Het ACW plaatst zich achter de studenten en vakbonden die betogen tegen het financieringsplan van minister Vandenbroucke voor het hoger onderwijs. Onder de titel “Tijd om ook struisvogels op te hokken” verspreidde het ACW op 15 maart een persbericht. Opmerkelijk daarbij is dat het ACW een beperkte outputfinanciering niet afwijst.
Tijd om ook struisvogels op te hokken
Het ACW steunt ten volle de zorgen en de eisen van de studenten. Dat een volledige outputfinanciering de zorg van de instellingen voor de trager lerende student zal vergroten, kan geen logisch geest vatten. Immers, of een student er nu 7 dan wel 4 jaar zal overdoen, op het einde van de rit krijgt de instelling een even grote/kleine bonus. Beursalen zouden dan wel een gewicht van 1,5 krijgen, maar het is niet omdat je geen beursaal bent dat je vlot doorheen het hoger onderwijs stapt.
Dit betekent echter niet dat het ACW voorstander is van 100% inputfinanciering! Het ACW stelt voor om snel werk te maken van een databank zodat men eindelijk zicht krijgt op de achtergrondkenmerken van studenten in relatie tot hun (succes)ervaringen in het onderwijs. Van zodra men dat weet, wordt een inputfinanciering op basis van studentenkenmerken ook aantrekkelijker en zinvoller. Groepen studenten waarvan algemeen verwacht wordt dat ze moeilijker zullen doorstromen, genereren meer middelen waardoor intenser in hen zal geïnvesteerd worden.
Dat geven van gelijke kansen net een ongelijke behandeling inhoudt, is al langer gekend. Voor het ACW is een verplicht kansenbeleid dan ook een conditio sine qua non om (nieuwe) kansengroepen succesvol doorheen het hoger onderwijs te loodsen. Voor ons part mogen instellingen afgerekend worden op hun inspanningen naar studentenbegeleiding, studieadvies en mogelijkheden voor een goede combinatie arbeid/gezin. Outputfinanciering kan dus, op voorwaarde dat het aandeel ervan in het budget veel kleiner wordt en mits men déze instellingen beloont die erin slagen kansengroepen met een kansrijk diploma af te leveren aan de maatschappij.
Door de fixatie op output-financiering lijkt een ander heikel aspect tussen de plooien te vallen. Het budget van de Vlaamse hogescholen werd in 2004 voor twee academiejaren bevroren omwille van de voorbereiding en de invoering van het structuurdecreet. Tegen 2007 werd beloofd een nieuw financieringsmechanisme uit te werken dat aangepast zou zijn aan het nieuwe onderwijslandschap en dat ook historische anomalieën zou wegwerken. Versta: de enveloppes zouden eindelijk gelijke tred houden met de sterk toegenomen studentenpopulatie aan de hogescholen, met de werkelijke evolutie van kosten en nieuwe opdrachten. In 2006 werd een eenmalig bevrijdende injectie voorzien, net ruim genoeg om even voort te kunnen. Ondertussen is het weer watertrappelen geblazen voor de groeiende hogescholen. De nieuwe financiering lijkt niet rond te geraken tegen 2007. Nog een bijkomend jaar overleven is geen optie. Het ACW wil de dat discussie over een bijkomende overgangsfinanciering snel opstart. En daarbij kan maar één bekommernis spelen: voldoende zuurstof geven in functie van de reële groei van de hogescholen. Doen alsof er niets aan de hand is, is een understatement. Klaarblijkelijk zijn niet alle struisvogels
opgehokt?
Jan Renders Algemeen voorzitter ACW
Lut Maertens adviseur studiedienst