Onzin in de klas: SKEPP bindt de strijd aan met pseudo-wetenschappen

Facebooktwittermail

Ja, da’s echt een knappe leerling. Hij heeft een knobbel voor talen.” Je hoort dergelijke uitspraken zo vaak onder leerkrachten. Dat is best ergerlijk. Zulke zinswendingen gaan immers terug op de frenologie, een pseudo-wetenschappelijke discipline uit de negentiende eeuw. Daarin werd verdedigd dat aanleg en karakter bepaald worden door een uitwas van bepaalde hersendelen – wat men zou kunnen vaststellen aan de vorm van de schedel, die immers speciale knobbels zou vertonen. Hier en daar kan je nog een zonderling vinden die de frenologie beoefent, maar eigenlijk werd die discipline totaal verlaten.

In ons taalgebruik zit veel pseudo-wetenschappelijke onzin vervat. Vaak zijn we ons daar niet van bewust. Met “de zon komt op in het oosten” zitten we in het lang vervlogen geocentrische wereldbeeld. En wat dacht je van “hout vasthouden!”? Bepaalde voorwetenschappelijke en pseudo-wetenschappelijke ‘kennis’ blijft echter wel op die manier bestaan. Ze wordt van generatie op generatie overgeleverd. En als leerkrachten al niet beter weten …

In de schitterende “Encyclopedie van misvattingen” laat Hans van Maanen (Boom, 2003) tientallen absurde, onjuiste of leugenachtige ‘feiten’ de revue passeren. Telkens wordt uitgelegd hoe de vork wel aan de steel zit. Het is een aanrader voor al wie in het onderwijs tewerkgesteld is, want vele onwaarheden kunnen in tal van studieboeken worden aangetroffen. Het mag dan wel zo zijn dat we de volgende generaties in de eerste plaats studeermethoden aanreiken, we kunnen er toch ook maar best voor zorgen dat wat we vertellen inhoudelijk strookt met de huidige stand van de wetenschappen. Of doet het er niet toe? Neem eens de volgende voorbeelden in beschouwing.

De benzeenring van Kekulé

Elke inleiding tot de scheikunde vermeldt dat Kekulé de benzeenring heeft ‘ontdekt’. Niets is minder waar. Volgens de Amerikaanse chemicus John Wotiz (The Kekulé riddle, Clearwater, 1992) gaat het hier om één van de duidelijkste gevallen van fraude. En wat is nu het belangrijkste? Een romantische kijk op wetenschap die langs geen kanten wat met de werkelijke gang van zaken heeft te maken of een eerlijk relaas over de menselijke aspecten aan de ontwikkeling van het wetenschappelijk denken?

De structuur van de benzeenmolecule was halverwege de negentiende eeuw een raadsel. Men nam aan dat alle eenvoudige organische moleculen als een soort ketting van atomen waren geregen, maar benzeen paste door zijn eigenschappen helemaal niet in dat model.

De Duitse chemicus August Kekulé beweerde in 1890 dat hij, na jarenlang over de mogelijke structuur van benzeen te hebben nagedacht, tijdens een verblijf in Gent in 1856 een dagdroom had waarin hij de koolstofatomen zag dansen en wervelen totdat ze zich ten slotte in een ring groepeerden “als een slang die zichzelf in haar staart beet”. Tussen haakjes: sommigen geven het verhaal waarbij Kekulé in de vlammen zes aapjes herkende die elkaars staart vasthielden. Toen zag hij de oplossing: het benzeenmolecule was geen streng, maar een ring van zes koolstofatomen.

De Franse scheikundige A. Laurent had die gedachte reeds een tijdje voordien in het boek Méthode de Chimie uit 1854 vermeld. Het staat vast dat Kekulé dat boek kende want in datzelfde jaar stelde hij voor om het boek in het Duits te vertalen. In zijn eigen boek uit 1956 zweeg Kekulé echter in alle talen over de vondst van Laurent. In 1862 opperde Loschmidt eveneens een ringstructuur, die zelfs meer aan het moderne model voldoet dan de opvatting van Kekulé (Kekulé zette immers de waterstofatomen in plaats van de koolstofatomen in een ring – Kekulé loog en in zijn leugen zat hij er zelfs flink naast).

Wotiz is van mening dat Kekulé zijn aanspraak op de vinding met het oncontroleerbare verhaal wou veiligstellen. Volgens Wotiz was het niet de eerste keer dat Kekulé zich ontdekkingen toeëigende – vandaar dat hij vaak conflicten had met collega’s. Met andere woorden, het past allemaal in het plaatje.

Het is duidelijk dat, hoe mooi het traditionele verhaal ook klinkt, het niets te maken heeft met de werkelijke gang van zaken; integendeel. Bovendien werkt het verhaal het cliché in de hand dat het wetenschappelijk denken in schommelstoelen ontwikkeld wordt na het krijgen van visioenen.

Galilei

Het loopt wel eens vaker mis met de geschiedschrijving van de wetenschappen. Volgens Galileo Galileï’s leerling Vincenzo Viviani, die de eerste biografie van Galileï schreef, liet deze laatste inderdaad kogels van de scheve toren vallen ‘in tegenwoordigheid van de andere hoogleraren en filosofen en alle studenten’ om aan te tonen dat lichte kogels even snel vallen als zware. Het was echter één van zijn tegenstanders die de proef uitvoerde en die bewees dat de valsnelheid evenredig is met het gewicht (wet van Aristoteles). In de zesde eeuw had Philoponus al het tegendeel bewezen, en dit werd bijgetreden door Giovanni Benedetti (14de) en Simon Stevin (17de). Net zo onbetrouwbaar is het verhaal dat Galileï op zijn negentiende de slingerbeweging ontdekt zou hebben bij het volgen van een kroonluchter tijdens een eredienst te Pisa. Ga je zelf naar Pisa … dan kan je de luchter bekijken die alles in gang heeft gezet! Met een plaatje waarop het uit de lucht gegrepen verhaal te lezen staat. Allen daarheen met de laatstejaars.

Duistere Middeleeuwen?

Hoe vaak worden de Middeleeuwen niet beschreven als een duistere periode waarin niemand wist dat de aarde rond was tot wanneer Columbus Amerika ontdekte? Nochtans verdedigden Pythagoras (6de eeuw), Aristoteles (4de eeuw) en Aristarchus (3de eeuw) de bolvorm van de aarde. En Eratosthenes (2de eeuw voor Christus) stelde met behulp van een gnomon of schaduwstok tijdens het zomersolstitium vast dat op het middaguur de zon pal boven de stad Syene stond. In Alexandrië (850 km ten noorden van Syene) bleek een gnomon een schaduw te werpen: de zon stond 7° 12′ uit het zenit (“in het topje van de hemel”). Uit de onderlinge afstand van de steden en de meting, leidde Eratosthenes af dat de aarde een omtrek van 42500 km had, slechts 5% meer dan de waarde berekend met moderne middelen. Pas in de 17de eeuw kon Snellius de berekening verbeteren. Maar de Middeleeuwers Beda Venerabilis (8ste eeuw), Petrus Abelardus (12de eeuw) en Ramondus Lullus (14de eeuw) ‘wisten’ dat de aarde rond was. En Columbus? Die veronderstelde het ook: anders had hij niet het ruime sop gekozen op zoek naar India. Met de herovering van Spanje op de Arabieren kwamen de oude Griekse geschriften weer onder de aandacht van de Europese geleerden. Tegen de tijd dat Columbus wou gaan varen, waren er niet veel geletterden meer die het pannenkoekenmodel van de aarde verdedigden.

Wereldreizigers

Wat wereldreizigers betreft: de misvattingen blijven bestaan. Want niet Fernão Magelhães, doch zijn stuurman De Elcano (en zijn bemanning) was de eerste om de wereld heen te varen. Magelhães vertrok met 5 schepen en 265 man op 17 september 1519 vanuit San Lucar in Spanje. Op 21 oktober 1520 bereikte hij de naar hem genoemde zeestraat (hij had aanvankelijk de naam Allerheiligenstraat gegeven). Zowat elke dag muiterij, maar Magelhães zette door. In maart 1521 bereikt hij de Marianen voor de Aziatische kust waar eindelijk weer voedsel kon worden ingenomen. Tijdens een gevecht op de Filippijnen op 27 april 1521 komt hij om. De stuurman Juan Sebastian De Elcano neemt het bevel over. Op 6 september 1522 bereikt die met één schip en achttien man San Lucar. Vier jaar later sterft ook hij op een nieuwe expeditie. Een iets minder leuk verhaal, maar wel waar.

De uitvinder van de gloeilamp is niet Edison

Dikwijls laten we in de schoolboeken de verkeerde verlichte geesten met de pluimen lopen. Edison heeft toch de gloeilamp uitgevonden, niet? We schrijven 1840: William Groves toont aan dat een platinadraad door elektrische stroom lichtgevend wordt. De draad verbrandde direct zodat het principe niet meteen bruikbaar was. Dus bleven de booglampen (elektrisering van de lucht tussen twee polen), zoals uitgevonden door Humphrey Davy in 1802, in gebruik. In 1844 verlichtte de natuurkundige Jean Foucault de Place de la Concorde te Parijs met zulke booglampen. Voor verlichting binnenshuis waren ze te fel. 1860: de Engelsman Joseph Swan maakt de eerste gloeilamp. Achttien jaar later, in Newcastle, toont hij de werking aan van een koolstofdraad in een luchtledige bol. En dan pas neemt Edison (geboren in 1847) het ideetje over. De uiteindelijke perfectionering is het gevolg van de wedren van Swan en Edison omtrent het octrooi. Pas door toepassing van de wolframdraad (1911), het argongas (1913) en de dubbelspiraal (1926) werd de gloeilamp lichtsterk en zuinig. Het is allemaal wat ingewikkeld, maar de waarheid verdient een inspanning.

De kracht van een paard is niet 1 pk

De wetenschapsmensen maken het de lesgevers uiteraard niet gemakkelijk. Om uit te leggen wat nu eigenlijk het relativiteitsprincipe inhoudt, gaf Albert Einstein de volgende uitleg: “an hour sitting with a pretty girl on a park bench passes like a minute, but a minute sitting on a hot stove seems like an hour”. Verrast moeten we dan niet zijn wanneer mensen komen vertellen dat volgens Einstein alles relatief is.

De geschiedenis van de wetenschappen is één, wetenschappelijke kennis is twee. Zovelen zeggen dat de maan in het westen opkomt. We zien de jonge maan, de maansikkel, ’s avonds laag in het westen ‘verschijnen’, maar toch komt de maan steeds in het oosten op. Zovelen denken dat een paard altijd ongeveer één ‘paardekracht’ oplevert. Fout! James Watt vergeleek de arbeidskracht van zijn stoommachine met die van een paard om zijn uitvinding aan de man te brengen. Hij nam echter voor zijn vergelijking wel erg sterke paarden. Volgens Watts schatting was de trekkracht van een gemiddeld paard 80 kg (180 pond). Als zo een paard aan een as werd gezet van 3,7 meter (12 voet), dan liep het gemiddeld 144 rondjes in een uur. Dat gaf een vermogen (kracht x afstand / tijd) van 32571 voetpond per minuut, wat door Watt werd afgerond tot 33000 voetpond per minuut (tegenwoordig 736 Watt) oftewel 1 pk. Een hedendaags paard komt echter niet verder dan 0.75 pk.

Inzake een aantal kwakkels van weleer gaat het beter. Het begint de meerderheid te dagen dat in de ‘zomer’ de zon verder staat van de aarde dan in de ‘winter’. Onze weermannen en -vrouwen hebben de leerkrachten aardrijkskunde en natuurkunde een handje toegestoken. Bij elke zonnewende weer het volgende verhaal op televisie. De zon beschrijft dagelijks een cirkelvormige baan, de zogenaamde dagcirkel. Door de stand van de aardas ten opzichte van het vlak waarin de aarde zich jaarlijks om de zon beweegt, is het zichtbare deel van die baan op het noordelijke halfrond in de winter kleiner dan in de zomer: daarom zijn de dagen zijn in de winter korter, is de gemiddelde weg die het zonnelicht aflegt door de aardatmosfeer gedurende een dag langer en is de hoek met de grond gemiddeld kleiner zodat de aarde minder efficiënt opwarmt.

Een éminence grise zonder grijs haar

Maar oude grijze mannen worden nog al te dikwijls ‘éminence grise’ genoemd. De wijsheid komt met de jaren, wordt wel eens gezegd. Iemand die wijze raad geeft en een respectabele leeftijd heeft bereikt is echter daarom nog geen ‘éminence grise’, of omgekeerd. Grijs haar heeft er geen sikkepit mee te zien.

De oorspronkelijke ‘grijze eminentie’ had geen grijze haren en was niet oud. Het was François Leclerc du Tremblay (1577-1638), een kapucijnermonnik, ook bekend als Père Joseph. Hij was een vertrouweling van kardinaal Richelieu, de ‘éminence rouge’ (neen, Richelieu had geen rood haar), omwille van zijn rode kleding. Omdat het habijt van vader Jozef grijs was, kreeg die de bijnaam ‘éminence grise’. Vandaar dat ‘éminence grise’ de benaming is geworden voor een figuur achter de schermen, een vertrouweling die grote invloed heeft. Dit is de ware toedracht.

Astrologie is onzin

In de dagelijkse omgang met elkaar blijven we pseudo-wetenschappelijke gewoontes bezigen. Hoe vaak worden we niet gevraagd welk sterrenteken we hebben? We weten ook allen heel goed onder welk sterrenteken we geboren zijn. Het is een volkomen ingeburgerde praktijk; we staan er niet meer bij stil. Velen geven elkaar hangertjes met het zodiakale teken. Nochtans is het allemaal klinkklare onzin. Astronomisch gezien zitten we er gewoon twee sterrenbeelden naast. We verkopen elkaar astrologische ‘kennis’: “ja, weegschalen hebben rede en emotie in evenwicht”, en meer van dat fraais. De vorm die onze voorouders zagen in de constellaties heeft geleid tot koppeling van de eigenschappen van die vorm en de kenmerken van wie ‘onder’ die constellatie geboren is. “Je bent onverschrokken want een leeuw is onverschrokken en je bent geboren onder het sterrenbeeld Leeuw”. En als men in het sterrenbeeld Leeuw nu eens een Liggende Koe had gezien? Trouwens, als je geboren bent tussen 29 november en 17 december dan ben je beslist ‘vriendelijk, hulpvaardig, avontuurlijk en moedig’ want je hebt als sterreteken … ‘Slangendrager’. Er zijn inderdaad dertien sterrenbeelden in de dierenriem: de slangendrager is het vergeten sterrenbeeld. Toen de Babyloniërs hun dierenriem ontwierpen hebben ze de ‘Slangendrager’ (Nutsir-da) niet meegeteld. De zon beschrijft schijnbaar een baan tussen de sterren, te wijten aan de beweging van de aarde rond de zon. Maar er worden dertien sterrenbeelden doorkruist en dus geen twaalf. De zon blijft zelfs langer in het sterrenbeeld ‘Slangendrager’ dan in, bijvoorbeeld, de Schorpioen. Het getal twaalf kwam gewoon beter uit; dertien is een priemgetal en daar konden de Babyloniërs rekenkundig niet veel mee aanvangen (twaalf is deelbaar door 2, 3, 4, en 6, en 60 is deelbaar door 12 – een handig getal dus).

Het daarnet geciteerde “hout vasthouden!” gaat zowat altijd gepaard met het aanraken van een tafelblad (sommigen gaan dan naarstig op zoek naar een stukje hout, desnoods een potlood, wanneer blijkt dat het een kunststof tafelblad is) of, als ze grappig willen wezen, met het vasthouden van hun eigen hoofd. Mijn inziens is dat dan niet van massief hout, maar zit het vol zaagsel. Ja, je wordt cynisch als skepticus.

Het is vaak geen onwetendheid, het is dikwijls een kwestie van foute kennis. Mensen slaan weetjes op, maar die weetjes zijn totaal mis. Ergens moeten ze die natuurlijk vandaan halen: uit de media, uit allerhande geschriften, van elkaar, maar ook uit het onderwijs.

SKEPP

De Studiekring voor Kritische Evaluatie van Pseudo-wetenschap en het Paranormale, kortweg SKEPP, tracht door allerhande activiteiten en initiatieven iedereen te sensibiliseren voor de onzin die wordt verkocht en de gevaren die ermee gepaard gaan. Het behoort niet tot het bestek van dit artikel om het proces van de pseudo-wetenschappen te maken; de lezer kan verdere informatie inwinnen via www.skepp.be of info@skepp.be. Waar het wel om gaat is de verspreiding van kennis die onwetenschappelijk is; en we moeten vaststellen dat dit nog steeds via het onderwijs gebeurt.

Uit contacten met leerkrachten uit het middelbaar onderwijs heeft SKEPP geleerd dat er een lacune bestaat in de vorming van leerlingen in het kader van de grondslagen van het wetenschappelijk denken. Vooral wanneer gesprekken met leerlingen over pseudo-wetenschap en het paranormale handelen, wordt het moeilijk voor leerkrachten om objectieve informatie te verstrekken. In de hogere opleidingen en bij voordrachten blijkt het merendeel van de toehoorders zich niet bewust te zijn van de verschillen tussen wetenschap en pseudo-wetenschap, tussen zin en onzin, tussen wat baat en wat schaadt.

Het uitvlooien van handboeken en lesmateriaal is gewoon niet te doen. SKEPP heeft daar noch de tijd, noch de middelen voor. Je zou je ook de vraag kunnen stellen of het behoort tot SKEPP’s opdracht zulk een titanenwerk te verzetten. Neen, het zijn de leerkrachten en directies die hier hun verantwoordelijkheid moeten opnemen; het is eigenlijk een kwestie van beroepseer.

Maar als collega’s of leerlingen met onwetenschappelijke beweringen op de proppen komen, wat doe je dan? SKEPP ontvangt dagelijks elektronische berichtjes met vragen over hoe je dat dan moet aanpakken. Medewerkers van SKEPP hebben daarom een lessenpakket ontwikkeld waarmee leerkrachten zich rechtstreeks tot hun leerlingen kunnen richten en zelf informatie krijgen om ‘gelovers’ een passend antwoord te geven. De discussie mag geen welles-nietes-spelletje worden. Want gewone ontkenning zet je net zo goed in het kamp van de gelovers: een ontkenner of ongelovige is net zo ‘goed’ een gelovige – hij gelooft in het tegendeel. De ware skepticus moet een sterke argumentatie opbouwen, gebaseerd op feiten. En hij moet ook kunnen toegeven dat hij niet alles weet.

Het lessenpakket

Doel van dit lessenpakket is het kritisch-denken van leerlingen aan te scherpen. De leerlingen krijgen inzicht in de wetenschappelijke methodologie (toetsbaarheid van hypothesen), komen in contact met de aard van de wetenschappelijke kennis, leren probabiliteit toepassen, en inzicht verwerven in de principes van de denkeconomie. Ze komen tot het besef dat veel van de dagelijkse kennis berust op illusie en bedrog. Het lessenpakket is ontworpen voor alle richtingen in de derde graad van ASO en TSO, en kan gebruikt worden in de opleidingsonderdelen wiskunde, natuurkunde, biologie, Nederlands, maatschappelijke ontwikkeling, zedenleer en filosofie.

De samenstellers van het lessenpakket (Wim Betz, Gustaaf Cornelis, Geerdt Magiels) hebben geopteerd voor drie modules met respectievelijk de volgende thema’s: wetenschap en bijgeloof, pseudo-wetenschappen (telekinese en astrologie) en ufo’s. Diverse didactische vormen kunnen daarbij door de leerkrachten worden toegepast: individueel, groepswerk (2-4), groepsdiscussie, individuele taak, experimenteel, passief en actief, schriftelijke voorbereiding, Internet input & feedback. Wanneer telekinese en astrologie op de korrel worden genomen, worden de leerlingen hier betrokken bij experimenteel onderzoek. Zelf kunnen ze ondervinden wat er van aan is. Uiteraard ontbreekt een technische uitleg niet. Ook voor de module over ufo’s worden de leerlingen ingeschakeld. Passief luisteren is er eigenlijk zelden bij. Dit laatste deel is wel moeilijker dan de andere: de leerlingen wordt gevraagd denkeconomisch te redeneren en zelf geldige argumentatie’s op te bouwen. Centraal staat telkens het principe van vrij onderzoek, maar ook het recht van ieder mens te geloven, … ook in onzin.

In de eerste module wordt het verschil tussen geloof en weten, tussen bijgeloof en wetenschap duidelijk gemaakt. De leerlingen worden geconfronteerd met hun eigen bijgeloof. Het is een delicate zaak, maar door zeer omzichtig te werk te gaan, kan de eerste stap gezet worden. In meer of mindere mate is iedereen natuurlijk goedgelovig. Maar goedgelovigheid kan na verloop van tijd bijgeloof worden. Dat we vaak op het verkeerde been worden gezet mag niet verbazen: het begint al met onze zintuigen die zeer onbetrouwbaar zijn. Met enkele voorbeelden worden de diverse dimensies geïllustreerd. De volgende stap is het ondergraven van autoriteiten. Niet alles wat gedrukt staat is waar, niet alles wat we leren is juist. Het is de bedoeling een kritisch denken te ontwikkelen zonder in relativisme te belanden. Ten slotte wordt aangeleerd hoe men zelf op onderzoek kan gaan: het uitvoeren van experimenten zodat enige zekerheid resulteert. De uitspraak die geconfirmeerd, dan wel gefalsifieerd moet worden is: “Als iemand je op de rug kijkt, kan je dat voelen.” Iedereen wordt bij het experiment betrokken, allen werken mee aan het ontwikkelen van een draaiboek en de uitvoering van het experiment zelf.

De tweede module betreft bedrog. We worden voortdurend bij de neusgenomen en staan daar eigenlijk niet bij stil. Aan de leerlingen wordt duidelijk gemaakt dat het niet altijd onschuldig is om iemand te bedotten. Soms is het vermaak, dikwijls gaat het om fraude. De module vangt aan met twee eenvoudige goocheltrucs. Daarna wordt het procesgemaakt van de astrologie. Dat gebeurt zeer uitvoerig. De analyse wordt opgedeeld in vele fasen waarbij de leerlingen op diverse wijzen worden betrokken. In de synthese worden besluiten getrokken omtrent de kenmerken van het pseudo-wetenschappelijk denken.

De derde module richt de pijlen op de ufologie. Het onderliggende thema is het zelfbedrog. De leerlingen gaan zelf op zoek naar alternatieve verklaringen voor een waarneming. Ze leren dat voor elk feit verschillende interpretaties kunnen bestaan. Om een keuze te maken wordt het denkeconomische principe aangereikt.

Met het pakket beogen de samenstellers wel erg veel. Uit het volgende overzicht van de eindtermen mag dan tegelijkertijd blijken welke basiskennis en vaardigheden nodig zijn om aan, zowel algemene als bijzondere, pseudo-wetenschappelijke verzinselen het hoofd te bieden: kritisch lezen, synthetiseren van een populariserend artikel, kennen van het onderscheid geloof en weten, kennis van pseudo-wetenschap, onderscheid magie en illusionisme, verschil astrologie en astronomie, basisprincipes hemelmechanica, basisprincipes van de waarschijnlijkheidsleer, inzicht statistische significantie, toepassen van denkeconomische principes, begrip van toetsbaarheid en herhaalbaarheid, opstellen van een wetenschappelijk experiment, interpretatie van diagrammen, interpretatie van meetkundige figuren, inzicht in de beperkingen van het wetenschappelijk denken, inzicht in de waarnemingsbeperkingen, notie van fraude en bedrog in menselijke activiteiten, inzicht in de waarde van autoriteitsargumenten, initiatie in de wetenschapsfilosofie, relevantie van de filosofie, besef van de relativiteit van verworven kennis, de techniek van individueel argumenteren, de rol van overleg. Uiteindelijk komt het er op aan een skeptische houding te ontwikkelen, met openheid en oprechtheid omtrent informatie.

Leerlingen worden geconfronteerd met hun eigen bijgeloof en onwetendheid. Ze worden gewezen op het feit hoe ze worden misleid (ook door hun eigen zintuigen), welke nepargumenten worden gebruikt, wat de rol is van de media. De aandacht wordt gevestigd op de onjuistheid van wijdverspreide weetjes. Er wordt verteld hoe een heus wetenschappelijk experiment dient opgezet te worden, met een uitnodiging het zelf in de klas uit te voeren en de resultaten via Internet naar SKEPP door te sturen! Gaandeweg wordt een model van wetenschap ontwikkeld.

Met het lessenpakket hoopt SKEPP een bijdrage te kunnen leveren aan de afname van onjuiste informatie en de toename van individueel kritisch onderzoek. Meer kunnen we (voorlopig) niet doen. Het is nu aan leerkrachten en leerlingen om aan het project deel ten nemen en geen genoegen te nemen met onzin in de klas.

Bovennatuurlijk of Paranormaal? Gewoner dan je denkt!
Kritisch denken voor de derde graad

Prof. Dr. Gustaaf Cornelis, wetenschapsfilosoof, Drs. Geerdt Magiels, bioloog, Prof. Dr. Wim Betz, arts

Eerste uitgave: april 2002
Herziene uitgave: oktober 2002
©2002 SKEPP v.z.w. / IDLO-VUB
€ 150,00 (kopielicentie)

CD-ROM te bestellen via info@skepp.be

Onderwijzend personeel wordt jaarlijks uitgenodigd op een studiedag van het Interfacultair Departement voor LerarenOpleiding van de VUB (IDLO) waar het pakket wordt voorgesteld.

r wordt een workshop ‘goochelen in de klas’ georganiseerd zodat leerkrachten zelf de daad bij het woord kunnen voegen en met meer overtuigingskracht lesgeven inzake paranormale fenomenen.