Voorbeeld voor de Derde Wereld

Facebooktwittermail

In 1999 organiseerde de Unesco (de onderwijsorganisatie van de Verenigde Naties) een onderzoek, waarbij kinderen van alle Latijns-Amerikaanse landen uit het derde en vierde leerjaar getest werden op hun kennis van moedertaal en rekenen. In beide gevallen eindigden de Cubaanse leerlingen met grote voorsprong op de eerste plaats, gevolgd door de Argentijnen. Deze puike Cubaanse resultaten zijn geen toevalstreffer. Ze zijn het gevolg van de “andere politiek” die het eiland sinds de revolutie van 1959 volgt.

Beginnen we met enkele cijfers uit het vergelijkend Unesco-onderzoek op een rijtje te zetten.

Rekenen, derde leerjaar:
1 Cuba: 83%
2 Argentinië: 47%

Rekenen, vierde leerjaar:
1 Cuba: 84%
2 Argentinië: 58%

Moedertaal, derde leerjaar:
1 Cuba: 87 %
2 Argentinië: 61 %

Moedertaal, vierde leerjaar:
1 Cuba: 89 %
2 Argentinië: 71 %

Als men Cuba vergelijkt met Haïti, dat geografisch en historisch dicht bij Cuba ligt, en met Afrikaanse landen als Congo of Mali, dan wordt de vergelijking nog sprekender.

Alfabetiseringsgraad bij volwassenen:
Cuba: 95,9 %;
Congo: 76,9 %;
Haïti: 45,8 %;
Mali: 35,5 %

(Cijfers uit L’état du monde, uitg. La Découverte, 2000. Gegevens afkomstig van de PNUD)

Levensverwachting bij de geboorte:
Cuba 76 jaren
Haïti 54 jaren
Mali 53 jaren
Congo 49 jaren

Kindersterfte:
Cuba 6 (per 1000 geboorten)
Haïti 83
Congo 90
Mali 118

Van waar dit verschil?

In 1959 verjoeg een groep revolutionairen dictator Batista en zijn kliek. Batista was de grote vriend van de Verenigde Staten die het eiland als een kolonie beschouwden. Hun multinationals waren er heer en meester. De nieuwe leiders, met o.a. Fidel Castro en Che Guevara, besloten de economie te nationaliseren. Behoeft het uitleg dat het buitenzetten van de multinationals een ware hysterie veroorzaakte bij de grote buur? Na verschillende pogingen om het nieuwe regime omver te werpen (zoals de inval in de Varkensbaai in 1961), kreeg Cuba een embargo opgelegd dat nu al meer dan 40 jaar duurt. In een eerste periode konden de gevolgen gedeeltelijk opgevangen worden door de ontwikkeling van handelsrelaties met de Sovjetunie en de Oost-Europese socialistische landen. Na 1989, vooral na 1991, vielen die relaties en de hulp uit de Sovjetunie grotendeels weg en ging Cuba er fors op achteruit. Alles wat het land niet zelf produceert, is zeer moeilijk te vinden. De bevolking maakt een zeer moeilijke periode door. Toch blijft het BNP per inwoner hoger dan dat van Mali, Congo of Haïti, landen waartegen nochtans geen officieel embargo bestaat. De schitterende cijfers over het onderwijs die hierboven aangehaald werden, werden ook gehaald tijdens deze moeilijke periode, door de autoriteiten “speciale periode” gedoopt.

“Gestorven voor het onderwijs”

Op onderwijsvlak was de situatie in 1959 niet bepaald schitterend. Heel wat mensen woonden in afgelegen dorpen op het platteland of in de bergen zonder scholen. Niet alleen werd een nieuw onderwijssysteem uit de grond gestampt voor de jongeren. Men wilde ook de achterstand bij de volwassen bevolking weg werken. 100.000 jonge vrijwilligers trokken zowel naar stedelijke gebieden als naar het platteland in het kader van een grootscheepse alfabetiseringscampagne. Op het platteland werkten zij overdag op het veld, om dan ’s avonds de boeren te leren lezen, schrijven en rekenen. Honderden jongeren hebben deze inzet met de dood bekocht: arme boeren onderwijzen, dat was onduldbaar voor de gewapende aanhangers van Batista. Persoonlijk heb ik nooit iets ontroerender gezien dan het monument in Havana waar de namen van al die martelaren staan ingeschreven. “Gestorven voor het onderwijs.” In enkele maanden zakte het analfabetisme van 23 naar 3 %.
De actuele cijfers tonen dat het Cubaanse onderwijssysteem een model is, niet alleen voor de Derde Wereld, maar ook voor de geïndustrialiseerde landen. Cuba toont ook dat de fundamentele keuze niet ligt tussen investeren in het basisonderwijs of investeren in het secundair en hoger onderwijs. Zo studeren er elk jaar meer dokters af dan Cuba zelf nodig heeft, zelfs al vindt men er dokters in de meest afgelegen gebieden. Het niveau van de gezondheidszorg in Cuba (een andere grote verworvenheid van het systeem) en het feit dat Cubaanse dokters hoog staan aangeschreven als coöperant in de Derde Wereld, wijzen op de kwaliteit van het hoger onderwijs. Cuba heeft trouwens een vaccin ontwikkeld tegen een vorm van meningitis voordat de farmaceutische multinationals daarin slaagden. Deze ontwikkeling van het hoger onderwijs gaat hand in hand met de zeer sterke ontwikkeling van het basisonderwijs.

Algemeen en polytechnisch onderricht

De jongste jaren organiseerden wij met de OVDS drie keer een studiereis naar Cuba. Wij wilden te weten komen hoe het onderwijs er in de praktijk uitzag. De grote meerderheid van de deelnemers kwam sterk onder de indruk van het belang dat in Cuba aan onderwijs gehecht wordt. De schoolplicht loopt tot 16 jaar, wat uitzonderlijk hoog is voor een land van de Derde Wereld. Het onderwijs is volledig gratis, ook het hoger onderwijs. De Cubaanse staat besteedt 10 % van zijn BNP aan onderwijs. Zonder in detail op de structuur in te gaan, is het toch belangrijk te signaleren dat er een gemeenschappelijke stam is tot op de leeftijd van 15 jaar. Gedurende de hele schooltijd is er een doorgedreven algemene vorming. Er is veel aandacht voor geschiedenis, voor politieke en ideologische vorming. Met een duidelijk doel voor ogen. Sommigen zullen dit propaganda noemen. Cuba maakt politieke keuzes. Waarom daar niet voor uitkomen en die keuzes verdedigen? Als men ons vraagt de “Europese waarden” te verdedigen, (zou men daarmee bijvoorbeeld de kolonisatie bedoelen?), waar zit dan het verschil? In het feit dat men bij ons niet expliciet zegt dat het om een keuze gaat?

In elk geval wisten velen van ons de hoge maturiteit van de Cubaanse leerlingen te waarderen. We konden ook vaststellen dat de vorming in moedertaal en wetenschappen van een zeer goed niveau was. Naast een theoretische vorming van hoog niveau is er ook een degelijke praktische vorming. Onder meer om binnen de jongeren geen opdeling te krijgen tussen “intellectuelen” en “handarbeiders”. Men wil dat alle jongeren de alledaagse werkelijkheid van het werk in de fabriek of op het land kennen, zowel de levensomstandigheden als het productieproces. In landelijke scholen bijvoorbeeld produceren de leerlingen een deel of soms alle voedsel voor de kantine. Basisscholen hebben een groentetuintje. Secundaire scholen hebben velden waarop het landbouwonderricht in de praktijk wordt gebracht. Scholieren van stadsscholen gaan elk jaar een maand werken op het veld.

Na hun vijftiende worden leerlingen georiënteerd, ofwel naar een technische richting die hen op een beroep voorbereidt, ofwel naar een algemene richting die hen op de universiteit voorbereidt. Maar in beide gevallen wordt de algemene vorming niet verwaarloosd. Ook in het technisch onderwijs blijft ze van een ernstig niveau. In alle meer theoretische richtingen blijft er aandacht voor de praktijk. Zelfs in het laatste jaar van de universiteit blijven de studenten op het veld werken.

Men kan zich natuurlijk de vraag stellen hoe zo’n hoog theoretisch niveau kan gehaald worden als er zoveel tijd in de fabriek of op het veld gespendeerd wordt. Jonge Cubanen hebben lange schooldagen. Ze beginnen om 7u30 en eindigen om 18u30. Nooit hebben wij echter de indruk gehad dat een dergelijk uurrooster voor hen te zwaar woog. We moeten hieraan toevoegen dat behalve theoretische en praktische cursussen en stages, er veel aandacht is voor artistieke vorming (muziek, schilderkunst enz.) en voor sport, zodat er veel afwisseling in het programma zit. Natuurlijk vraagt dit alles omkadering. Ondanks de moeilijkheden wordt daarvoor gezorgd. Bij een ontmoeting met een syndicale verantwoordelijke hebben wij gevraagd hoeveel jobs er weggesnoeid werden tijdens de ‘speciale periode’. De man begreep eerst niet eens de zin van onze vraag. Daarna was het antwoord kort: geen enkele. De Franstaligen onder ons moesten hierbij terugdenken aan de 3000 onderwijsjobs die in de Franse Gemeenschap moesten sneuvelen in 1996, “omdat het niet anders mogelijk was”.

Een kwestie van prioriteit en middelen

Bij ieder van ons zijn een aantal concrete beelden van de reis bijgebleven. Bij mij is dat onder meer dat kleine dorpje in de Sierra Escambray. Daar waren welgeteld 12 kinderen, maar er was een school. Dat deed me denken aan de vele Ardeense dorpen waar de kinderen dikwijls meer dan 10 km ver moeten omdat het dorpsschooltje gesloten is. Het is waar, bij ons heeft men de middelen niet. Een andere bijzondere herinnering: die school met 60 leerlingen in de vallei van Vinales, waar … 9 leerkrachten werkten. Voor elk leerjaar een onderwijzer. Daar bovenop een sportleraar, een leraar Engels en een pedagogische hulpkracht. Dan is de bibliothecaris nog niet meegerekend. De kinderen voelden er zich goed in hun vel. En ze haalden uitstekende resultaten.

Overal ontmoetten we jongeren, leerkrachten en directeurs die er heel fier op waren dat wij van zo ver kwamen om hun onderwijssysteem te bekijken. Bijvoorbeeld in het scholencentrum “Che Guevara” bij Santa Clara. We bezochten er onder andere de labo’s en de informaticalokalen van de secundaire school. Het materiaal waarover ze beschikten was verre van het laatste snufje. Maar er werd optimaal gebruik van gemaakt. Wat weer grotendeels toe te schrijven was aan het niveau van de omkadering. Er waren nooit meer dan twee leerlingen voor een computer. Wat ons het meest is bijgebleven van die school is de discussie met de directeur en enkele leerlingen en leerkrachten. Ze legden uit hoe de school werkte en hoe ze probeerden om iedereen te laten slagen. De leerlingen met moeilijkheden worden gegroepeerd, vertelde de directeur. Ik was eerst gechoqueerd: was dit geen discriminatie? De directeur zag dat anders: het is toch normaal dat men meer aandacht heeft voor leerlingen die moeilijkheden hebben. En hij legde verder uit: ze komen in kleinere groepen terecht dan de andere klassen. Er is een permanente hulp voor het leren van hun lessen en het maken van hun taken. Er wordt echter geen onderscheid gemaakt bij de uiteindelijke beoordeling. Het eindobjectief blijft hetzelfde voor alle leerlingen. Dat geeft te denken als men kijkt naar de programma’s en, meer nog, naar de realiteit van het beroepsonderwijs bij ons. Maar ik vergat het bijna, België heeft niet dezelfde middelen als Cuba ….

Het Cubaanse onderwijs beschikt niet over een of ander tovermiddel. De verklaring voor zijn schitterende resultaten begint bij de politieke wil om goed onderwijs voor allen te voorzien. Het gaat hier niet om mooie woorden, het gaat om de structuren en de middelen die voor het onderwijs voorzien worden. En dat heeft zijn uitwerking op al wie bij dat onderwijs betrokken is.