Memorandum voor herfinanciering (1998)

Facebooktwittermail

Onderstaand “memorandum” werd op initiatief van OVDS door een 100-tal personaliteiten uit de academische, culturele en onderwijswereld ondertekend in 1998. De aanleiding was de herziening van de verdeelsleutel van de onderwijsmiddelen tussen de Vlaamse en de Franse Gemeenschap. Deze discussie leidde in 2000 tot het zogenaamd St-Elooisakkoord.

“Binnenkort worden de verdeelsleutels van de financiering van de gemeenschappen herzien. We roepen Nederlandstaligen, Franstaligen en Duitstaligen op zich te verenigen om een globale herfinanciering van het onderwijs in België te eisen.

Sommigen willen ons meeslepen in communautaire twisten over de verdeling van enkele miljarden. Hierdoor wordt vooral het gebrek aan middelen van het onderwijs in elk van de drie gemeenschappen verdoezeld. De solidariteit tussen leerkrachten en studerenden in het noorden en het zuiden van het land wordt bemoeilijkt. Men wil ten allen prijze het wezenlijke debat uit de weg gaan: welke middelen wil onze maatschappij nog besteden aan onderricht en aan het geluk van haar kinderen ?

In een wereld waar de ongelijkheden alsmaar schrijnender worden, doet de noodzaak van een democratisch onderwijs zich steeds scherper voelen. Onderwijs dient aan allen kennis en vaardigheden te verschaffen die hen in staat stellen de wereld te begrijpen en mee te werken aan de opbouw van een meer rechtvaardige wereld.

In plaats van dit ideaal na te streven schuift het onderwijs dit vandaag meer en meer terzijde. De besparingen van de jaren tachtig en de financieringswet van de gemeenschappen hebben in elke gemeenschap een relatieve daling van de onderwijsmiddelen opgelegd. De vermindering van de tewerkstelling in het onderwijs ontzegt jongeren – vooral uit lagere sociale milieus – de nodige omkadering. De te lage overheidsfinanciering en de tendens naar privatisering werpen steeds hogere financiële drempels op. Tussen de elite- en tweederangs-scholen, tussen hoog- en laaggewaardeerde studierichtingen groeit de ongelijkheid. Te weinig jongeren voleindigen een volwaardig secundair onderwijs.

Beter en democratischer onderwijs vereist meer omkadering, degelijke gebouwen, modern materiaal en goed opgeleide leerkrachten. Er zijn dus bijkomende middelen nodig. De democratisering van het onderwijs is natuurlijk ook een zaak van pedagogie, structuren, doelstellingen en programma’s. Maar zonder herfinanciering is ook op deze gebieden een merkbare vooruitgang onmogelijk.

In het begin van de jaren tachtig besteedde ons land bijna 7 % van het BBP (Bruto Binnenlands Product) aan onderwijs. Vandaag is dat slechts 5,4 %, een vermindering van ongeveer 120 miljard. Deze achteruitgang is onaanvaardbaar. We vragen dan ook dat ons land minstens 7 % van het BBP besteedt aan het onderwijs en de toekomst van de jongeren.

Wij verwerpen bij voorbaat elk argument over het “gebrek aan middelen”. De ondernemingswinsten bedragen jaarlijks 1.000 miljard; de particuliere vermogens, waarvan de helft in handen is van de 10 % rijksten van de bevolking, bijna 44.000 miljard. Ook zonder die van de werkende bevolking heeft ons land geen tekort aan financiële middelen. Het is een kwestie van politieke keuze”.