboven. Wat eens te meer aanduidt dat het een vrome wens blijft.
e) De leerlingen bevinden zich dikwijls buiten de school en komen veel in contact met lesgevers uit de ondernemerswereld, ttz gevormd om slechts in economische termen te denken. Hoe zou men eens te meer het streven, vermeld in b, kunnen realiseren.
f) In het deeltijds onderwijs wordt de algemene vorming herleid tot een minimum. (nog meer dan in het beroepsonderwijs). Hoe kan men dit onderwijs versterken en tezelfdertijd verklaren dat men “gemeenschappelijke kennisinhouden” wenst.
g) In een artikel in dit dossier weerleggen we de thesis dat een betere aanpassing van de school aan de wensen van het patronaat tot meer werkgelegenheid zou leiden.
h) Wie zal deze opleidingen controleren en inhoud geven? Bestaat er geen gevaar van vermarkting van het onderwijs ofschoon de meerderheid poneert dat ze zich daartegen verzet. Zal het afstandsonderwijs op dit niveau niet ten nadele van de socialisering uitvallen?
3. Een school die beter georganiseerd, gereguleerd en gestuurd wordt
a) “De externe doorlichting systematiseren. Zij zal in elke instelling minstens eens per drie jaar georganiseerd worden.”
b) Vrije keuze: “De vrije keuze dient zo georganiseerd te worden dat de leerlingen, op een bepaald ogenblik in hun schoolloopbaan, hun toekomstige school kunnen kiezen zonder ingeperkt te worden door een clausulering tussen de niveaus of de netten.”
c) Een debat over de onderwijsdoelen en de middelen: de Sturingscommissie zal als derde missie hebben (de eerste twee worden hierboven genoemd onder a) en b) ) van “een democratisch debat over het onderwijs, zijn doelstellingen en de middelen die eraan worden toegewezen” mogelijk te maken.
d) Het aanbod harmoniseren: “Daartoe dienen met name de actiemogelijkheden in de schoot van de scholengemeenschappen te worden versterkt. De Regering neemt zich voor het beheer van het onderwijsaanbod te organiseren in scholengemeenschappen, om complementair aanbod te valoriseren en de versnippering van het aanbod te vermijden. Een financiële aansporing om het onderwijsaanbod te coördineren wordt vooropgesteld. Deze betere coördinatie zal toelaten middelen vrij te maken voor een herinvestering in de omkadering van de leerlingen (…). De Regering zal de perverse effecten van de quasi-marktsituatie op onderwijsvlak aanpakken. Deze effecten worden zowel door de professionele veldwerkers als door de universitaire studies terzake aangeklaagd. In haar sturingslogica zal de Regering alle synergieën tussen de netten versterken en de concurrentie tussen instellingen, die te vaak een bron is van improductiviteit, beperken. Elk publiciteits- of informatie-initiatief van een schoolinstelling dat neerkomt op pure reclame zal worden verboden.”
e) “Een versterking van de maatregelen tot positieve discriminatie”: dit betekent het in rekening brengen van de socio-economische herkomst van de leerlingen bij de toekenning van de voor de instellingen bestemde middelen.
a) Streven naar een harmonisering van.de eindtermen ervaren we als positief. Maar hoe aan scholen die niet in dezelfde omstandigheden werken, vragen om gelijkaardige resultaten te behalen? Gaat men die scholen die bereid zijn hard te werken om een maximum aantal jongeren uit hun moeilijkheden te “verlossen” niet kritiseren?
b) Ik ben geïnteresserd in een vormingsmodule die me zou toestaan om deze zin te begrijpen… Ondertussen onthoud ik dat de “keuzevrijheid” een credo blijft ondanks de nefaste gevolgen aan de kaak gesteld door verscheidene studies (zie o.a. “De Belgische schoolmislukking” in De democratische school, nr. 14, juni 2003).
c) De “Oproep voor een democratische school” vraagt te worden uitgenodigd voor dit debat ….
d) Waar vinden we de definitie van een “onderwijszone”? Men etaleert de wil om zich te verzetten tegen de semi-markt van het onderwijs nadat men echter het concept van de “keuzevrijheid” de hemel heeft ingeprezen. Begrijpe wie het kan. Veel intentieverklaringen, maar we vinden er niets concreet in. Uitgenomen de wil om zich te verzetten tegen de publiciteit voor scholen (maar als het geen reklame is, mag het wel…) Wij steunen uiteraard alle maatregelen om dit verbod te steunen. Maar het voorstellen alsof dit volstaat om zich tegen de semi-markt van het onderwijs te verzetten, is belachelijk. De burgerij heeft heus geen reclame nodig om te weten welke scholen voor haar kinderen voorbehouden zijn.
e) Positief. Maar nogmaals: met welke middelen? Tenzij het ten koste zou gaan van andere scholen?
4. De school in het hart van de samenleving.
a) Leren in sereniteit: “De grootste ongelijkheid is van niet van een opleiding te kunnen genieten in rustige omstandigheden. De grootste ongelijkheid is die die de enen toegang geeft tot scholen waar in alle sereniteit gewerkt kan worden, en de anderen, of ze nu leraar zijn of leerling, veroordeelt tot een school waar ze geconfronteerd worden met angst, belediging en de voortdurende noodzaak om altijd opnieuw opduikende conflicten op te lossen die een onophoudelijke wanorde met zich meebrengen.”
b) Opvoeding tot burgerschap: “De Regering zal steun geven aan de redactie van een specifiek pedagogisch werkmiddel dat aan het hele onderwijsveld zal worden ter beschikking gesteld.”
c) Toegankelijkheid: “De Regering zal geleidelijk een effectieve gratis toegankelijkheid verzekeren.”
d) Sport en cultuur: “Om aan de behoeften tot allesomvattende ontwikkeling van de kinderen te voldoen, zal de Regering een reflectie over het dagelijkse schoolritme op gang brengen, zodat er meer tijd besteed wordt aan sport- en culturele activiteiten bij het begin van de namiddag. Het werkrooster van de leerkrachten mag daarbij niet opnieuw verzwaard worden.”
a) Dat is allemaal heel juist. Maar het akkoord spreekt enkel over het versterken van de strijdplannen van de vorige regering. We zeggen niet dat alles slecht is. Maar uiteindelijk is het toch evident dat men op de eerste plaats ten strijde trekt tegen de oorsprong van het geweld op school. Ofwel dat men er naar streeft om een rechtvaardiger en efficienter onderwijs systeem te ontwikkelen. En dat vinden we niet terug in deze verklaring.
b) Tot welke burgerzin? Zie ons dossier in “De democratische school” (nr. 16, juli 2004)
c) Wanneer zal het gratis onderwijs effectief in voege treden?
d) We zijn er voor dat de school meer tijd moet besteden aan sportieve en culturele activiteiten. Maar niet als het ten koste gaat van de algemene vorming. Nochtans welk alternatief is er als men van plan is het onderwijs tempo te veranderen (minder “klassieke” vakken in het begin van de namiddag) zonder de onderwijsopdracht van de leraars te verzwaren ( wat wij natuurlijk ook niet wensen)? Zonder bijkomende omkadering moeten er pijnlijke keuzes gemaakt worden.
5. Afstandsonderwijs
“De Regering zal het aanbod aan afstandsonderwijs verhogen en de ontwikkeling van nieuwe pedagogische benaderingswijzen nastreven (lessen multimedia, begeleid afstandsonderwijs, enz.). Zij zal er meer in het bijzonder over waken dat meer een beroep wordt gedaan op de nieuwe informatie- en communicatietechnologieën.”
De opmerking in 2h) is duidelijk hier ook van toepassing.
II Hoger onderwijs
“Het creëren van jobs zal afhangen van onze inschakeling in de kennismaatschappij waarvan de opkomst door Europa werd erkend tijdens de Top van Lissabon in 2000. Het is de ambitie van de Regering om een van de meest performante onderwijssystemen van Europa naar voren te schuiven, om haar gediplomeerden aldus een vorming van het hoogste niveau te verzekeren (…).” Maar overigens “is het onderwijs, en daarbij inbegrepen het hoger onderwijs, geen koopwaar en, in die hoedanigheid, hangt het af van de openbare sector. Om die reden zal de Regering alles in het werk stellen om het duidelijk uit het toepassingsveld te houden van de akkoorden over de liberalisering van de handel (GATS) of van een eventuele richtlijn over de liberalisering van de diensten in de Europese Unie.”
Langs alle kanten zegt men ons dat we vooral “Europeanen” zijn. Tot daar aan toe. Duitsers, Italianen, Spanjaarden, enz. zijn allen onze broeders. Persoonlijk heb ik er altijd zo over gedacht, maar ik vind dat Soedanezen, Thais of Argentijnen dat evenzeer zijn. Maar ter zake, waarom is het nodig dat ons onderwijs een van de meest performante van Europa zou zijn? Opdat onze gediplomeerden nog efficiënter kunnen concurreren op de Europese arbeidsmarkt. Ten nadele van wie? Van onze Duitse, Italiaanse of Spaanse broeders,..
We willen helemaal geen slecht figuur slaan in het hoger onderwijs. Maar wie zal de kwaliteitscriteria bepalen? Het patronaat of de Europese volkeren die de leiders op hun woorden zullen nemen en solidair ten strijde zullen trekken tegen de werkloosheid en de verslechtering van de arbeidsomstandigheden?
We kunnen er ons maar op verheugen dat de regering zich wil verzetten tegen de vermarkting van het hoger onderwijs. Maar kunnen we daar echt in geloven wanneer we elders andere doelstellingen zien? Vergeten we niet dat commercialisering slechts één aspect is van de vermarkting van het onderwijs. Zou het kunnen dat de regering dit punt zo belangrijk vindt om te verbergen dat ze voor de rest plat op haar buik gaat liggen (als men kijkt naar haar wil om te voldoen aan de patronale verwachtingen, enz)?
1. De toegang verzekeren aan het grootst mogelijke aantal
“De Regering zal erover waken dat het inschrijvingsgeld en de wettelijk verminderde inschrijvingsrechten niet worden verhoogd”.
Maar ook: “De Regering zal in het hele hoger onderwijs het mechanisme van de ECTS en de ermee verbonden modulariteit veralgemenen (het mechanisme van de ECTS is een systeem tot toekenning van kapitaliseerbare opleidingsmodules op Europees niveau, nvdr)
En de andere inschrijvingsgelden? Veel jongeren uit de middenklasse hebben hoe langer hoe meer problemen om hun studies te betalen. Is het daarom dat de regering zich zo druk maakt over “wettelijke” rechten? En wat dan over de “onwettige” inschrijvingsrechten? Iedereen weet dat ze bestaan, maar ook dat de Hogescholen zonder hen niet kunnen functioneren.
Alles wat er reeds gezegd is over de modularisering van het gewoon onderwijs, is hier eveneens van toepassing. Wie gaat de opleidingen controleren? Nu hebben de Staat en de Gewesten de bevoegdheid om diploma’s uit te reiken. Wat gaat er gebeuren als het systeem van modularisering het de patroons mogelijk maakt om te kiezen, niet tussen jongeren die een diploma bezitten, maar wel tussen jongeren die deze of gene specifieke opleiding verwierven (bijvoorbeeld, om een specifiek informatieprogramma te gebruiken)? Het systeem van diploma’s en het geheel van bescherming die er mee gepaard gaat, zou zo omzeild kunnen worden. Het klinkt allemaal mooi dat men zich verzet tegen de vermarkting, maar als men naar de feiten kijkt…
2. De samenhang versterken
“De Regering zal erover waken het aanbod aan hoger onderwijs te bevorderen in functie van de noden in de samenleving.”
Welke maatschappij? De Europese multinationale maatschappijen of de Europese volkeren en die van de Derde Wereld die nood hebben aan een meer rechtvaardige en solidaire maatschappij?
3. De sensibilisering tot het ondernemerschap versterken
“De Regering zal de instellingen ertoe aanzetten specifieke opleidingen te organiseren die interdisciplinair zijn met het ondernemerschap”
Alsof de werkloosheidsproblemen te wijten zijn aan een gebrek aan ondernemingszin. Zou het niet eerder een gevolg kunnen zijn van de wereldwijde economische crisis? Hoeveel faillissementen waren er niet verleden jaar?
4. Mobiliteit
“De Regering zal voorrang verlenen aan de mobiliteit van de jongeren in Europa.”
Niemand denkt er aan zich te verzetten tegen de mobiliteit van de jongeren in Europa. Maar wat zijn vandaag de grootste kopzorgen van de studenten? De mobiliteit in Europa of de te hoge inschrijvingsgelden en mislukkingen? De mobiliteit is een patronale eis en een Europese richtlijn noodzakelijk om de concurrentie tussen de Europese onderwijsinstellingen nog te verhogen. Opnieuw zien we dat de regering zal realiseren, waarvan ze zegt dat ze er zich wil tegen verzetten.
5. De infrastructuur verbeteren
“De Regering zal de verschillende actoren ertoe aanzetten juridische instrumenten te ontwikkelen die het mogelijk maken een beroep te doen op alternatieve financiering.”
Wie gaat hier voor de fondsen vrijmaken? Zonder compensaties?
6. Voor de universiteiten:
“De Regering zal bijzonder waakzaam zijn opdat de academische carrière op het internationale niveau concurrentieel gehouden wordt.”
Wil dat zeggen dat een een deel van de weinige middelen zal gebruikt worden om de weddes van de universiteitsprofessoren te verhogen?
III Budgettaire perspectieven
En hoe zal dit alles gefinancierd worden?
“Voor de periode 2005-2010 engageert de Regering zich tot een nauwgezette politiek tot reductie van de schuldenlast.” Om “het beheer van de gemeenschapsfinanciën te optimaliseren”, wordt voorzien in “synergieën met het Waals Gewest”
Wij verzetten ons niet tegen de afbouw van de schuld. Maar van waar zullen de noodzakelijke middelen moeten komen om die enkele positieve maatregelen te realiseren (remediëren, enz)? Niets tenzij vage “synergieën” en de hoop op besparingen door schaalvergroting in de strijd tegen de semi-markt. .
Eindbeschouwingen
Alles wel beschouwd is dit een mager beestje. Weliswaar stelt men vast dat de regeringspartijen bewust worden van een bepaald aantal problemen of begrijpen dat deze niet meer te ontkennen zijn. De sociale ongelijkheden in het onderwijssysteem kunnen niet meer weggemoffeld worden. Het grootste deel van het platform tegen de schoolmislukkingen (zie “De democratische school, nr. 16, juli 2004) – waar OVDS (langs Franstalige kant) deel van uitmaakt – kan men op een of andere manier terugvinden in het regeerakkord. Maar buiten die intentieverklaringen, is er niets. Of beter, er is niets dat ons in staat stelt om de echte problemen te lijf te gaan. En dat omwille van twee redenen. Het eerste is het evident gebrek aan middelen van de Franse gemeenschap. Het tweede is zeker om alles ondergeschikt te maken aan de economische concurrentie. Alles gebeurt alsof er een enorme pletwals aan het rollen is gegaan die niet meer kan gestopt worden.Enkel een vloedgolf zal in staat zijn om weerwerk te bieden. Die wordt noodzakelijkerwijze gevormd door de eenheid van leraars, leerlingen en ouders. Dat zal de enige manier zijn om te komen tot een rechtvaardiger en doeltreffender onderwijssysteem en tezelfdertijd een halt toe te roepen aan deze eindeloze spiraal die ons zal voeren naar het laagste sociaal niveau, niet allen in België maar in heel Europa.