Als de Vlaamse en de Franstalige regeringen het over één punt eens zijn dan is het wel over de sterkere band tussen de wereld van het onderwijs en die van de onderneming. Telkens luidt de verantwoording: de tewerkstelling. Er zouden niet-ingevulde betrekkingen bestaan door onder andere een “reëel gebrek aan gekwalificeerd personeel”. Om deze toestand te verhelpen zou men “het aanbod van vorming en kwalificatie-onderwijs meer moeten aanpassen aan de realiteit van de arbeidsmarkt”. Het gaat hier dus om “ze aantrekkelijker te maken en meer in contact te brengen met de wereld van de arbeid”.
In het hoger onderwijs zal men ” de sensibilisering voor het ondernemerschap moeten versterken”. (citaten uit het regeerakkoord van de Franse Gemeenschap)
Die oriëntering is om politieke en ideologische redenen te verwerpen (zie het artikel over de ondernemingszin). Maar kunnen we haar ten minste niet de verdienste toekennen dat zij werkgelegenheid schept? Anders geformuleerd, zou een onderwijs dat meer aangepast is aan de patronale verwachtingen, de werkloosheid beter kunnen bestrijden?
Om hierop een antwoord te kunnen geven, moeten we een onderscheid maken tussen het individuele en het collectieve niveau. Op het niveau van het individu is het antwoord duidelijk: als ik een opleiding kies die meer aangepast is aan het aanbod van de werkgevers dan de opleiding van mijn buur, ja, dan verhoog ik tegenover mijn buur mijn kansen om een baan te vinden. Ik bestrijd dus “mijn” werkloosheid. Maar op het collectieve niveau – en daar ligt toch de verantwoordelijkheid van degenen die politieke beslissingen moeten nemen – verdient de kwestie toch een beetje meer aandacht.
We moeten de eerste werkgever nog ontmoeten die iemand in dienst neemt die hij niet nodig heeft. Bekijken we dan eens met deze elementaire vaststelling in het achterhoofd een concrete situatie (alhoewel zij het product is van de verbeelding van de auteur van dit stuk).
Albert is de eigenaar van een pizzeria. Zijn zaak draait goed en hij heeft een pizzaiolo nodig. José en Arthur zijn werkzoekend (of net afgestudeerd) en solliciteren. Wie zal Albert aanwerven? Er zijn drie hypotheses.
1ste hypothese: José heeft een opleiding voor pizzaiolo gevolgd in een gekende school die moderne pizzaovens bezit en waarvan de lesgevers weten wat de precieze noden zijn van een pizzeria aan het begin van de 21ste eeuw. José heeft daarenboven ook stages gevolgd in verscheidene gekende pizzeria’s. Arthur heeft geen pizza’s leren bakken, hij zat op een school die niet goed uitgerust was en heeft geen stage kunnen volgen. In dit geval ligt de keuze van Albert voor de hand: hij neemt José in dienst.
2de hypothese: José en Arthur hebben allebei een opleiding gevolgd in die goed uitgeruste school. Zal Albert beiden in dienst nemen? Natuurlijk niet. Wie dan van de twee? Albert kan objectieve criteria hanteren (wie heeft zijn CV eerst gestuurd, wie heeft de beste punten op school behaald) of subjectieve (wie staat hem het meest aan). Hoe dan ook, slechts één van hen zal in dienst genomen worden. En wat zal Albert doen als hij echt “een neus voor zaken heeft”? Hij zal zeggen dat er ook op zaterdagavond gewerkt wordt of op zondag. Zonder toeslag voor het weekend. Dat er in drukke periodes overuren moeten gedraaid worden die niet als dusdanig worden betaald. En zo zal hij steeds meer eisen blijven stellen.
Uiteindelijk zal hij die kandidaat nemen die het meest aan zijn voorwaarden voldoet, ook wat het loon betreft. (José bijvoorbeeld). Wie verdient hieraan het meest, Albert, José of Arthur? Ik laat u, beste lezer, de keuze. . .
3de hypothese: Noch José, noch Arthur hebben een specifieke opleiding voor pizzaiolo gevolgd. Zo’n opleiding bestaat namelijk niet in ons onderwijs. Zal Albert dan niemand in dienst nemen? Dat is weinig waarschijnlijk, want hij biedt een job aan omdat hij denkt dat de nieuwe werknemer hem meer zal opbrengen dan hij kost.. Hij zal dus die kandidaat nemen die hem de beste lijkt voor het werk.(Arthur bijvoorbeeld). Maar Albert zelf zal hem dan moeten leren pizza’s maken. Aanvankelijk zal Arthur geen nieuwe klanten aanbrengen want Albert (of een andere werknemer) zal met hem moeten samenwerken om hem de stiel bij te brengen. Maar na een tijdje draait Arthur gewoon mee en dan staat Albert waar hij in de eerste hypothese had gestaan. Hij zal alleen maar een tijdje wat minder verdiend hebben.
We zien dus dat de eindbalans in termen van jobcreatie dezelfde is in de drie hypotheses en dat zij niet afhangt van de school.
Wie slaat dus munt uit het onderwijssysteem dat aangepast is aan de noden van Albert (de patroon)? Enkel en alleen Albert. We stellen zelfs vast dat, als het onderwijssysteem te goed is aangepast aan de verwachtingen van Albert, dat èn Arthur èn José erbij verliezen: José zal hard moeten werken voor een steeds lager loon, terwijl Arthur nog altijd werkzoekend zal zijn. En als José zich echt uitslooft, zou Albert zelfs op de idee kunnen komen geen andere pizzaiolo aan te nemen (want José werkt voor twee). In dat geval zal er een job minder zijn omwille van de goede kwalificaties van José!
Ondertussen is het duidelijk geworden dat dit culinaire voorbeeld ook van toepassing is in andere sectoren. Van het micro-economische niveau kunnen we gemakkelijk veralgemenen naar het macro-economische niveau: enkele honderden Alberts en enkele honderdduizenden José’s en Arthurs. Het besluit: de school beter aanpassen aan de patronale noden door hen op te nemen in de commissies die de programma’s en andere kwalificatieprofielen vastleggen, schept dat meer werk? Het antwoord is NEEN.
Objectie Eerwaarde!
Ik hoor hier enkele opwerpingen. “Het is wat simplistisch”, “te snelle conclusie”, enz.
Volgens mij kunnen we tegen wat voorafgaat, vier bezwaren inbrengen. We bekijken ze even.
1. Bovenstaande redenering gaat wel op voor een pizzeria maar niet voor een grote onderneming die ingenieurs, informatici en gespecialiseerde arbeiders tewerkstelt. De patroons moeten toch niet iedereen van a tot z opleiden.
Antwoord: er is nooit sprake van geweest de opleiding van ingenieurs of informatici af te schaffen. De patroons hoeven niet te eisen dat er ingenieurs of informatici in het onderwijs worden opgeleid. Dat gebeurt. Er studeren er elk jaar af en sommigen zijn werkloos. Maar het patronaat wil ze “op maat” gevormd hebben, beantwoordend aan hun onmiddellijke noden (volgens de technologische actualiteit en de economische conjunctuur). Wat gebeurt er als de situatie verandert? Als er nieuwe machines in gebruik worden genomen die de witte raven, die twee jaar eerder zijn aangeworven, niet zo goed kennen? In plaats van hen op te leiden zal de patroon, indien mogelijk, kiezen voor anderen die op maat van de nieuwste technologie gevormd zijn. Hij kan zich dat veroorloven zolang hij beschikt over een “reserveleger” van werknemers die “adequaat” zijn opgeleid èn die tot alles bereid zijn om een job te hebben. Die laatste voorwaarde wordt hem gegarandeerd door de structurele economische crisis waarmee het kapitalisme al dertig jaar worstelt. Wat betreft de eerste voorwaarde, daar verwachten de patroons dat het onderwijs dit “leger” onderhoudt.
Wij verzetten ons niet tegen een beroepsopleiding om stielmannen te vormen. We zeggen wel dat die beroepsopleiding pas op 16 jaar mag aangeboden worden, opdat iedere toekomstige burger een algemene opleiding zou kunnen volgen die hem in staat stelt de wereld waarin hij leeft, te begrijpen en erin te handelen.
2. Ja, maar als er echt een nijpend tekort bestaat in bepaalde sectoren, dan zou een passende opleiding toch toelaten werkgelegenheid te scheppen!
Antwoord. Als we de lijst van werkaanbiedingen naast de lijst van de werklozen (1 job voor 17 werklozen) leggen, kost het ons moeite te geloven dat er een permanent nijpend tekort is in vele sectoren. De werkelijkheid is dat de patroons van de betreffende sector aan de alarmbel trekken zodra het “reserveleger” onder een bepaalde drempel zakt. Ze vrezen immers dat ze het spel van de concurrentie tussen de werknemers/werkzoekenden niet meer zullen kunnen spelen en dat dezen veeleisender zullen worden.
Natuurlijk kan er lokaal en tijdelijk sprake zijn van een reëel tekort in een bepaalde sector. Na een aardbeving zullen er verscheidene maanden te weinig glasherstellers zijn.
3. Ja, maar zijn we er wel zeker van dat de toename van het aantal werkers met specifieke kwalificaties het aantal jobs echt niet zal doen toenemen?
We bekijken opnieuw onze protagonisten. Als José en Arthur zulke goede pizzaiolo’s zijn, zal Albert dan geneigd zijn ze beiden in dienst te nemen? De pizza’s van “bij Albert” zouden zo’n reputatie krijgen dat klanten van heinde en ver zouden opdagen. Dan zou het pas echt rendabel worden voor Albert.
Antwoord. Misschien, maar laten we de redenering even doortrekken. Als ik hoor dat de pizza’s van “bij Albert” zo lekker zijn, ben ik inderdaad geneigd daar een keertje meer naartoe te gaan. Maar omdat mijn portefeuille niet rekbaar is, zou ik mijn oude favoriete pizzeria verwaarlozen. Hun pizzaiolo, Jules, loopt het risico zijn baan te verliezen. Moraal: globaal zouden er netto geen banen bijgekomen zijn.
4. Ja, maar we moeten denken in het kader van de globale economie. Als “onze” werkers beter opgeleid zijn (vanuit het patronaat gezien), zullen ze efficiëntere producenten zijn, zullen “onze” bedrijven dus beter kunnen concurreren. Ze zullen dus nieuwe afzetmarkten vinden en er zullen dus meer banen ontstaan.
Antwoord. Hierop zullen we een dubbel antwoord geven. Ten eerste, moeten we als progressieven op wereldschaal redeneren in functie van “de werkers”. Hoe kunnen we ons verheugen op het ontstaan van nieuwe jobs hier, als dit ten koste gaat van jobs van werkers in andere industrielanden of in de Derde Wereld? Hebben zij minder recht dan wij op een fatsoenlijk leven? Als men deze logica van de economische concurrentie consequent doorvoert, komt men uit op oorlog.
Bovendien, als het waar is dat binnen deze hypothese theoretisch gezien hier banen kunnen gecreëerd worden, dan moet men toch toegeven dat dit zeer onwaarschijnlijk is, tenzij voor een zeer korte periode. Want stel u voor dat de patroons van de andere economische blokken op dezelfde manier redeneren als de “onze”. Ze weten even goed “hun” politieke beleidsmensen te overtuigen de hervormingen door te voeren die nodig zijn om te kunnen concurreren. Dan worden we meegesleurd in een helse spiraal waarvan de werkers van hier en elders het slachtoffer zijn.
Kan de school dan niets doen om het probleem van werkgelegenheid op te lossen? Zoals we net gezien hebben, NEEN. In ieder geval niet rechtstreeks.
Onrechtstreeks kan de school wel een rol spelen. Als de werkers (meer bepaald de syndicale verantwoordelijken) zich niet laten inpakken door de mank lopende redeneringen van de patroons. Als ze zich weten te organiseren, solidair zijn, tegenargumenten en pertinente analyses ontwikkelen, internationale contacten opbouwen om het verzet globaal te organiseren, dan zijn de voorwaarden verenigd om het probleem van de tewerkstelling, een zinvolle job voor iedereen, globaal op te lossen. Dan zouden ze kunnen nadenken en samen bouwen aan een andere maatschappij.
De noodzakelijke kennis en vaardigheden daarvoor kunnen de werkers zich alleen maar eigen maken via een democratische school zoals we die wensen. Niet de school die zich prostitueert voor de patroons.